ECLI:NL:RBMNE:2020:4880

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 november 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
16/054751-20, 96/096273-19 (tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag, bedreiging en diefstal met geweld in Hilversum

Op 11 november 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere ernstige misdrijven, waaronder poging tot doodslag, bedreiging en diefstal met geweld. De zaak betreft incidenten die zich hebben voorgedaan in de periode van januari tot en met februari 2020 in Hilversum en Bussum. De verdachte heeft op 29 februari 2020 met een vuurwapen geschoten in de richting van drie personen, wat leidde tot de beschuldiging van poging tot doodslag. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor voorbedachten rade, maar wel voorwaardelijk opzet op de dood van de slachtoffers. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen, bedreigingen aan het adres van verschillende slachtoffers en het stelen van een mobiele telefoon met geweld. De rechtbank heeft de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht, gezien zijn psychische problemen en verslaving aan lachgas. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en toezicht door de reclassering. De vordering van de benadeelde partij werd volledig toegewezen, en de rechtbank gelastte de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/054751-20, 96/096273-19 (tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 11 november 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1999] te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de Penitentiarie Inrichting Zaanstad.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 10 juni 2020, 26 augustus 2020 en 28 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. Kamper en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. drs. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1
primair
op of omstreeks 29 februari 2020 te Hilversum heeft geprobeerd [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven;
subsidiair
op 29 februari 2020 te Hilversum heeft geprobeerd om aan [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 2
in de periode van 20 januari 2020 tot en met 29 februari 2020 te Bussum en/of Hilversum een wapen van categorie II en/of III, te weten een vuurwapen (telkens) voorhanden heeft gehad;
feit 3
in de periode van 12 februari 2020 tot en met 17 februari 2020 te Laren [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling;
feit 4
in de periode van 6 februari 2020 tot en met 10 februari 2020 te Hilversum, [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met brandstichting;
feit 5
primair
op 20 februari 2020 te Hilversum met geweld en/of bedreiging met geweld een mobiele telefoon van [slachtoffer 6] heeft gestolen;
subsidiair
A.
op 20 februari 2020 te Hilversum [slachtoffer 6] heeft mishandeld;
en/of
B.
op 20 februari 2020 te Hilversum een mobiele telefoon van [slachtoffer 6] heeft gestolen;
feit 6
op 20 februari 2020 in Hilversum, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, de plaats van dat ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer 6] ) schade was toegebracht.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair (poging moord), 2 tot en met 4, 5 primair en 6 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van bewezenverklaring van de feiten 2 en 5 subsidiair onder A gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de feiten 1 primair en subsidiair, 3, 4, 5 primair en subsidiair onder B en 6 heeft hij het volgende naar voren gebracht:
  • voor feit 1 primair en subsidiair geldt dat het door verdachte opgeworpen alternatieve scenario – dat verdachte op de voorruit van de auto heeft geschoten om een signaal af te geven aan [slachtoffer 1] , maar daarbij de personen achter de auto niet heeft gezien – niet in alle redelijkheid kan worden uitgesloten. Het onderscheidend bewijsmateriaal bevestigt zelfs de verklaring van verdachte op kernpunten, terwijl het overige bewijsmateriaal de verklaring van aangever [slachtoffer 1] niet ondersteunt of op sommige punten zelfs onaannemelijk maakt. Verdachte heeft geen opzet (ook niet in voorwaardelijk zin) gehad op het (pogen te) doden van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] . Verdachte moet daarom worden vrijgesproken;
  • ten aanzien van het eerste en derde gedachtestreepje onder feit 3 ten laste gelegd, heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat bij [slachtoffer 4] de redelijke vrees bestond dat verdachte haar zou doden of zwaar zou mishandelen. Daarnaast is het WhatsAppbericht met de tekst van het tweede gedachtestreepje niet terug te vinden in het procesdossier. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van feit 3;
  • ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman opgemerkt dat verdachte de ten laste gelegde uitlatingen heeft bekend, maar deze in zijn boosheid heeft verstuurd en dat dat onvoldoende is om vast te stellen dat bij [slachtoffer 5] de redelijke vrees bestond dat verdachte haar zou doden, zwaar zou mishandelen of dat hij brand zou stichten. Verdachte moet daarom van dit feit worden vrijgesproken;
  • voor feit 5 primair en subsidiair onder B geldt dat verdachte niet het oogmerk heeft gehad de telefoon weg te nemen. Hij heeft de telefoon alleen kort onder zich gehad om de foto van zijn kentekenplaat te wissen. Vervolgens heeft hij de telefoon aan [slachtoffer 6] teruggegeven. Verdachte moet daarom van de diefstal (met geweld) ten laste gelegd onder feit 5 primair en subsidiair onder B worden vrijgesproken;
  • ten aanzien van feit 6 heeft de raadsman opgemerkt dat verdachte niet wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij iemand had aangereden en dat daarbij schade was ontstaan. Verdachte moet daarom van dit feit worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen feit 1 primair [1] [slachtoffer 1]heeft aangifte gedaan. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Op 29 februari 2020, omstreeks 01.35 uur (
de rechtbank begrijpt: 1 maart 2020), stond ik buiten voor mijn woning aan de [adres] te [woonplaats] , met twee vrienden: [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]). [2] Wij hoorden een auto de straat in rijden. [slachtoffer 2] zei tegen mij en [slachtoffer 3] : "Dat is [verdachte] " (
de rechtbank begrijpt: verdachte). De auto stopte vlak voor mijn woning en ik zag dat het raam van de bijrijderskant open stond. Ik herkende [verdachte] meteen. Ik zag dat [verdachte] met zijn rechterhand een zwart vuurwapen op ons richtte. Ik riep meteen: "Bukken!". Ik hoorde een schot en samen met [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] zijn wij in mijn woning gerend en zijn we op de grond gaan liggen. [3]
[slachtoffer 2]heeft aangifte gedaan. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Op 29 februari 2020 omstreeks 23.30 uur was ik aan de [adres] te [woonplaats] . Ik was hier op bezoek bij [slachtoffer 1] . Ik ben met [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] naar buiten gelopen aan de voorzijde van de woning. Omstreeks 01.35 uur (
de rechtbank begrijpt: op 1 maart 2020) stonden wij voor de woning te roken. Wij hoorden een auto de straat in komen. Ik zag dat [verdachte] achter het stuur zat van het voertuig. Ik herkende hem direct aan zijn gezicht. Ik zag dat hij een
roze ballon in zijn mond had. [4] Ik zag dat hij zijn rechterarm gestrekt had en naar onze kant wees. Ik zag direct dat hij een vuurwapen in zijn rechterhand vasthield en hiermee op ons aan het richten was. Hierop riep [slachtoffer 1] dat wij moesten bukken. Toen hoorde ik een harde knal. Op het moment dat [verdachte] langsreed stond er voor de woning een voertuig geparkeerd. Op het moment dat ik het vuurwapen in zijn hand zag reed hij nog net achter het voertuig. Op het moment van het schot kwam hij er net achter vandaan. [5]
[slachtoffer 2]heeft als getuige bij de rechter-commissaris een verklaring afgelegd. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Heeft [verdachte] u in de ogen aangekeken?
