ECLI:NL:RBMNE:2020:4892

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 oktober 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1789
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven met schadevergoeding dader

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. F.A. ten Berge, en de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, vertegenwoordigd door mr. Y. Pieters. Eiseres had een uitkering van € 10.000,- uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven aangevraagd, omdat zij slachtoffer was van mensenhandel en seksuele uitbuiting. De Commissie heeft echter besloten om een deel van deze uitkering, namelijk € 7.500,-, te verrekenen met een schadevergoeding die door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) van de dader zal worden geïnd. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Commissie niet verplicht is om de schadevergoeding van de dader te verrekenen met de uitkering uit het Schadefonds. De beslissing om tot verrekening over te gaan is een discretionaire bevoegdheid van de Commissie, die door de rechtbank terughoudend wordt getoetst. De rechtbank heeft geoordeeld dat de uitkering uit het Schadefonds bedoeld is als een tegemoetkoming in de schade en niet als een volledige schadevergoeding. Eiseres heeft aangevoerd dat er bijzondere omstandigheden zijn die verrekening onredelijk maken, zoals de ernst van de strafbare feiten en het feit dat zij gevlucht is naar een ander land. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat deze omstandigheden geen aanleiding geven om tot een ander oordeel te komen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij zij heeft benadrukt dat de uitkering uit het Schadefonds een maatschappelijke uiting van solidariteit is en dat eiseres voor het meerdere schadebedrag een vordering kan indienen bij de burgerlijke rechter. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1789

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres
(gemachtigde: mr. F.A. ten Berge),
en
de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerder
(gemachtigde: mr. Y. Pieters).

Procesverloop

Bij besluit van 31 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres bericht dat de aan haar toegekende uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (het Schadefonds) van € 10.000,- gedeeltelijk, tot een bedrag van € 7.500,-, wordt verrekend met de schadevergoeding die door het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna: het CJIB) van de dader zal worden geïnd.
Bij besluit van 23 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 30 juli 2015 verzocht om een uitkering uit het Schadefonds omdat zij in de periode 1 juni 2014 tot 30 juni 2015 slachtoffer is geworden van mensenhandel, waarbij sprake was van seksuele uitbuiting en mishandeling. Bij besluit van 9 februari 2016 heeft verweerder eiseres een uitkering van € 10.000,- toegekend.
2. Bij het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, heeft verweerder bepaald dat een deel van de uitgekeerde schadevergoeding wordt verrekend met de schadevergoeding die door het CJIB van de dader zal worden geïnd. De aanleiding voor dit besluit is dat uit informatie van het CJIB is gebleken dat de dader door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij arrest van 14 februari 2017 (het Hof) is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 7.500,-, voor de immateriële schade die eiseres heeft geleden.
3. Eiseres heeft er in beroep op gewezen dat verweerder de mogelijkheid heeft om tot verrekening over te gaan, het is geen verplichting. Omdat sprake is van bijzondere omstandigheden acht eiseres verrekening onredelijk. Zij wijst in dit verband naar de ernst van de strafbare feiten. Eiseres is zo bang voor de dader dat zij gevlucht is naar [land] . Zij heeft de uitkering van verweerder voor die vlucht gebruikt. Verder is relevant dat het schadebedrag dat eiseres gevorderd had in de strafzaak tegen de dader veel hoger was dan het bedrag dat het Hof heeft toegewezen. De volledige schade is niet vergoed. Ten slotte is sprake van een ruim tijdsverloop tussen het arrest van het Hof en de bestreden besluitvorming van verweerder. Eiseres had daardoor geen rekening meer hoeven houden met de mogelijkheid dat verweerder zou gaan verrekenen. Verweerder had gezien deze omstandigheden in dit geval van verrekening moeten afzien.
4. Allereerst stelt de rechtbank vast dat verweerder niet verplicht is om een in een strafvonnis toegewezen schadebedrag te verrekenen met de uitkering uit het Schadefonds. De beslissing om tot verrekening over te gaan is een discretionaire bevoegdheid van verweerder. De uitoefening van de bevoegdheid wordt door de rechtbank terughoudend getoetst. Vervolgens wijst de rechtbank erop dat uitkeringen uit het Geweldsfonds het karakter van een tegemoetkoming hebben in de schade die door het letsel of overlijden is veroorzaakt. Daarbij geldt de voorwaarde dat er voor de schade geen verhaal op de dader mogelijk is en in de vergoeding van die schade ook niet op andere wijze kan worden voorzien, terwijl het onredelijk en onbillijk zou zijn de schade ten laste van de benadeelde te laten. [1] Gelet op het uitgangspunt dat de dader primair verantwoordelijk is voor vergoeding van de schade aan het slachtoffer en het Schadefonds niet tot doel heeft een volledige schadevergoeding maar een tegemoetkoming aan het slachtoffer te geven, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot verrekening heeft kunnen overgaan.
5. De door eiseres naar voren gebrachte omstandigheden geven geen aanleiding tot een ander oordeel. Een uitkering uit het Schadefonds is een financiële tegemoetkoming die niet tot doel heeft om het slachtoffer volledig schadeloos te stellen. Het is een maatschappelijke uiting van solidariteit en een blijk van erkenning van het onrecht en leed dat een slachtoffer is overkomen. De stelling van eiseres meer schade te hebben geleden dan door het Hof bij voornoemd arrest is toegewezen is in dit verband niet relevant. Verweerder mag uitgaan van het schadebedrag dat door het Hof is toegewezen. De rechtbank merkt op dat eiseres voor het meerdere bedrag een vordering tot schadevergoeding kan indienen bij de burgerlijke rechter. Dat verweerder niet direct na het arrest van het Hof is overgegaan tot het nemen van een besluit tot verrekening is evenmin een bijzondere omstandigheid. Verweerder heeft ter zitting toegelicht altijd te trachten zo snel mogelijk over te gaan tot verrekening. Dat het in de situatie van eiseres langer heeft geduurd rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie dat verrekening in dit geval onredelijk zou zijn. Daarbij speelt een rol dat verweerder bij de toewijzing van de uitkering heeft gewezen op de mogelijkheid dat de uitkering dient te worden terugbetaald indien de schade op een andere manier wordt vergoed.
6. Ook de ernst van de strafbare feiten waarvan eiseres slachtoffer is geworden en de omstandigheid dat zij als gevolg daarvan is gevlucht naar [land] leiden niet tot een ander oordeel. Tussen partijen is niet in geschil dat wat eiseres is overkomen zeer ernstig is. De uitkering uit het Schadefonds is ook bedoeld als een erkenning van het onrecht en leed dat slachtoffers is aangedaan. Dit staat echter los van de mogelijkheid van verweerder om een op andere wijze vergoed schadebedrag te verrekenen met de uitkering uit het Schadefonds. Dat eiseres het gehele bedrag heeft uitgegeven komt voor haar rekening en risico. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.L. Meijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2020.
De griffier is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1972, 12 131, nr. 3, blz. 4 en 5, en Kamerstukken II 1989-1990, 21 345, nr. 3, blz. 21 en 22.