ECLI:NL:RBMNE:2020:4829

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 november 2020
Publicatiedatum
6 november 2020
Zaaknummer
UTR 20/3215
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag en voorlopige voorziening inzake zorg voor daklozen door Stichting BDU

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 5 november 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een subsidieaanvraag door verzoekster, de Stichting Basiszorg Daklozen regio Utrecht (BDU). Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, had op 31 juli 2020 de subsidieaanvraag van verzoekster afgewezen en subsidie verleend aan Stichting Buurtteamorganisatie Sociaal Utrecht (BTO). Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat de subsidietermijn op 1 januari 2021 start en zij vreesde dat de uitvoering van de zorg voor daklozen onomkeerbare gevolgen zou hebben.

Tijdens de zitting op 28 oktober 2020 heeft verzoekster aangevoerd dat het bestreden besluit onrechtmatig is en dat haar bezwaren een redelijke kans van slagen hebben. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen spoedeisend belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening, omdat de afwijzing van de subsidieaanvraag verzoekster niets oplevert. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, maar verweerder is wel veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.050,- en moet het betaalde griffierecht van € 354,- vergoeden.

De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat het oordeel voorlopig is en dat de rechtbank in een eventuele bodemprocedure de rechtsvragen inhoudelijk zal beoordelen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3215
uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 november 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekster] , te [vestigingsplaats] , verzoekster
(gemachtigde: mr. C.P. Mesker),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder
(gemachtigden: mr. R.C. Alblas en drs. G.J. Henniphof).