Ja, wel heel even.
Wat heeft u gezien?
Dat hij langs reed en mij aankeek. [6]
Verbalisant [verbalisant 1] en [verbalisant 2]hebben in een proces-verbaal van bevindingen met fotobijlage onder meer het volgende gerelateerd, voor zover relevant voor het bewijs:
Op 1 maart 2020 omstreeks 01.42 uur kregen wij van de centralist van de regionale
meldkamer Midden Nederland de opdracht te gaan naar de [adres] te [woonplaats] . Aldaar zou zijn geschoten. Omstreeks 01.48 uur kwamen wij ter plaatse op de plaats delict. Daar werden wij direct aangesproken door [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] . De jongens vertelden dat zij zien dat [verdachte] vanaf de bestuurderskant een zwart vuurwapen op hen richt en via de bijrijderskant eenmaal richting de jongens schiet. [slachtoffer 2] heeft bij defensie gewerkt en weet zeker dat dit een Glock betrof. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , heb gezocht naar inslag aan de voorzijde van de woning. Ik zag een inslagpunt boven het meest linker keukenraam, gezien vanaf de straatzijde. Ik zal hiervan een foto bijvoegen (foto 1). Ik zag voor de woning een Peugeot geparkeerd staan. Ik zag dat er aan de bestuurderskant een inslag zat in de vorm van een cirkel. Ik zal hiervan foto's bijvoegen (foto 2a en 2b). [7]
Ter terechtzitting op 28 oktober 2020 heeft verdachte verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik ben in mijn auto gestapt. Het vuurwapen lag in het dashboardkastje. Toen ik daar aankwam zocht ik de auto van de vader van [slachtoffer 1] . Ik reed er stapvoets naar toe en toen ik daar was, schoot ik.
Bewijsoverwegingen feit 1
Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen blijkt van de volgende gang van zaken.
  • In de nacht van 29 februari 2020 op 1 maart 2020 is verdachte in zijn auto naar de woning van [slachtoffer 1] aan de [adres] te [woonplaats] gereden;
  • verdachte had een vuurwapen en munitie bij zich;
  • in het parkeervak voor de woning aan de [adres] in [woonplaats] stond op dat moment een personenauto geparkeerd;
  • op het moment dat verdachte in zijn auto voorbij bovengenoemde woning en de geparkeerde personenauto rijdt, bevinden [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] zich voor die woning;
  • er is oogcontact geweest tussen [slachtoffer 2] en verdachte;
  • verdachte heeft vanuit zijn auto, door het raam aan de passagierskant, met een vuurwapen richting [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] geschoten.
Gebruik verklaring [slachtoffer 2]
heeft op verschillende momenten een verklaring afgelegd. Vlak na het incident ten overstaan van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , in zijn aangifte, als getuige bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting van 28 oktober 2020. Deze verklaringen wijken op verschillende punten van elkaar af. In zijn verklaringen ten overstaan van de politie – afgelegd vlak na, en een aantal uur na de schietpartij – verklaart hij dat hij heeft gezien dat verdachte een vuurwapen in zijn hand had en dit op [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en hem richtte. Daarnaast heeft [slachtoffer 2] in zijn aangifte uitgelegd waarom hij zo zeker wist dat het een vuurwapen betrof, namelijk omdat hij bij de marechaussee heeft gewerkt en vuurwapens daardoor herkent. Ook tegenover de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , die vlak na de schietpartij ter plaatse zijn gekomen, heeft [slachtoffer 2] verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte een vuurwapen op hen richtte. Hij wist tevens zeker dat het een vuurwapen van het merk Glock betrof. Hij heeft dit vuurwapen herkend omdat hij bij defensie heeft gewerkt. Op 2 juni 2020 is [slachtoffer 2] op deze verklaring teruggekomen. Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat hij niet heeft
geziendat verdachte het vuurwapen op hen richtte, maar heeft hij verklaard dat hij dit alleen van [slachtoffer 1] heeft
gehoord. Tijdens zijn verhoor ter terechtzitting van 28 oktober 2020 heeft [slachtoffer 2] dit eveneens verklaard. De rechtbank acht de eerste twee afgelegde verklaringen van
[slachtoffer 2] betrouwbaar, gelet op het moment van het afleggen van die verklaringen en de omstandigheid dat [slachtoffer 2] gedetailleerd heeft verklaard dat hij het type vuurwapen herkende en waardoor hij tot die herkenning in staat was. De rechtbank acht deze verklaringen daarom als zodanig bruikbaar voor het bewijs. De verklaringen die [slachtoffer 2] op dit onderdeel heeft afgelegd bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting van 28 oktober 2020 acht de rechtbank daarentegen ongeloofwaardig. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [slachtoffer 2] bij de politie en ook op de zitting van 28 oktober 2020 heeft verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte een roze ballon in zijn mond had. Dat moment en het moment waarop te zien is geweest dat verdachte een vuurwapen in zijn hand had, hebben elkaar direct opgevolgd. De rechtbank vindt het dan ook onaannemelijk dat [slachtoffer 2] wel heeft gezien dat verdachte een ballon in de mond had, maar niet dat hij een vuurwapen in zijn hand had.
