In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is een kort geding aanhangig gemaakt door [eiser], die in de hoedanigheid van erfgenaam en vereffenaar van de nalatenschap van [erflaatster] optreedt. De zaak betreft een huurgeschil over de woning die [erflaatster] bezat en waarin [gedaagde] verblijft. [eiser] vordert de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, omdat [gedaagde] volgens hem geen juridische titel heeft om in de woning te verblijven. De huurovereenkomst zou vals zijn, en [gedaagde] zou bovendien geen huur meer hebben betaald sinds 2018. De geldverstrekker heeft gedreigd met executieveiling van de woning, wat aanleiding geeft tot deze procedure.
Tijdens de zitting op 27 oktober 2020 zijn de partijen verschenen, en hebben zij hun standpunten toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is voor [eiser], gezien de dreigende executieverkoop. Echter, de kantonrechter oordeelt dat de huurovereenkomst niet kan worden ontbonden in kort geding, en dat [gedaagde] mogelijk recht heeft op huurbescherming. De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiser] af, omdat niet is aangetoond dat er sprake is van een huurachterstand en omdat de huurovereenkomst in stand blijft. [eiser] wordt veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].