Procesverloop

Bij besluit van 31 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de subsidieaanvraag van verzoekster voor de Stichting Basiszorg Daklozen regio Utrecht (BDU) i.o. afgewezen.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bij verweerder een bezwaarschrift ingediend. Daarbij heeft verzoekster verweerder verzocht om in te stemmen met het instellen van rechtstreeks beroep bij de rechtbank. Verweerder heeft besloten om in te stemmen met dat verzoek en heeft de rechtbank verzocht het bezwaarschrift in behandeling te nemen als beroepschrift.
Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2020. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger 1] , leidinggevende, en [vertegenwoordiger 2] , bestuurder, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waarover gaat deze uitspraak?
2. Verzoekster verzorgt welzijnswerk aan jongeren in Utrecht. De organisatie Back Up maakt onderdeel uit van verzoekster en begeleidt jongvolwassen daklozen. Verzoekster ontvangt hiervoor subsidie. De organisatie Stadsteam Herstel richt zich op de volwassen daklozen. Verzoekster wil met een nieuw op te richten Stichting BDU ook subsidie ontvangen voor zorg voor volwassenen daklozen. In deze op te richten Stichting zullen Back Up en Stadsteam Herstel fuseren. Op 3 maart 2020 is de Nadere regel subsidie basiszorg daklozen regio Utrecht (de Nadere regel) vastgesteld. Verweerder stelt een subsidie beschikbaar van maximaal € 2.834.406,- per jaar voor de duur van vijf jaar, aan één partij. Verzoekster, en nog twee andere partijen, hebben naar aanleiding van de subsidietender een subsidieaanvraag ingediend. Op 8 juli 2020 heeft verweerder aan de gemeenteraad bericht dat subsidie voor de basiszorg daklozen regio Utrecht voor de periode 2021 tot en met 2025 wordt verleend aan Stichting Buurtteamorganisatie Sociaal Utrecht (Stichting BTO), omdat deze aanvraag door de beoordelingscommissie met de hoogste score is beoordeeld. In de openbare besluitenlijst van verweerder van 14 juli 2020 staat dat op 7 juli 2020 het besluit is genomen dat subsidie voor de basiszorg daklozen regio Utrecht voor de periode van 2021 tot en met 2025 wordt verleend aan Stichting BTO.
3. Bij het besluit van 31 juli 2020 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster afgewezen. Verzoekster is het niet eens met de subsidieverlening aan Stichting BTO en de afwijzing van haar eigen aanvraag om diezelfde subsidie en heeft een bezwaarschrift ingediend. Omdat de subsidietermijn op 1 januari 2021 start, en er nog voorbereidende activiteiten moeten plaatsvinden voor de uitvoering, heeft verzoekster met instemming van verweerder rechtstreeks beroep ingesteld en is er volgens haar sprake van spoedeisendheid. Daarom heeft zij tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Wat wenst verzoekster te bereiken met deze procedure?
4. Verzoekster heeft aangevoerd dat het bestreden besluit onrechtmatig is en dat de door haar ingediende bezwaren een redelijke kans van slagen hebben. Zij heeft daarbij gewezen op de principiële en verstrekkende aard van een aantal bezwaren en het feit dat verweerder op een aantal bezwaren moet reageren door middel van bewijsvoering. Verzoekster is van mening dat haar belangen zwaar wegen, omdat zij op dit moment een deel van de basiszorg voor daklozen uitvoert en hiermee moet stoppen per 1 januari 2021. Stichting BTO gaat voor de uitvoering van de activiteiten de cliënten en waarschijnlijk een deel van het betreffende personeel van verzoekster overnemen. Uitvoering van het besluit heeft daarmee onomkeerbare gevolgen voor verzoekster. De belangen van verweerder zijn volgens verzoekster ondergeschikt, omdat verzoekster en Stadsteam Herstel, die beiden op dit moment de daklozenzorg verzorgen, deze zorg nog een jaar zouden kunnen voortzetten. Dit geeft tijd om onregelmatigheden in de besluitvorming te herstellen en zo nodig een nieuwe subsidietender uit te zetten. Verzoekster verzoekt de tenuitvoerlegging van de besluiten tot toewijzing aan Stichting BTO en afwijzing aan verzoekster op te schorten tot zes weken nadat is beslist op het beroep.
Mag de voorzieningenrechter geheime stukken inzien?
5. Bij het indienen van de gedingstukken heeft verweerder stukken gevoegd en de rechtbank verzocht om beperkte kennisneming van deze stukken als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht. Het gaat om de volgende stukken, die op de inventarislijst zijn genummerd als processtuk 14 tot en met 18:
14. Aanvraag van BTO Utrecht (formulier) van 25 mei 2020 en 4 bijlagen
15. Individuele beoordeling aanvraag BTO
16. Individuele beoordeling aanvraag SJP
17. Bespreeknotitie 6 februari 2020
18. Geheimhoudingsverklaringen
6. Bij beslissing van 13 oktober 2020 heeft de geheimhoudingskamer van deze rechtbank
bepaald dat er gewichtige redenen in de zin van artikel 8:29 van de Awb aanwezig zijn om verstrekking van de processtukken 14, 15, 17 en 18 aan eiseres te weigeren, waarbij de rechtbank benadrukt dat het ten aanzien van processtuk 14 en 15 een voorlopige beoordeling is. Ten aanzien van processtuk 16 heeft de rechtbank geoordeeld dat voor dit stuk geen grond bestaat om het stuk (geheel) geheim te houden voor eiseres.
Verzoekster heeft toestemming gegeven aan de rechtbank als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om de stukken bij de beoordeling te betrekken.
7. Bij brief van 26 oktober 2020 heeft verweerder aan de voorzieningenrechter medegedeeld dat, in navolging van de beslissing van deze rechtbank van 13 oktober 2020, processtuk 16 alsnog aan verzoekster is verstrekt.
8. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat processtuk 15 (de individuele beoordeling van BTO) alsnog aan eiseres zal worden verstrekt.
Geen uitspraak in de bodemprocedure
9. Verweerder heeft aan de voorzieningenrechter gevraagd om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de bodemprocedure.