Opzet op de dood
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden hoe verdachtes handelingen juridisch moeten worden gekwalificeerd. Om tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot moord of doodslag te komen, moet kunnen worden vastgesteld dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het van het leven beroven van de aangevers. Op grond van de bewijsmiddelen heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat verdachte de volle opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] of [slachtoffer 3] . Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat verdachte willens en wetens op [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft geschoten om (één van) hen daarbij te doden.
De rechtbank acht echter wel bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig als verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zou intreden en hij die kans willens en wetens heeft aanvaard. Of in een concreet geval kan worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet zal, als de verklaringen van verdachte geen inzicht geven over wat er tijdens de gedraging in hem is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het, behoudens contra-indicaties, niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. Dat houdt in dit geval in dat voor het aannemen van voorwaardelijk opzet op het tenlastegelegde sprake moet zijn van een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] of [slachtoffer 3] en de bewuste aanvaarding van die kans door verdachte.
Door met een vuurwapen te schieten in de richting van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , terwijl zij zich op beperkte afstand van verdachte bevonden, heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat één of meer van hen geraakt zou worden door de afgevuurde kogel en als gevolg daarvan zou komen te overlijden. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte vlak voordat hij de kogel afvuurde oogcontact heeft gehad met [slachtoffer 2] . Daarbij moet hij, gelet op de beperkte afstand, de aanwezige hoeveelheid (kunst)licht en het feit dat hij wist dat [slachtoffer 1] daar woonde, hebben gezien dat [slachtoffer 2] samen met andere personen buiten stond. Ook [slachtoffer 1] , die naast [slachtoffer 2] stond, heeft verdachte gezien. Verdachte wist dan ook op het moment dat hij schoot dat er meerdere personen voor de woning van aan de [adres] stonden. Door desondanks met een vuurwapen in de richting van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] of [slachtoffer 3] te schieten, heeft verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm deze aanmerkelijke kans ook willens en wetens aanvaard. Dat verdachte daarbij niet hen maar ‘slechts’ de tussen hen en verdachte in geparkeerde auto heeft geraakt doet daaraan niet af.
Alternatief scenarioDe verdediging heeft ter terechtzitting van 28 oktober 2020 als alternatief scenario aangevoerd dat verdachte bewust op de voorruit van de auto heeft geschoten om een signaal af te geven aan [slachtoffer 1] , maar dat hij daarbij [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , die achter de auto stonden, niet heeft gezien. Op grond van de bewijsmiddelen en hetgeen hierboven is overwogen, acht de rechtbank het door de verdediging geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk geworden.
Vrijspraak voorbedachten radeVoor het bewijs van poging tot moord dient vast te staan dat de persoon die een ander van het leven probeerde te beroven dit heeft gedaan ‘met voorbedachten rade’. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat voor bewezenverklaring van dit bestanddeel moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank overweegt dat uit het procesdossier niet blijkt dat verdachte van tevoren wist dat [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] (allen) op het adres aanwezig waren en evenmin dat zij voor de woning zouden staan op het moment dat verdachte daar langs zou rijden. Uit de bewijsmiddelen blijkt echter wel dat verdachte enkele seconden voordat hij met het vuurwapen heeft geschoten, heeft gezien dat er personen voor de woning stonden. Gelet op het voorgaande kan slechts vast gesteld worden dat sprake is geweest van een korte tijdspanne – namelijk enkele seconden – tussen het besluit in de richting van deze personen te schieten en de daadwerkelijke uitvoering. Het procesdossier bevat verder geen bewijsmiddelen waaruit blijkt dat verdachte voorafgaand aan het incident van plan was om (te proberen) hen te vermoorden. De rechtbank acht het voorgaande onvoldoende om te kunnen vaststellen dat verdachte gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven en zal verdachte dan ook vrijspreken van het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’.
ConclusieNaar het oordeel van de rechtbank kan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag op [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] of [slachtoffer 3] , wettig en overtuigend worden bewezen.
Bewijsmiddelen feit 2Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 2 ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 28 oktober 2020;
  • een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 5] ;
- rapport munitieonderzoek d.d. 23 juli 2020 van het Nederlands Forensisch Instituut naar aanleiding van een schietincident in Hilversum op 1 maart 2020.
Bewijsmiddelen feit 3
[slachtoffer 4]heeft aangifte gedaan. Zij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Ik doe aangifte tegen [verdachte] van bedreiging. [9] Op 12 februari 2020 kreeg ik een foto waarop te zien was dat twee personen met een bivakmuts met pistool stonden. De foto wordt bij de aangifte gevoegd, zie bijlage 1. [10] Op 17 februari 2020 kreeg ik via snapchat een bericht van [verdachte] waarin hij zegt: "Ik maak jou kapot", zie bijlage 6. Ik ben heel bang voor [verdachte] geworden omdat hij mij iets aan gaat doen als ik hem de negenhonderd euro niet betaal. Ik weet dat [verdachte] in het bezit is van een vuurwapen. Ik zat met [verdachte] in zijn auto en ik zag dat [verdachte] een zwart wapen tevoorschijn haalde. [verdachte] zei: “dit is een echt pistool”. Ik weet niet waar [verdachte] toe in staat is zeker omdat hij verslaafd is aan lachgas, waarvan hij agressief wordt. [11]
Verdachteheeft ter terechtzitting van 28 oktober 2020 onder andere het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
U, voorzitter, houdt de aangifte van [slachtoffer 4] voor en vraagt mij of het klopt dat ik haar op 12 februari 2020 de foto heb gestuurd die als bijlage 1 bij haar aangifte in het procesdossier zit. Dat klopt, die heb ik haar gestuurd. U, voorzitter, vraagt mij of ik [slachtoffer 4] op 17 februari 2020 via Snapchat “Ik maak jou kapot” heb gestuurd. Dat klopt ook.
