ECLI:NL:RBMNE:2020:4837

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 november 2020
Publicatiedatum
6 november 2020
Zaaknummer
UTR - 20 _ 3823
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing voorlopige voorziening wegens onvoldoende onderbouwing spoedeisend belang bij sluiting bedrijfspand op basis van de Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 5 november 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekers, een vastgoedbedrijf en een voormalige huurder, hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren, dat op 23 oktober 2020 heeft besloten tot sluiting van een bedrijfspand vanwege vermoedelijke criminele activiteiten in strijd met de Opiumwet. De sluiting zou ingaan op 6 november 2020. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, maar de voorzieningenrechter heeft hen gevraagd om het spoedeisend belang verder te onderbouwen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoekers onvoldoende hebben aangetoond dat er sprake is van een onomkeerbare situatie. Hoewel de eigenaar van het pand financiële verplichtingen heeft, zoals een hypothecaire lening, is niet aangetoond dat deze situatie zo ernstig is dat er sprake is van faillissement of acute financiële nood. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat de sluiting van het pand niet zonder meer onomkeerbare gevolgen heeft, aangezien de eigenaar het pand kan verkopen of verhuren aan een andere huurder.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geconcludeerd dat er geen spoedeisend belang is en dat het besluit van de gemeente niet evident onrechtmatig is. Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen, wat betekent dat de sluiting van het pand niet wordt geschorst. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3823

uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 november 2020 in de zaak tussen

[eiser 1] , te [vestigingsplaats] , en

[eiser 2] ,te [vestigingsplaats] , verzoekers
(gemachtigde: mr. M. Kashyap),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten tot sluiting van het bedrijfspand gelegen aan de [adres] te [vestigingsplaats] met ingang van 6 november 2020.
Verzoekers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft verzoekers verzocht om het spoedeisend belang dat met de voorlopige voorziening gediend zou worden verder te onderbouwen. Hierop hebben verzoekers nadere stukken ingediend.

Overwegingen

Inleiding
1. Vastgoedbedrijf [eiser 2] (hierna de eigenaar) is eigenaar van het bedrijfspand gelegen aan de [adres] te [vestigingsplaats] . [eiser 1] (hierna de huurder) is voormalig huurder/exploitant van dit pand. Op 1 oktober 2020 heeft verweerder het voornemen uitgebracht om het bedrijfspand te sluiten. De reden hiervoor is dat er volgens verweerder vanuit het bedrijfspand zeer aannemelijk sprake is van het faciliteren van criminele activiteiten door illegale voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet. De huurder zou namelijk jarenlang goederen hebben geleverd aan personen en bedrijven van wie hij wist, of had kunnen weten, dat zij de goederen gebruikten voor de professionele drugshandel. Verzoekers hebben hun zienswijze op dit voornemen gegeven. Verweerder heeft op 23 oktober 2020 het besluit genomen om het bedrijfspand te sluiten met ingang van 6 november 2020. In de tussentijd heeft de huurder besloten het pand te verlaten en de huurovereenkomst per 1 oktober 2020 beëindigd. Het pand staat volgens verzoekers nu leeg en de eigenaar heeft het pand als te koop en te huur aangeboden.
Buiten zitting
2. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen als het verzoek kennelijk ongegrond is. Het begrip ‘kennelijk’ betekent dat daarover in redelijkheid geen twijfel mogelijk is. Dit is bijvoorbeeld het geval als er kennelijk geen sprake is van een spoedeisend belang.

