ECLI:NL:RBMNE:2020:4826

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 november 2020
Publicatiedatum
6 november 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5108
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van ziekengeld en bestuurlijke boete in het kader van de Ziektewet

Op 6 november 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had een uitkering op grond van de Ziektewet aangevraagd, maar het Uwv herzag deze en vorderde onverschuldigd betaald ziekengeld terug, alsook een bestuurlijke boete opgelegd van € 927,14. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een beroep van eiseres tegen de besluiten van het Uwv. Tijdens de zitting op 14 augustus 2020 heeft eiseres verklaard dat zij dacht dat zij op staande voet ontslagen was en daarom geen loon meer ontving. De rechtbank oordeelde dat het Uwv niet aannemelijk had gemaakt dat eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden. De rechtbank concludeerde dat eiseres het bestaan van haar arbeidsovereenkomst had gemeld en dat het Uwv ten onrechte had aangenomen dat er sprake was van een uitzendbeding. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, herroepte de besluiten van 21 mei 2019, en droeg het Uwv op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiseres te vergoeden. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.575,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5108

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 november 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: A.A.J. Plateijn),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: F.A.M. Delfgaauw).

Procesverloop

Bij besluit van 21 mei 2019 heeft verweerder het recht van eiseres op een uitkering op grond van de Ziektewet over de periode van 3 december 2018 tot en met 17 januari 2019 herzien en het onverschuldigd betaalde ziekengeld teruggevorderd.
Bij besluit van 21 mei 2019 heeft verweerder aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 927,14.
Bij besluit van 22 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de besluiten van 21 mei 2019 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld door haar zoon. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Door eiseres is in een brief van 20 juli 2020 verzocht om een aantal getuigen te horen. Dit verzoek heeft de rechtbank op de zitting van 14 augustus 2020 afgewezen, omdat de verklaringen van deze getuigen naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs niet kunnen bijdragen aan de beoordeling van deze zaak.
Feiten en grondslag bestreden besluit
2. Eiseres was werkzaam als medewerkster wasserij bij [werkgever] Op 29 november 2018 heeft zij zich daar ziek gemeld. Omdat eiseres niet reageerde op oproepen van [werkgever] in het kader van haar re-integratie, heeft [werkgever] na de ziekmelding geen loon meer betaald. Eiseres heeft zich vervolgens op 6 december 2018 telefonisch ziek gemeld bij verweerder. Verweerder heeft haar ziekengeld toegekend. Verweerder heeft eiseres toen gewezen op de inlichtingenplicht. In het toekenningsbesluit staat dat eiseres wijzigingen in haar situatie zo snel mogelijk moet doorgeven aan verweerder. Op 18 januari 2019 heeft verweerder een melding ontvangen dat eiseres niet ziek zou zijn. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder een onderzoek uitgevoerd. De resultaten van dat onderzoek hebben geleid tot de besluiten die onder het kopje ‘Procesverloop’ staan. Vanaf 17 januari 2019 ontving eiseres weer ziekengeld.
3. Aan de herziening en terugvordering van het ziekengeld en aan het opleggen van de bestuurlijke boete heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres zich niet aan haar inlichtingenplicht heeft gehouden en dat zij daardoor over de periode van 3 december 2018 tot en met 17 januari 2019 te veel ziekengeld heeft ontvangen.
Toetsingskader
4. Op grond van de bepalingen in de Ziektewet gelden er inlichtingenplichten voor degene die ziekengeld heeft aangevraagd of ontvangt. De is verzekerde verplicht om feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van de door hem aangevraagde of aan hem toegekende ziekengelduitkering. [1] De verzekerde die aanspraak maakt op ziekengeld en tevens inkomen geniet, is verder verplicht dit vóór uitkering van het ziekengeld te melden. [2]
5. Bij het schenden van de inlichtingenplicht moet verweerder een bestuurlijke boete opleggen. [3] Verder volgt uit de Ziektewet dat verweerder een uitkering herziet, als het niet nakomen van de inlichtingenplicht heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ziekengeld, of als anderszins het ziekengeld ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. [4] Het ziekengeld dat als gevolg van een herziening onverschuldigd is betaald moet door verweerder worden teruggevorderd. [5]
6. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep is herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering met terugwerkende kracht echter in het algemeen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Bij schending van een inlichtingenplicht is herziening met terugwerkende kracht als uitzonderingsgeval binnen deze rechtspraak wel mogelijk. [6] Verweerder heeft in beleidsregels nader uitgewerkt tot en met welke dag intrekking of herziening van uitkering met terugwerkende kracht plaatsvindt indien door toedoen van de verzekerde ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt. Als de uitkering wordt ingetrokken of herzien als gevolg van het niet nakomen van een inlichtingenplicht gebeurt dat met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop de uitkering zou zijn ingetrokken of herzien als de verzekerde wel volledig aan zijn verplichting zou hebben voldaan. [7]
Inlichtingenplicht
7. Uit het voorgaande toetsingskader volgt dat de vraag of eiseres de inlichtingenplicht geschonden heeft bepalend is voor de uitkomst van deze zaak. Die schending ligt immers ten grondslag aan de herziening van het ziekengeld met terugwerkende kracht, maar ook aan de bestuurlijke boete. Als vast komt te staan dat eiseres de inlichtingenplicht niet heeft geschonden, kunnen beide besluiten geen stand houden. Van een herziening van het ziekengeld (ook) voor de toekomst is immers geen sprake geweest, omdat niet in geschil is dat eiseres vanaf 17 januari 2019 recht had op ziekengeld.
8. De herziening van het ziekengeld en de bestuurlijke boete zijn belastende besluiten. Daarvoor rust op verweerder de verplichting om niet alleen de feiten te stellen waarop hij het bestreden besluit doet steunen, maar ook – in geval van betwisting – die feiten aannemelijk te maken. [8]
Arbeidsovereenkomst zonder uitzendbeding
9. Eiseres heeft zich op 6 december 2018 telefonisch ziek gemeld bij verweerder en heeft op die manier een ziekengelduitkering aangevraagd. De schending van de inlichtingenplicht bestaat er volgens verweerder uit dat zij op dat moment niet heeft vermeld dat zij nog aanspraak had op loon van [werkgever] . Dat er een loonaanspraak was baseert verweerder op de arbeidsovereenkomst tussen eiseres en [werkgever] uit het dossier. Deze gold voor bepaalde tijd en eindigde op 6 februari 2019.
10. In de arbeidsovereenkomst staat geen ‘uitzendbeding’ [9] , wat betekent dat de arbeidsovereenkomst níet van rechtswege eindigde op het moment waarop de terbeschikkingstelling van de werknemer aan een derde op een verzoek van die derde zou eindigen. De hoofdregel is dan dat [werkgever] als werkgever gehouden is het loon tijdens ziekte gedurende 104 weken door te betalen. [10] Er is dan geen recht op ziekengeld. [11] Als er wel een uitzendbeding in de arbeidsovereenkomst zou staan, zou dat recht er wel kunnen zijn, als de werkzaamheden bij een derde door de ziekte van eiseres zouden stoppen en de arbeidsovereenkomst daardoor van rechtswege zou zijn geëindigd. Dan zou immers sprake zijn van de situatie waarin eiseres ziek uit dienst zou zijn gegaan, waarin de Ziektewet voorziet. [12]
Wat heeft eiseres aan verweerder gemeld?
11. In het licht van wat verweerder aan de schending van de informatieplicht ten grondslag legt, spitst deze zaak zich nu toe op de vraag of eiseres bij haar telefonische aanvraag wel of niet heeft gemeld dat zij recht had op loon, in die zin dat zij een lopende arbeidsovereenkomst zonder uitzendbeding had.
12. Verweerder heeft gegevens overgelegd van het klantcontactcentrum van het Uwv, waaruit blijkt dat eiseres zich op 6 december 2018 inderdaad heeft ziekgemeld. Die gegevens vermelden verder geen relevante feiten. Het enige stuk in het dossier dat informatie geeft over het telefonische contact tussen eiseres en verweerder is de ‘probleemverkenning’, die is ingevuld door de re-integratiebegeleider van verweerder op 17 december 2018. Die persoon heeft eiseres niet zelf gesproken, maar heeft ingevuld dat hij de zaak heeft overgenomen van de ‘backoffice’ van verweerder. Bij ‘Overdracht Backoffice gegevens’ staat dat een aantal keer tevergeefs is geprobeerd om eiseres telefonisch te spreken, dat de voicemail is ingesproken en een sms is gestuurd en dat de naam- en adresgegevens juist zijn. Verder staat er ‘uitzendburo weigert klant ziek te melden..’. De re-integratiebegeleider heeft op het formulier aangekruist dat het om een zieke uitzendkracht gaat.
13. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat de probleemverkenning normaal gesproken samen met de klant wordt ingevuld en een verslaglegging is van het gesprek. Als iemand aangeeft uitzendkracht te zijn wordt dat niet verder gecontroleerd. Over deze zaak heeft verweerder op de zitting erkend dat uit de probleemverkenning blijkt dat de informatie van de backoffice komt en dat hij niet weet met wie eiseres het telefonische contact heeft gehad. Op de zitting heeft verweerder het standpunt gehandhaafd dat eiseres had moeten vermelden dat zij nog aanspraak had op loon en dat ervan moet worden uitgegaan dat eiseres heeft gezegd dat zij uitzendkracht is.
14. In het kader van het handhavingsonderzoek dat verweerder heeft uitgevoerd is er op 1 maart 2019 een gesprek geweest met eiseres. Uit het gespreksverslag blijkt dat zij heeft verklaard dat het klopt dat zij een lopend arbeidscontract had bij [werkgever] toen zij zich ziek meldde, maar dat zij toen niet werkte. Eiseres heeft toen ook verklaard dat zij verweerder heeft geïnformeerd dat zij nog een contract had toen zij zich op die datum ziek meldde. Op de zitting heeft eiseres vervolgens verklaard dat zij dacht dat zij op staande voet ontslagen was en daarom geen loon meer kreeg, dat zij een paar dagen voor 6 december 2018 al telefonisch contact met het Uwv had gehad en dat haar toen werd gezegd om een paar dagen te wachten om te kijken of [werkgever] haar ziek zou melden bij het Uwv. Toen zij opnieuw belde gaf het Uwv aan dat [werkgever] dat niet had gedaan.
15. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres zelf heeft gezegd dat zij uitzendkracht is. Dat wordt niet ondersteund door de stukken uit het dossier: een gespreksverslag van het telefonische contact op 6 december 2018 ontbreekt immers. Op de probleemverkenning wordt wel melding gemaakt van een ‘zieke uitzendkracht’ en ‘uitzendburo weigert klant ziek te melden’, maar het is onduidelijk door wie deze kwalificaties zijn gemaakt. Zonder nadere informatie hierover is het niet onaannemelijk dat de backoffice of de re-integratiebegeleider abusievelijk is uitgegaan van een uitzendovereenkomst. De rechtbank oordeelt bovendien dat eiseres ook niet gehouden was om bij haar ziekmelding zelf te vermelden dat géén sprake was van een uitzendbeding. Een in een arbeidsovereenkomst opgenomen uitzendbeding is immers een bij wet voorziene uitzonderingsmogelijkheid op de hoofdregel dat ziekte niet kan leiden tot beëindiging. De inlichtingenplicht strekt niet zover dat op het níet bestaan van zo’n uitzondering moet worden gewezen bij een aanvraag.
16. Eiseres verklaart zelf wel gemeld te hebben dat er een contract was. Verweerder heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Uit de informatie in de probleemverkenning volgt immers dat verweerder bij de totstandkoming daarvan bekend was met de werkzaamheden die eiseres tot kort daarvoor verrichte. De verklaring van eiseres dat een paar dagen vóór 6 december 2018 al met verweerder is gesproken over een mogelijk nog volgende ziekmelding door [werkgever] is niet onaannemelijk en ondersteunt de conclusie dat verweerder wist van haar arbeidsrelatie. De verklaring over een vermeend ontslag op staande voet maakt dit niet anders. Deze verklaring is pas op de zitting gegeven en moet met enige terughoudendheid worden bezien, ook vanwege de beperkte taalbeheersing door eiseres. De verklaring past bij het idee dat eiseres had dat zij niet meer hoefde te komen werken. Niet duidelijk is dat zij hiermee (ook) wilde zeggen dat zij dacht dat het contract hiermee direct was beëindigd. Dat wordt in het licht van het voorgaande en gelet op de contacten tussen eiseres en het Uwv niet gevolgd.
17. De conclusie is dan ook dat aannemelijk is dat eiseres het bestaan van het contract met [werkgever] heeft gemeld, maar dat het ervoor moet worden gehouden dat verweerder vervolgens zelf de aanname heeft gedaan dat sprake was van een arbeidsovereenkomst met een uitzendbeding, die tot aanspraak op ziekengeld zou moeten leiden. Dit betekent dat verweerder de feiten die hij aan de schending van de inlichtingenplicht ten grondslag legt onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt, terwijl dat wel op zijn weg lag. De schending van de inlichtingenplicht komt daarmee niet vast te staan.
Conclusie
18. Het beroep is gegrond. De herziening van het ziekengeld met terugwerkende kracht is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en met artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006. De terugvordering van het ziekengeld is daardoor in strijd met artikel 33, eerste lid, van de Ziektewet. De bestuurlijke boete is opgelegd in strijd met artikel 45a van de Ziektewet. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Op basis van het door verweerder aangelegde dossier is de enige mogelijke uitkomst op de bezwaren vervolgens dat de besluiten van 21 mei 2019 worden herroepen. De rechtbank zal daarin zelf voorzien.
19. De uitspraak van de rechtbank betekent dat eiseres het ziekengeld over de periode van 3 december 2018 tot en met 17 januari 2019 niet hoefde terug te betalen en dat zij ook geen bestuurlijke boete hoefde te betalen. Omdat zij deze bedragen al wel heeft betaald, moet verweerder die terugstorten.
20. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.575,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept de primaire besluiten van 21 mei 2019;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.575,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. van Esch, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 6 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de rechter is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Artikel 49 van de Ziektewet.
2.Artikel 31, eerste lid, van de Ziektewet.
3.Artikel 45a van de Ziektewet.
4.Artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a en b van de Ziektewet.
5.Artikel 33, eerste lid, van de Ziektewet.
6.Bijvoorbeeld de uitspraak van 1 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3850.
7.Artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006.
8.De rechtbank verwijst naar de in voetnoot 5 genoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep.
9.In de zin van artikel 7:691 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
10.Artikel 7:629, eerste lid, van het BW.
11.Artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ziektewet.
12.Artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Ziektewet.