Bewijsoverweging feit 3Vrijspraak tweede gedachtestreepje
De rechtbank spreekt verdachte vrij van hetgeen onder het tweede gedachtestreepje ten laste is gelegd. In de aangifte van [slachtoffer 4] heeft zij het volgende verklaard: “Ik
hoorde[verdachte] zeggen dat als ik de negen honderd euro niet binnen zeven dagen zou betalen ik dan een probleem zou hebben. Ik
hoorde[verdachte] zeggen dat ik mijn sloten maar moest controleren omdat hij binnenkort zou langskomen.” Verdachte is echter ten laste gelegd dat hij deze bewoordingen via een WhatsAppbericht naar aangeefster heeft gestuurd. De rechtbank stelt vast dat dit WhatsAppbericht niet in het procesdossier is opgenomen. Het procesdossier bevat verder geen bewijsmiddelen waaruit blijkt dat verdachte deze ten laste gelegde uitlatingen via een WhatsAppbericht jegens [slachtoffer 4] heeft gedaan.
Redelijke vrees
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen of zwaar zou worden mishandeld. De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte bewezenverklaarde uitlatingen als bedreigend kunnen worden gekwalificeerd. Daarnaast zijn de door verdachte jegens aangeefstere gedane uitlatingen onder zodanige omstandigheden geschied dat bij aangeefster de vrees voor het misdrijf waarmee werd gedreigd redelijkerwijs kon ontstaan. De rechtbank overweegt dat uit de aangifte van [slachtoffer 4] ook blijkt dat zij heeft gezien dat verdachte in het bezit was van een vuurwapen, zij heel erg bang voor verdachte is geworden en denkt dat hij haar echt iets zou (kunnen) aandoen.
Bewijsmiddelen feit 4
[slachtoffer 5]heeft aangifte gedaan. Zij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Op 6 februari 2020 heb ik met hem
(de rechtbank begrijpt: verdachte)afgesproken te Hilversum. Ik zei tegen hem dat hij een lachgasjunk was. Ik zag aan zijn gezichtsuitdrukking dat hij boos werd. Ik hoorde hem zeggen "ik kan je hier doodslaan voor al die mensen". Op 10 februari 2020 kreeg ik appjes met de volgende teksten "als een lijn naar jou leidt blaas ik je hele huis op. zorg maar dat het niet naar jou leidt anders". Ik voelde me bedreigd. Ik weet dat hij in het bezit is van een vuurwapen. Ik weet niet waartoe hij in staat is. [12]
Als bijlage van een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 5] is onder andere het volgende WhatsAppgesprek opgenomen van 10 februari 2020 tussen aangeefster (A) en verdachte (V):
A: Kijk hoe je praat toen ik me sleutel op kwam halen
A: Ik sla je hier dood voor al die mensen
V:Kijk wat jij zegt
V: Jij noemt mij
V: Junkie” [13]
V: Als 1
V: Lijn lijd nAar jou
V: Blaas ik je hele huis op
V: Zorg maar
V: Dat het niet naar jou lijd [14]
Bewijsoverweging feit 4Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de bewoordingen "ik kan je hier doodslaan voor al die mensen" niet heeft geuit, maar dat hij zou hebben gezegd dat hij aangeefsters tanden uit haar mond zou slaan. De rechtbank acht die verklaring niet aannemelijk, gelet op het in de bewijsmiddelen opgenomen WhatsAppgesprek tussen aangeefster en verdachte. Dit opgenomen WhatsAppgesprek, waarin aangeefster aan verdachte appt wat hij eerder tegen haar heeft gezegd, ondersteunt de verklaring van aangeefster.
Op grond van de inhoud van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte de onder feit 4 ten last gelegde bewoordingen jegens [slachtoffer 5] heeft geuit. De door verdachte gedane uitlatingen kunnen als bedreigend worden gekwalificeerd. De uitlatingen zijn op zichzelf van dien aard dat zij bij aangeefster de redelijke vrees kunnen doen ontstaan voor het misdrijf waarmee werd gedreigd. Daarnaast zijn deze onder zodanige omstandigheden geschied dat bij aangeefster die vrees redelijkerwijs kon ontstaan. Een en ander volgt ook uit de aangifte van [slachtoffer 5] waarin zij verklaart dat zij zich daadwerkelijk bedreigd voelde, omdat zij niet weet waartoe verdachte in staat is en weet dat hij over een vuurwapen beschikt.
