ECLI:NL:RBMNE:2020:4794

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 september 2020
Publicatiedatum
4 november 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 816
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag leges voor omgevingsvergunning in verband met afwijking bestemmingsplan

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een aanslag leges die door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht is opgelegd voor de behandeling van zijn aanvraag voor een omgevingsvergunning. De aanslag van € 1.053,80 is opgelegd op basis van de Verordening op de heffing en invordering van leges 2019. Eiser had op 21 juli 2019 een aanvraag ingediend voor het bouwen van een berging/bijkeuken, maar was het niet eens met de leges die in rekening waren gebracht voor de activiteit afwijken van het bestemmingsplan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiser in behandeling is genomen en dat de leges terecht zijn opgelegd, ook al had eiser niet expliciet om de afwijking van het bestemmingsplan gevraagd. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de aanvraag correct heeft gekwalificeerd en dat de leges in overeenstemming zijn met de geldende regelgeving. Eiser heeft ook aangevoerd dat de leges buitenproportioneel zijn, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/816

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 september 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, verweerder
(gemachtigde: Y. Oevering).

Procesverloop

In de beschikking van 16 december 2019 heeft verweerder aan eiser een aanslag leges opgelegd voor een bedrag van € 1.053,80 voor het in behandeling nemen van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
In het besluit van 24 januari 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via een Skype for Business verbinding plaatsgevonden op 6 augustus 2020. Eiser heeft deelgenomen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser heeft op 21 juli 2019 een (digitaal) aanvraagformulier omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van een berging/bijkeuken naast de woning [adres] te [woonplaats] , gemeente [gemeente] . Het betreft een aanbouw van 7 meter bij 3,40 meter die uitgevoerd wordt met een puntdak.
2. Verweerder heeft voor het in behandeling nemen van die aanvraag, volgens de Verordening op de heffing en invordering van leges 2019 van de gemeente [gemeente] (hierna de Verordening 2019) en de daarbij horende Tarieventabel 2019 (hierna de Tarieventabel 2019) leges geheven. Verweerder heeft daarbij als uitgangspunt genomen dat de aanvraag van eiser ziet op de activiteit afwijken van het bestemmingsplan waarbij ook sprake is/ zal zijn van bouwen. Van het totaalbedrag aan leges van € 1.053,80 betreft € 592,00 de leges voor de zogenaamde Buitenplanse kleine afwijking 2019.