Spoedeisend belang

3. Verzoekers menen dat zij een spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening. Dit hebben zij op verzoek van de voorzieningenrechter op 5 november 2020 nog met nadere stukken onderbouwd. Doordat de huurder uit het pand is vertrokken kan de eigenaar de vaste lasten niet meer voldoen en is hij genoodzaakt het pand te verkopen. Het bedrijf heeft een negatieve bankstand en een betalingsverplichting uit een hypothecaire geldlening bij de ABN AMRO bank, bestaande uit een aflossingsverplichting van € 17.262,- per maand, een rente van € 19.129,- per kwartaal en overige doorlopende kosten. De eigenaar heeft al contact met een nieuwe huurder die het pand per direct voor vijf jaren wil huren, maar die huurder stelt wel als voorwaarde dat het pand niet gesloten wordt. Over het algemeen heeft de sluiting ook een groot nadelig effect op het verkoop/verhuurtraject omdat de onderhandelingspositie van de eigenaar hierdoor verslechtert. Verder heeft de eigenaar zich verbonden aan een project om zonnepanelen op het pand te plaatsen en hij heeft hiervoor ook subsidie ontvangen. Bij sluiting van het pand kan de eigenaar deze verplichtingen niet nakomen waardoor de subsidie dreigt te verlopen en de eigenaar aansprakelijk wordt gesteld voor de schade.
4. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist. Bij financiële gevolgen door het genomen besluit is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood, dan neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen daarom geen voorlopige voorziening treft.
5. Verzoekers stellen met hun onderbouwing dat er feitelijk sprake is van een financieel belang. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de onderbouwing onvoldoende is om aan te nemen dat er een onomkeerbare situatie dreigt. Hoewel verzoekers hebben aangetoond hoe hoog de maandelijkse hypotheeklasten voor het pand zijn, hebben zij hiermee niet aangetoond dat zij deze kosten niet kunnen dragen en dat de situatie zodanig ernstig is dat bijvoorbeeld een faillissement dreigt. Ook met de bankafschriften is dat niet aangetoond. Dit betreffen namelijk slechts een aantal momentopnames, overigens niet van de afgelopen maanden, die geen compleet beeld geven van de actuele liquiditeitspositie van het bedrijf. Uit de stukken blijkt ook niet dat de eigenaar in financiële nood komt en de continuïteit van het bedrijf in het gedrang komt als het pand niet per direct kan worden verhuurd aan de geïnteresseerde huurder die genoemd wordt. Daarbij komt dat niet is gebleken dat de overeenkomst feitelijk al rond is, maar hooguit dat er sprake is van een serieuze geïnteresseerde en dat er nog nadere afspraken gemaakt moeten worden over, onder meer, de financiële condities. Bovendien kan de eigenaar ook met een toewijzing van de voorlopige voorziening aan eventuele kopers of huurders van het pand geen absolute duidelijkheid geven over de status van het pand. Het besluit tot sluiting van het pand is dan immers slechts geschorst en niet onherroepelijk van de baan. Eventuele kopers of huurders zullen ook die onzekere situatie mee laten wegen in hun beslissing om een overeenkomst met de eigenaar te sluiten. Tot slot acht de voorzieningenrechter de omstandigheden rondom de overeenkomst die de eigenaar heeft gesloten voor het plaatsen van zonnepanelen op het dak van het pand, ook niet zodanig dat sprake is van een onomkeerbare situatie als de voorlopige voorziening niet wordt toegewezen. Niet is immers gebleken dat als de eigenaar deze overeenkomst niet na kan komen, dit tot zodanige kosten of verplichtingen zou leiden dat dit tot faillissement of andere onomkeerbare problemen zou leiden. In dat verband wordt nog opgemerkt dat uit artikel 11.2 van de overeenkomst met Volgroen Stroom BV blijkt dat de eigenaar onder bepaalde omstandigheden de overeenkomst kan beëindigen en niet is uitgesloten dat de onderhavige situatie, waarbij de eigenaar het project mogelijk niet zal kunnen afronden door de sluiting van het pand, ook hieronder valt. De voorzieningenrechter concludeert op grond van het voorgaande dan ook dat het spoedeisend belang voor de eigenaar in deze zaak op dit moment onvoldoende is aangetoond. Voor de huurder is ook niet gebleken van een spoedeisend belang bij het treffen van de voorlopige voorziening.
Evident onrechtmatig
6. De door verzoekers gevraagde voorziening kan alleen nog worden getroffen als het besluit van verweerder ‘evident onrechtmatig’ is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bezwaarprocedure in stand zal blijven. Daarvan is de voorzieningenrechter niet gebleken. Het belangrijkste argument dat verzoekers tegen de sluiting hebben ingebracht is dat het geen doel meer zou dienen, nu de huurder al uit het pand is vertrokken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter maakt deze omstandigheid niet dat het besluit evident onrechtmatig is. Het sluiten van een pand op grond van artikel 13b van de Opiumwet heeft namelijk (ook) tot doel dat de bekendheid van het pand als een pand waar spullen ten behoeve van de handel in (hard)drugs kunnen worden verkregen kan worden doorbroken. Dit wordt niet zonder meer bereikt met de beëindiging van de huurovereenkomst. [1] Ook in de andere naar voren gebrachte punten door verzoekers ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om te concluderen dat het besluit evident onrechtmatig is.
Conclusie
7. De conclusie is dat er geen spoedeisend belang is en dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig is. Daarom ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een belangenafweging in het voordeel van verzoekers uit te laten vallen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af als kennelijk ongegrond. Dit betekent dat het besluit niet wordt geschorst en verzoekers in ieder geval tot dat op het bezwaar is beslist het bedrijfspand niet mogen gebruiken. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L. Ruizendaal-van der Veen, griffier
.De beslissing is uitgesproken op 5 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd de uitspraak De rechter is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen. te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Afdeling Bestuursrechtspraak 31 juli 2019 ECLI:NL:RVS:2019:2611.