Bewijsmiddelen feit 5 primair en 6
[slachtoffer 6]heeft aangifte gedaan. Zij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Op 20 februari 2020 reed ik samen met mijn vriend [getuige] op mijn scooter te Hilversum. Ik zag voor ons een zwarte Volkwagen Polo rijden. Ik zei tegen [getuige] dat hij er maar voorzichtig voorbij moest gaan. Toen we de Polo passeerden zag ik achter het stuur een man zitten. Nu ging de Polo vlak achter ons rijden. Ik denk dat de afstand ongeveer 20 centimeter was. Ik noem dit bumperkleven. Toen we op de Anthony Fokkerweg reden, zag, hoorde en voelde ik dat de Polo tegen ons aanreed. [15] Ik voelde een kleine schok en ik hoorde een krakend geluid. [getuige] stopte de scooter. Ik zag dat de Polo nog zo'n 20 tot 25 meter doorreed. Ik zag dat de bumper van mijn scooter rondom de kentekenplaat gescheurd was. Ik zag dat er uit mijn linker achterlamp een stukje glas was. Ik liep naar de Polo toe, die inmiddels stilstond. Omdat de bestuurder zich zo asociaal gedragen had, pakte ik direct mijn telefoon. Ik maakte een foto van zijn kentekenplaat. Ik was bang dat de bestuurder weg zou rijden. Ik zag dat de bestuurder op mij af kwam vliegen. Ik hoorde de bestuurder: "Kankerhoer, wat denk jij zo maar foto's maken" schreeuwen. Vervolgens zag en voelde ik dat de bestuurder aan mijn telefoon begon te trekken. Vervolgens zag en voelde ik dat de man mij met een volle vuist onder mijn navel sloeg. Plotseling zat hij in zijn auto. De man had mijn telefoon alsnog te pakken gekregen. Ik ben in de deuropening van de Polo gaan staan. Plotseling zag en voelde ik dat de man mij bij mijn keel vastpakt. Ik voelde dat de man mijn keel dichtkneep. Ik voelde pijn aan mijn keel door de druk van de vingers van de man. Ik voelde dat de man mij achterover duwde terwijl hij mijn keel vasthield. Tegelijkertijd voelde ik een harde schop tegen mijn linker scheenbeen. Ik voelde dat ik achterover viel door de forse duw die ik van de man kreeg. Ik voelde dat ik met mijn hoofd op de straat terecht kwam. Ik voelde dat ik met de linkerzijde van mijn lichaam op de grond terecht kwam. Ik voelde pijn aan de linkerzijde van mijn lichaam. [16]
[getuige]is bij de politie als getuige gehoord. Hij heeft onder andere het volgende verklaard, zakelijk weergegeven.
Op 20 februari 2020 was ik onderweg op de scooter. Ik reed als bestuurder en mijn vriendin [slachtoffer 6] , zat bij mij achterop. [17] Ik voelde dat de Polo tegen de achterkant van de scooter aan reed. Ik hoorde ook de klap en het geluid van brekend plastic. Dat was dus nog tijdens het rijden. Ik ben toen gestopt. Ik zag dat de Polo om ons heen reed en een paar meter verderop stil ging staan. Toen stapte [slachtoffer 6] af en maakte een foto van het kenteken van de auto. Ze maakte de foto met haar mobiele telefoon. Ik zie dat die man uit de auto stapt en naar [slachtoffer 6] toe vliegt. Ik bedoel daarmee dat hij snel bewoog en vlot naar [slachtoffer 6] toe liep en ook dicht bij haar ging staan. Ik zag dat hij naar de telefoon van [slachtoffer 6] greep en zo trokken ze beiden aan die telefoon. Ik zag dat die man met zijn rechter vuist [slachtoffer 6] in de buik stompt. Dat deed hij best hard. Ik zag dat [slachtoffer 6] viel, of in elkaar zakte. Ze kwam op de grond terecht. Ik zag meteen dat [slachtoffer 6] weer was opgestaan en die ging in de deuropening van de auto staan. Meteen werd [slachtoffer 6] gegrepen door die man en onderuit geschopt. Die man greep haar met een hand bij haar keel. Hij schopte haar met een soort beenveeg en gaf haar een zet en daardoor viel [slachtoffer 6] weer op de grond. Ze viel op haar zij en heup. Ik zag dat de man weer in de auto stapte en weg reed. [18]
Verdachteheeft ter terechtzitting van 28 oktober 2020 onder andere het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik ben betrokken geweest bij het incident dat op 20 februari 2020 in Hilversum heeft plaatsgevonden. De scooter reed vlak voor mij. Ik heb aangeefster ingehaald op de scooter. Toen ik haar voorbij was zag ik dat zij half ten val kwam. Toen kwam zij naar mijn auto gerend en maakte zij stiekem een foto van mijn kenteken. Het werd zwart voor mijn ogen. Toen heb ik de telefoon met geweld uit haar handen getrokken. Ik heb haar meerdere keren geduwd. Uiteindelijk lukte het mij om weg te rijden met de telefoon.
De hiervoor genoemde bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverweging feit 5 primair
Op basis van de hierboven genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 20 februari 2020 met zijn auto tegen aangeefster en getuige [getuige] – die samen op een scooter reden – is aangereden. Aangeefster heeft vervolgens met haar telefoon een foto van het kenteken van verdachte gemaakt, waarop verdachte woedend uit zijn auto is gestapt, tegen aangeefster heeft geschreeuwd en heeft geprobeerd de telefoon uit de handen van aangeefster te pakken, kennelijk om de foto van de telefoon te verwijderen. Daarbij is een worsteling ontstaan waarin verdachte aangeefster op de ten laste gelegde wijzen heeft mishandeld. De rechtbank heeft geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van haar verklaring, temeer nu die ondersteund wordt door andere bewijsmiddelen. Uiteindelijk heeft verdachte de telefoon te pakken gekregen en is hiermee weggereden. De rechtbank is van oordeel dat de onder 5 primair ten laste gelegde diefstal met geweld wettig en overtuigend kan worden bewezen. Op het moment dat verdachte de telefoon van aangeefster had afgepakt – en daarmee zelfs is weggereden – heeft hij immers als heer en meester over die telefoon beschikt en was de diefstal van de telefoon voltooid. Dat verdachte de telefoon op enig moment heeft teruggegeven doet aan de reeds voltooide diefstal geen afbreuk.
Bewijsoverweging feit 6
Het door de raadsman gevoerde verweer, dat verdachte niet wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat verdachte een aanrijding had veroorzaakt en dat daarbij schade was veroorzaakt, vindt zijn weerlegging in de bewijsmiddelen. Zowel aangeefster als de getuige [getuige] hebben immers verklaard dat de auto heel dicht achter hen reed en hen vervolgens van achteren heeft geraakt. Ook verdachte zelf heeft verklaard dat de scooter vlak voor hem reed en hij heeft verklaard dat hij zag dat aangeefster half ten val kwam.