Geschil

3. Eiser kan zich niet vinden in de opgelegde leges van € 592,- voor Buitenplanse kleine afwijking 2019 en vindt de opgelegde leges ook buitenproportioneel hoog.
4. Verweerder handhaaft zijn standpunt dat deze leges terecht en juist zijn opgelegd.
5. De leges van € 702,- die in verband met de activiteit bouwen van een bouwwerk zijn opgelegd en de leges van € 148,- voor het opvragen van aanvullende gegevens zijn niet in geschil.
Wettelijk kader
6. Voor zover van belang is de volgende regelgeving van toepassing;
6.1.
In artikel 2 aanhef en onder a van de Verordening 2019 is bepaald dat onder de naam ‘leges’ rechten worden geheven voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten. In artikel 3 van de Verordening is bepaald dat de aanvrager van de dienst, dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend of handelingen zijn verricht belastingplichtig is.
6.2.
In titel 2, hoofdstuk 2, artikel 2.2 van de Tarieventabel is bepaald dat het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een project bedraagt: de som van de verschuldigde leges voor de verschillende activiteiten of handelingen waaruit het project geheel of gedeeltelijk bestaat en waarop de aanvraag betrekking heeft en de verschuldigde leges voor de extra toetsen die in verband met de aanvraag moeten worden uitgevoerd, berekend naar de tarieven en overeenkomstig het bepaalde in dit hoofdstuk en hoofdstuk 4 van deze titel. In afwijking van de vorige volzin kan ook per activiteit, handeling of andere grondslag een legesbedrag worden gevorderd.
6.3.
In de artikelen 2.2.3 en 2.2.3.2 van de Tarieventabel is bepaald dat indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), en tevens sprake is van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, het tarief, onverminderd het bepaalde in onderdeel 2.2.1, en indien een aanvraag voor artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2˚, van de Wabo in behandeling wordt genomen (Buitenplanse kleine afwijking) € 592,- bedraagt.
6.4.
Volgens artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet in samenhang met artikel 2, aanhef en onder a, van de Legesverordening 2019 kunnen rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten. Volgens artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet worden de tarieven voor de te heffen rechten ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake.
De beoordeling van het geschil
7. Eiser voert als eerste grond aan dat hij ten onrechte is aangeslagen voor leges in verband met het afwijken van het bestemmingsplan, omdat hij hier nooit een aanvraag voor heeft gedaan. De gemeente heeft hem ook nooit op deze kosten gewezen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij de aanvraag moest aanmerken als een aanvraag die niet alleen betrekking heeft op de activiteit bouwen, maar ook op de activiteit afwijken van het bestemmingsplan. De aanvraag is in behandeling genomen en de leges zijn overeenkomstig de Verordening 2019 en de Tarieventabel 2019 opgelegd.
7.1.
De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet slaagt. Vast staat dat eiser op
21 juli 2019 een omgevingsvergunning heeft aangevraagd voor de activiteit bouwen voor het realiseren van een aanbouw ten behoeve van een berging/bijkeuken met puntdak. Uit de brief van verweerder 29 oktober 2019 blijkt dat verweerder heeft geconstateerd dat er sprake is van een weigeringsgrond omdat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Volgens het bepaalde in artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo moet verweerder de aanvraag daarom ook aanmerken als een aanvraag voor de activiteit afwijken van het bestemmingsplan. Dat betekent dat verweerder in dit geval de aanvraag dus ook moet opvatten als een aanvraag Buitenplanse kleine afwijking om te onderzoeken of de omgevingsvergunning toch verleend zou kunnen worden. Verweerder kon dus ook leges berekenen voor deze activiteit. Dat eiser niet om deze activiteit heeft verzocht speelt in dit geval geen rol.
7.2.
Vast staat dat verweerder de aanvraag van eiser in behandeling heeft genomen. Niet relevant voor het opleggen van de leges is of de vergunning wordt verleend, maar of de aanvraag in behandeling is genomen. Hieruit volgt dat eiser terecht is aangeslagen voor leges in verband met het in behandeling nemen van aanvraag tot het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het realiseren van de bijkeuken/berging in strijd met het bestemmingsplan. De aanslag is, naar het oordeel van de rechtbank, terecht en voor het juiste tarief opgelegd.
7.3.
De rechtbank begrijpt dat eiser zich in deze kwestie overvallen voelt omdat hij vindt dat hij door verweerder niet goed is geïnformeerd over de te verwachten activiteiten bij een aanvraag omgevingsvergunning en de kosten die daar aan verbonden zijn. Het raadplegen van de gemeentewebsite leverde niet meer op dan het inzicht dat er leges zouden worden opgelegd voor de aanvraag voor een bouwactiviteit en het opvragen van aanvullende stukken. Verweerder stelt zich daarover op het standpunt dat eiser een eigen onderzoekplicht heeft en dat op de website van de gemeente alle informatie is te vinden. Daarbij had verweerder ook contact kunnen opnemen met verweerder om meer duidelijkheid te krijgen.
7.4.
De rechtbank stelt vast dat partijen beiden onderkennen dat de website van verweerder de aangewezen plek is om de benodigde informatie te achterhalen. De rechtbank heeft de website bekeken en is van oordeel dat deze voldoende mogelijkheid biedt om voor het bouwplan van eiser alle relevante informatie te vergaren. Dus ook dat bij strijd met het bestemmingsplan de bouwaanvraag tevens geldt voor de activiteit afwijken van het bestemmingsplan. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Als tweede grond heeft eiser aangevoerd dat hij de opgelegde leges buitenproportioneel vindt omdat verweerder al vanaf het moment van indiening van de aanvraag van de omgevingsvergunning activiteit bouwen, wist of kon weten dat de aanvraag van eiser kansloos was. Verweerder had dit al eerder aan eiser kenbaar kunnen maken zodat de kosten voor de beoordeling van de aanvullende gegevens en de kosten voor het maken van aanvullende tekeningen eiser bespaard waren gebleven.
8.1.
Ook in dit standpunt volgt de rechtbank eiser niet. Verweerder laat met de brief van 5 september 2019 aan eiser weten dat zijn aanvraag niet compleet is en daarom nog niet kan worden beoordeeld. Er zijn aanvullende stukken nodig om alle aspecten van het voorgenomen bouwplan te kunnen beoordelen. Zo blijken bouwtekeningen en afstanden tot de perceelgrens te ontbreken. Eiser heeft geen stukken ingebracht of op andere wijze inzicht gegeven dat dit anders was, dat had wel op zijn weg gelegen. Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerder bij het opvragen van de aanvullende stukken al had moeten concluderen dat de aanvraag op voorhand kansloos was. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Ten slotte voert eiser aan dat de hoogte van de in rekening gebrachte leges naar zijn idee niet worden gerechtvaardigd door de door de gemeente te ontplooien activiteiten en de daaraan verbonden kosten bij de behandeling van zijn vergunningaanvraag. Aangevoerd is, naar de rechtbank begrijpt, dat niet controleerbaar en toetsbaar is dat de opbrengstlimiet als bedoeld in artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet niet wordt overschreden. En dat is volgens eiser bij wet verboden.
9.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad geldt dat als een belanghebbende aan de orde stelt dat de opbrengstlimiet is overschreden, de heffingsambtenaar inzicht moet verschaffen in de kostendekkendheid van de Verordening. Pas als vervolgens de belanghebbende voldoende gemotiveerd één of meerdere (kosten)posten in de raming in twijfel trekt, moet verweerder naar vermogen de geuite twijfel wegnemen.
Ook is het vaste rechtspraak (ECLI:NL:HR:2015:282) dat toetsing aan dit zogenaamde winstverbod uitsluitend op het niveau van de betreffende Verordening plaats moet vinden. Er dient dus inzicht te worden verschaft in de mate van kostendekkendheid van de gehele verordening en niet slechts op het niveau van de omgevingsvergunningen.
9.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in beroep de programmabegroting 2019 heeft overgelegd. Uitgaande van dit overzicht is er geen sprake van overschrijding van de opbrengstlimiet. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de door hem overgelegde stukken inzicht heeft verschaft in de ramingen van de kosten en baten en daarmee in de kostendekkendheid. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 10 september 2020 gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.A. Willems, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.