10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze procedure zich naar haar aard niet leent voor een inhoudelijke beoordeling van de in beroep opgeworpen rechtsvragen, gelet op de hoogte van het subsidiebedrag en de belangen die er zijn voor de betrokken partijen. De voorzieningenrechter vindt dan ook dat deze vragen in een bodemprocedure door een meervoudige kamer moeten worden beantwoord.
Is er sprake van een ontvankelijk beroep?
11. De voorzieningenrechter overweegt dat voor een inhoudelijke behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening is vereist dat sprake is van een, naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, ontvankelijk rechtstreeks beroep.
12. Verzoekster heeft rechtstreeks beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar eigen aanvraag en daarbij aangegeven ook te willen opkomen tegen de toewijzing van subsidie aan Stichting BTO.
Beroep tegen de toewijzing van de subsidie aan BTO
13. Over de toewijzing van de subsidie aan BTO stelt de voorzieningenrechter vast dat uit de gedingstukken blijkt dat op de openbare besluitenlijst van 14 juli 2020, te vinden op de website van de gemeente Utrecht, staat vermeld dat verweerder op 7 juli 2020 een besluit heeft genomen over subsidieverlening aan Stichting BTO. Ter zitting is echter komen vast te staan dat verweerder dit besluit (nog) niet op papier nader heeft uitgewerkt en dus ook niet op de in de wet voorgeschreven wijze bekend heeft gemaakt aan de aanvrager, te weten Stichting BTO, omdat verweerder nog nadere invulling wenst te geven aan de activiteiten en verplichtingen van de subsidie-ontvanger (artikel 4:37 en verder van de Awb). Volgens de wet is er sprake van een ‘besluit’ als er een schriftelijke beslissing is van een bestuursorgaan die een publiekrechtelijke rechtshandeling inhoudt. Dit betekent dat er door het besluit iets moet veranderen in iemands rechten, verplichtingen of bevoegdheden. Dit staat in artikel 1:3 van de Awb. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op dit moment sprake is van voornemen tot toewijzing van de subsidie aan de Stichting BTO onder nader uit te werken activiteiten en verplichtingen. Dit betekent dat er geen sprake is van een subsidiebesluit dat is bekendgemaakt door toezending of uitreiking aan Stichting BTO. Het toewijzende “subsidiebesluit” is dus niet in werking getreden als bedoeld in artikel 3:40 van de Awb. Dit betekent dat er voor verzoekster (nog) geen mogelijkheid was om daartegen een bezwaarschrift/rechtstreeks beroep in te dienen. Dat onderdeel van het bezwaar/rechtstreeks beroep van verzoekster moet dan ook naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet-ontvankelijk worden verklaard. Door het ontbreken van een ontvankelijk (rechtstreeks) beroep moet het verzoek om voorlopige voorziening, voor zover dit connex is aan het rechtstreeks beroep gericht tegen de subsidieverlening aan BTO, dan ook worden afgewezen.
Beroep tegen de afwijzing van de subsidieaanvraag van verzoekster
14. Over de afwijzing van de subsidieaanvraag van verzoekster stelt de voorzieningenrechter vast dat dit besluit wel in werking is getreden, omdat het besluit op
31 juli 2020 aan verzoekster is bekendgemaakt. Dit bekent dat verzoekster daartegen een rechtsmiddel kon instellen en het ingediende verzoek om voorlopige voorziening connex is aan het beroep voor zover dat is gericht tegen de afwijzing van haar subsidieaanvraag. Dit onderdeel van het beroep is dus naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ontvankelijk. Hierna zal de voorzieningenrechter dan ook de vraag beantwoorden of sprake is van spoedeisend belang voor het treffen van een voorziening.
Is er sprake van een spoedeisend belang?
15. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster met de gevraagde voorziening schorsing van het bestreden besluit wil bereiken. Omdat het bestreden besluit een afwijzing is van een subsidieaanvraag, levert een schorsing daarvan verzoekster niets op. De situatie blijft dan immers zo dat verzoekster de subsidie niet ontvangt. Zoals door verzoekster toegelicht ter zitting ligt haar spoedeisend belang in schorsing van het toewijzende subsidiebesluit aan Stichting BTO. Met andere woorden, verzoekster wil voorkomen dat aan Stichting BTO per 1 januari 2021 subsidie wordt verleend om de daklozenzorg te organiseren. Dit is echter geen belang dat in het bestreden besluit van verzoekster spoed oplevert. De conclusie is dat er geen enkel spoedeisend belang is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
Over de proceskosten en griffierecht
16. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten te veroordelen omdat pas aan het einde van de zitting door verweerder is aangegeven dat er nog geen toewijzend besluit aan Stichting BTO is dat rechtskracht heeft, terwijl het verweerder bij het indienen van het bezwaarschrift/rechtsreeks beroep door verzoekster duidelijk was dat verzoekster hier wel van uit ging. Bovendien heeft verzoekster gevraagd om een afschrift van het toewijzende besluit aan BTO en heeft verweerder dit in eerste instantie niet willen overleggen en later volstaan met het toesturen van de besluitenlijst van het college, zonder verdere tekst uitleg te geven. De kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,-- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
17. De voorzieningenrechter ziet, gelet hierop, eveneens aanleiding te bepalen dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af voor zover dit connex is aan het beroep tegen het toewijzende subsidiebesluit van BTO;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af voor zover dit connex is aan het beroep gericht tegen het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.050,-
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,- aan verzoekster te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier. De beslissing is uitgesproken op 5 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd
te ondertekenen
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.