De rechtbank is dan ook van oordeel dan het onder 6 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
primair
omstreeks 29 februari 2020 te Hilversum ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] of [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen een kogel heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
in de periode van 20 januari 2020 tot en met 29 februari 2020 te Bussum en Hilversum een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen, telkens voorhanden heeft gehad;
feit 3
in de periode van 12 februari 2020 tot en met 17 februari 2020 te Laren [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 4] (telkens)
- via WhatsApp een foto te sturen met daarop twee persoon met een bivakmuts en een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en
- een Snapchatbericht te sturen met daarin de tekst “Ik maak jou kapot”;
feit 4
in de periode van 6 februari 2020 tot en met 10 februari 2020 te Hilversum [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met brandstichting, door
- tegen die [slachtoffer 5] te zeggen: “ik kan je hier doodslaan voor al die mensen”,
- die [slachtoffer 5] een WhatsAppbericht te sturen met daarin de tekst “Als 1 lijn leidt naar jou blaas ik je hele huis op” en/of “Zorg maar dat het niet naar jou leidt”;
feit 5
primair
op 20 februari 2020 te Hilversum op de openbare weg, te weten de Anthony Fokkerweg, een mobiele telefoon die toebehoorde aan [slachtoffer 6] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 6] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- tegen die [slachtoffer 6] te schreeuwen: “Kankerhoer, wat denk jij zo maar foto’s maken” en
- die [slachtoffer 6] (met kracht) in/op/tegen de buik te stompen en
- die [slachtoffer 6] (met kracht) bij de keel vast te pakken en de keel dicht te knijpen en
- die [slachtoffer 6] (met kracht) tegen het (linker) (scheen)been te schoppen/trappen en te duwen ten gevolge waarvan die [slachtoffer 6] op de grond is gevallen;
feit 6
als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Hilversum aan de Anthony Fokkerweg, op 20 februari 2020 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer 6] ) schade was toegebracht;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 primair, 2 tot en met 4, 5 primair en 6 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1
primair
poging tot doodslag;
feit 2
handelen in strijd met artikel 26 van de Wet Wapens en Munitie;
feit 3
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd en
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
feit 4
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en
bedreiging met brandstichting;
feit 5
primair
diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
feit 6
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Uit de Pro Justitia-rapportage van J. Yntema, gezondheidszorgpsycholoog, volgt niet dat de bewezen verklaarde feiten aan verdachte in het geheel niet kunnen worden toegerekend. Er is ook overigens niet gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 8 jaren, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat rekening zal houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zo was verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten zichzelf niet door zijn onbehandelde persoonlijkheidsproblematiek en lachgasverslaving. Inmiddels is verdachte in detentie tot het inzicht gekomen dat hij hiervoor hulp nodig heeft en hij is ook bereid aan zijn problematiek te werken. Voorts is verzocht om bij de strafoplegging in strafmatigende zin in aanmerking te nemen dat verdachte openheid van zaken heeft gegeven. Dit alles betekent voor de verdediging dat in het geval van strafoplegging dient te worden volstaan met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarden een lachgasverbod en een ambulante behandeling.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft met een vuurwapen geschoten in de richting van drie personen, onder wie zijn broer. Hiermee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op hen. Hij heeft hun leven op ernstige en onaanvaardbare wijze in gevaar gebracht. Dat geen van hen is gedood of zelfs maar gewond is geraakt, is een gelukkige omstandigheid die geenszins aan het handelen van verdachte is te danken. Met zijn handelen heeft verdachte aangetoond geen enkel respect te hebben voor andermans leven. Een dergelijk gewelddadig feit, gepleegd op straat en pal voor diverse andere woningen dan die van de familie van [slachtoffer 1] , veroorzaakt niet alleen doodsangsten bij de betreffende slachtoffers, maar vergroot ook onrust en het algemene gevoel van onveiligheid in de samenleving. Het vuurwapen waarmee verdachte dit feit heeft gepleegd had hij op dat moment in ieder geval al ruim een maand voorhanden. Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen brengt onaanvaardbare risico’s met zich en veroorzaakt gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Verdachte heeft het vuurwapen, zo verklaart hij, na het schietincident teruggebracht naar de persoon van wie hij het wapen ook had geleend. Verdachte heeft noch bij de politie noch ter terechtzitting willen vertellen wie deze persoon is. Het baart de rechtbank ernstig zorgen dat dit vuurwapen, mede door het zwijgen van verdachte op dit punt, nog in het verkeer is.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan ernstige bedreigingen van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] . Door die bedreigingen te uiten heeft hij een angstige situatie gecreëerd voor de slachtoffers. Dit gold juist ook omdat zij wisten dat verdachte een vuurwapen in zijn bezit had en dat hij verslaafd was aan lachgas. Ten slotte heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een diefstal met (bedreiging met) geweld en is hij doorgereden na een aanrijding. Nadat hij met zijn auto tegen de achterkant van de scooter van [slachtoffer 6] was aangereden, is aangeefster van de scooter afgestapt om een foto van het kenteken van verdachte te maken. Naar eigen zeggen werd het verdachte toen zwart voor zijn ogen en wilde hij (blijkbaar koste wat kost) de foto van aangeefsters telefoon verwijderen. Toen aangeefster haar telefoon niet wilde loslaten heeft verdachte deze met geweld afhandig gemaakt. Zo heeft hij aangeefster, die op dat moment 18 weken zwanger was, in haar buik gestompt, bij haar keel gepakt en op de grond gegooid. Uiteindelijk is het verdachte gelukt met de telefoon weg te rijden. Aangeefster heeft bij dit voorval pijn en letsel opgelopen. Ze is naar het ziekenhuis gegaan en ook vijf dagen na het voorval is zij nog langs de huisarts geweest, omdat de pijn in haar buik bleef aanhouden. Dat alles verder goed was met de baby mag een klein wonder heten. Door zo te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en haar (ongeboren) baby. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 30 april 2020 betreffende verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie, maar niet is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte onder meer kennis genomen van:
  • een Pro Justitia rapport van 21 mei 2020, opgemaakt door drs. J. Yntema, gezondheidszorgpsycholoog;
  • een reclasseringsadvies van 11 augustus 2020, opgemaakt door L. Kok, reclasseringswerker.
