Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2020 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats 1] , eiser, en [eiseres] , te [woonplaats 2] , eiseres,ten behoeve van hun minderjarige kind [kind] ,
de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Op 4 september 2018 heeft eiser [kind] erkend naar Surinaams recht. Hij heeft de Nederlandse nationaliteit.
Verweerder heeft bij eisers documenten opgevraagd waarmee ze dit kunnen aantonen, maar zij hebben deze documenten niet opgestuurd. Verweerder heeft gevraagd om:
- bewijs van verblijf in Suriname van de erkenner ten tijde van de geboorte, ervoor en erna;
- documenten die aantonen dat de erkenner de zorg en opvoeding voor [kind] op zich neemt;
- documenten die de familieband aantonen;
- eventuele andere documenten die de relatie met [kind] aantonen.
In de bezwaarfase van deze procedure heeft verweerder eisers per e-mailbericht van 8 november 2019 en bij brief van 15 november 2019 nogmaals gewezen op de reden dat om deze documenten werd gevraagd. Eisers zijn daarbij in de gelegenheid gesteld de gevraagde documenten uiterlijk 13 december 2019 alsnog in te dienen en op dat moment waren zij dus al geruime tijd op de hoogte van de relevantie van de documenten.
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eisers te vergoeden;