Het Pro Justitia rapport van de psycholoog
Uit het rapport van de psycholoog blijkt onder meer dat bij verdachte is sprake van een narcistische persoonlijkheidsstoornis en een lichte stoornis in het gebruik van lachgas. Ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde was dit ook zo. Dit beïnvloedde deels de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde. Verdachte gebruikte in de periode voorafgaand aan de ten laste gelegde feiten dagelijks lachgas, hij had vakantie genomen van zijn werk en leefde met name in de nacht. Vanuit zijn pathologie, met name vanuit de behoefte om in het middelpunt van de belangstelling te staan, was hij minder goed in staat het gebruik van het lachgas te controleren. Voorts had hij, mede mogelijk voortkomend vanuit de persoonlijkheidsproblematiek, het idee dat hij zelf precies wist wat hij aan het doen was met betrekking tot het gebruik van dit middel. Hij voelde zich in de periode rondom het tenlastegelegde erg angstig en gespannen en voor zijn gevoel hielp lachgas hem kalmeren. Vanuit onderzoek komt echter naar voren dat overmatig gebruik van lachgas gevoelens van wantrouwen en achterdocht kan veroorzaken of versterken. De door hem beschreven gevoelens van onveiligheid probeerde hij op te lossen door te provoceren en te dreigen, bijvoorbeeld door het etaleren van het vuurwapen dat hij in zijn bezit had. Ten aanzien van feit 4 en 5 is voor te stellen dat een soortgelijke manier van provoceren en zich groot maken vanuit de narcistische persoonlijkheidsproblematiek heeft meegespeeld. Verdachte zegt dat hij door te schieten een signaal wilde afgeven, namelijk dat er met hem niet te sollen valt, maar heeft hierbij niet nagedacht over de mogelijke gevolgen van zijn gedrag. Terugkijkend ervaart hij deze gevolgen met name als nadelig voor zichzelf. Er is vermoedelijk sprake (geweest) van enige doorwerking van de psychische stoornissen in betrokkens gedragskeuzes in het tenlastegelegde. Geadviseerd wordt om verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen. Het risico op recidive is matig. Al met al wordt geconcludeerd dat het volwassenenstrafrecht het beste aansluit bij de behandelbehoeften van verdachte, met name omdat verdachte niet zal profiteren van pedagogische ondersteuning. Hij werkt zelfstandig en laat daarin juist zien te beschikken over enige zelfstandigheid. Ter vermindering van het risico op recidive dient behandeling zich in ieder geval te richten op verdachtes disfunctionele schema’s, zoals zijn diepgewortelde wantrouwen in anderen, het gebruik van middelen, het vergroten van de taakgerichte copingvaardigheden en het verbeteren van de emotieregulatie. Voorts is de gewetensvorming van verdachte onvoldoende, hij toont weinig empathie en in een behandeling zou daarom gewerkt kunnen worden aan het aanscherpen van zijn gewetensvorming. Een motivatietraject kan zich richten op de mogelijkheid toe te werken naar motivatie voor behandeling. Aansluitend op het verhoogde recidiverisico kan aan een ambulante behandeling op een forensische polikliniek (zoals De Waag of Fivoor) worden gedacht. Hierbij moet wel worden genoemd dat de kans van slagen van een ambulante behandeling, afhangt van de motivatie en inzet voor behandeling van verdachte zelf. Verwacht wordt dat verdachte zich, met een stok achter de deur in de vorm van een reclasseringstoezicht, zal committeren aan deze behandeling. Geadviseerd wordt genoemde ambulante behandeling uit te voeren in een verplichtend kader als bijzondere voorwaarde bij een (deels voorwaardelijk) straf met reclasseringstoezicht (meldplicht).
Het reclasseringsadvies
De reclassering herkent het door de psycholoog geschetste beeld en sluit zich hierbij aan. De reclassering is het met de psycholoog eens dat verdachte de door de psycholoog geadviseerde behandeling moet ondergaan. Een dergelijke behandeling kan plaats vinden in het kader van een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden of in het kader van detentiefasering en een voorwaardelijke invrijheidsstelling met bijzondere voorwaarden. De laatste optie is wat de reclassering betreft het meest passend. De reclassering is van mening dat het wenselijk is dat een behandeling reeds aanvang krijgt binnen detentie en adviseert tot het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Interventies kunnen een aanvang krijgen in het kader van detentiefasering binnen de penitentiaire inrichting. Indien de rechtbank van mening is dat een deels voorwaardelijke straf meer passend is, dan adviseert de reclassering hieraan een meldplicht en de bijzondere voorwaarden te verbinden.
Conclusie
De rechtbank neemt de adviezen met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid over en concludeert dat het bewezen verklaarde misdrijf aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. De rechtbank is – met de psycholoog en de reclassering – van oordeel dat verdachte ook hulpverlening en behandeling nodig heeft om recidive in de toekomst te voorkomen. Hoe de rechtbank dit vormgeeft zal hieronder worden beschreven.
De straf
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en in het licht van de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijke duur. De aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde zouden door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak worden miskend. De rechtbank acht voor de feiten 2 tot en met 6 een gevangenisstraf voor de duur van een jaar passend en geboden. Daarbij heeft zij gekeken naar wat de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) voor dit soort feiten voorschrijven en naar wat in vergelijkbare gevallen aan straffen wordt opgelegd. Het zwaartepunt van de strafoplegging is echter gelegen in de onder 1 ten laste gelegde poging doodslag. Voor feiten als een poging doodslag zijn binnen de rechtspraak geen landelijke oriëntatiepunten voor de hoogte van de straf opgesteld. De rechtbank heeft daarom gelet op de straffen die doorgaans worden opgelegd voor een poging doodslag waarbij er eenmaal is geschoten richting de slachtoffers. Gelet op de behandelnoodzaak zal de rechtbank aan verdachte een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen en daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de hierna te noemen algemene en bijzondere voorwaarden, passend en geboden is en zal deze straf aan verdachte opleggen.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan geëist door de officier van justitie omdat de rechtbank verdachte vrijspreekt van de voorbedachte rade en omdat de rechtbank het belangrijk vindt dat verdachte zal worden behandeld als bijzondere voorwaarde bij een deels voorwaardelijke straf.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 6] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 650,44. Dit bedrag bestaat uit € 100,44 materiële schade en € 550,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 5 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de gevorderde schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de vordering benadeelde partij.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De materiële schade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 5 bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. De materiële schade ter hoogte van in totaal € 100,44 komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom dit deel van de vordering toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf
20 februari 2020 tot aan de dag van volledige betaling.
De immateriële schade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 5 bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. Gelet op wat in vergelijkbare gevallen aan immateriële schadevergoeding wordt toegewezen, acht de rechtbank de gevorderde schade ter hoogte van € 550,- redelijk en billijk en zal het immateriële deel van de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 20 februari 2020 tot aan de dag van volledige betaling.
Conclusie
De rechtbank zal de gehele vordering tot het bedrag van in totaal € 650,44 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 20 februari 2020 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank daarom ten behoeve van
[slachtoffer 6] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 650,44, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf
20 februari 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 13 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 6] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij vonnis van de kantonrechter Midden-Nederland, locatie Lelystad van 21 mei 2019 met parketnummer 96/096273-19 is verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk opgelegd. Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan strafbare feiten, waaronder een overtreding van de Wegenverkeerswet. Om die reden zal deze straf alsnog ten uitvoer gelegd worden.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 285, 287, 312 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en
  • 7 en 176 van de Wegenverkeerswet,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 primair en 6 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 primair en 6 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 primair en 6 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
4 jaren;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
6 maanden,
nietzal worden
ten uitvoer gelegd,
tenzijde rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaren vast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich zal melden bij GGZ reclassering Fivoor, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte houdt zich aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft;
* meewerkt aan een aanmelding en daaruit voortvloeiend behandelaanbod bij een
forensische polikliniek of soortgelijke instelling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij [slachtoffer 6]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 6] geheel toe tot een bedrag van € 650,44;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 6] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 februari 2020 tot de dag van de algehele voldoening;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 6] aan de Staat € 650,44 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 februari 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 13 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 96/096273-19
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, bij vonnis van 21 mei 2019 opgelegde voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 maanden;
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Bos, voorzitter, mrs. W.S. Ludwig en N. van Esch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Carbo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 november 2020.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 29 februari 2020 te Hilversum ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, met een vuurwapen een kogel heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 februari 2020 te Hilversum ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met een vuurwapen een kogel heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 januari 2020 tot en met 29 februari 2020 te Bussum en/of Hilversum een wapen van categorie II en/of III, te weten een vuurwapen (telkens) voorhanden heeft gehad;
3
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 februari 2020 tot en met 17 februari 2020 te Laren, althans in Nederland [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 4] (telkens)
- via whatsapp een foto te sturen met daarop twee persoon met een bivakmuts en een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of
- een whatsapp-bericht te sturen met daarin de tekst dat als zij de negenhonderd Euro niet binnen zeven dagen zou betalen dat zij dan een probleem zou hebben en/of dat zij haar sloten maar moest controleren omdat hij binnenkort zou langskomen en/of
- een snapchat-bericht te sturen met daarin de tekst “Ik maak jou kapot”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 6 februari 2020 tot en met 10 februari 2020 te Hilversum, althans in Nederland [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met brandstichting,
door
- tegen die [slachtoffer 5] te zeggen: “ik kan je hier doodslaan voor al die mensen”,
- die [slachtoffer 5] een whatsapp-bericht te sturen met daarin de tekst “Als 1 lijn lijd naar jou blaas ik je hele huis op” en/of “Zorg maar dat het niet naar jou lijdt”, althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
5
hij op of omstreeks 20 februari 2020 te Hilversum op de openbare weg, te weten de Anthony Fokkerweg een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 6] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 6] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- tegen die [slachtoffer 6] te schreeuwen: “Kankerhoer, wat denk jij zo maar foto’s maken” en/of
- die [slachtoffer 6] (met kracht) in/op/tegen de buik te stompen en/of
- die [slachtoffer 6] (met kracht) bij de keel vast te pakken en/of de keel dicht te knijpen en/of
- die [slachtoffer 6] (met kracht) tegen het (linker) (scheen)been te schoppen/trappen en/of te duwen ten gevolge waarvan die [slachtoffer 6] op de grond is gevallen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
A.
hij op of omstreeks 20 februari 2020 te Hilversum [slachtoffer 6] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer 6] (met kracht) in/op/tegen de buik te stompen en/of
- die [slachtoffer 6] (met kracht) bij de keel vast te pakken en/of de keel dicht te knijpen en/of
- die [slachtoffer 6] (met kracht) tegen het (linker) (scheen)been te schoppen/trappen en/of te duwen ten gevolge waarvan die [slachtoffer 6] op de grond is gevallen;
en/of
B.
hij op of omstreeks 20 februari 2020 te Hilversum een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 6] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
6
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Hilversum op/aan de Anthony Fokkerweg, op of omstreeks 20 februari 2020 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer 6] ) schade was toegebracht;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 2 maart 2020, genummerd 2020063564 opgemaakt door politie Midden-Nederland, recherche Almere Buiten-Hout, doorgenummerd pagina 1 tot en met pagina 148. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 35.
3.Pagina 36.
4.Pagina 40.
5.Pagina 41.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris, pagina 2.
7.Pagina 78 en de foto’s in de bijlagen op pagina 80 tot en met 82.
8.Pagina 56.
9.Pagina 44.
10.Pagina 45.
11.Pagina 46.
12.Pagina 56 en de bijlagen bij de aangifte op pagina 60 en 61.
13.Pagina 60.
14.Pagina 61.
15.Pagina 63.
16.Pagina 64.
17.Pagina 121.
18.Pagina 122.