ECLI:NL:RBMNE:2020:4895

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 583
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering wegens onduidelijkheid financiële situatie van thuisloze

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 13 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een thuisloze eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiser had een aanvraag om bijstandsuitkering ingediend op grond van de Participatiewet, maar deze aanvraag werd op 22 augustus 2019 afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat eiser geen volledige inlichtingen had verstrekt over zijn woon- en leefsituatie. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 5 november 2020, die via Skype plaatsvond, heeft eiser zijn situatie toegelicht. De rechtbank heeft overwogen dat eiser onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn financiële situatie. Hoewel eiser stelde dat hij ondersteuning kreeg van vrienden, was er geen bewijs dat dit ook daadwerkelijk het geval was. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag om bijstand terecht was, omdat eiser niet kon aantonen hoe hij in zijn levensonderhoud voorzag. De rechtbank benadrukte dat het aan de aanvrager is om openheid van zaken te geven en dat de onduidelijkheid in zijn financiële situatie niet kon worden opgelost.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/583

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 november 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder
(gemachtigde: mr. E. Chahid).

Procesverloop

Bij besluit van 22 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen. Dit besluit vervangt de eerder verzonden besluiten van 9 augustus 2019, 20 augustus 2019 en 22 augustus 2019.
Bij besluit van 23 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skype for Business plaatsgevonden op 5 november 2020. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting tot betaling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Eiser heeft daarvoor een verklaring over zijn inkomen en vermogen overgelegd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het verzoek moet worden toegewezen.
2. De rechtbank stelt vast dat in een procedure als deze de periode in geding loopt van de datum van melding tot de datum van het primaire besluit, in dit geval dus van 20 maart 2019 tot en met 22 augustus 2019.
3. Verweerder heeft eisers aanvraag om bijstand afgewezen, omdat het recht op bijstand niet is vast te stellen. In het primaire besluit heeft verweerder daaraan ten grondslag gelegd dat eiser geen volledige inlichtingen heeft gegeven over zijn woon- en leefsituatie. Dit standpunt heeft verweerder in het bestreden besluit niet langer gehandhaafd. In het bestreden besluit is aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag gelegd dat het recht op bijstand niet is vast te stellen, omdat onvoldoende inzichtelijk is gemaakt hoe eiser in de periode in geding in zijn levensonderhoud heeft voorzien.
4. Eiser voert aan dat zijn aanvraag in het primaire besluit is afgewezen vanwege de omstandigheid dat hij onvolledige inlichtingen heeft verstrekt over zijn verblijfsadressen. In het bestreden besluit zegt verweerder dat niet kan worden vastgesteld dat eiser dat heeft gedaan. Eiser vindt daarom dat hem bijstand moet worden toegekend. Ter zitting heeft eiser nog toegelicht dat beide redenen volgens hem niet kloppen.
5. De rechtbank overweegt dat verweerder op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in bezwaar een volledige heroverweging moet doen. De hoogste rechter [1] in bijstandszaken, de Centrale Raad van Beroep, heeft geoordeeld dat een bestuursorgaan in bezwaar bij een eerder genomen besluit mag blijven, maar dat om een andere reden mag doen dan hij daarvoor deed. Dit betekent dus dat verweerder in bezwaar de aanvraag mag afwijzen op een andere afwijzingsgrond dan hij daarvoor in het primaire besluit had gedaan. De beroepsgrond slaagt in zoverre niet.
6. De rechtbank overweegt verder dat eiser dus pas na de beslissing op bezwaar wist dat verweerder vond dat hij onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Aanvankelijk is de aanvraag afgewezen omdat er onvolledige inlichtingen zouden zijn gegeven over zijn woonsituatie, vervolgens vindt een hoorzitting plaats en wordt er gevraagd hoe hij in zijn levensonderhoud voorziet. Eiser zegt dan dat hij een groot netwerk heeft van vrienden die hem helpen en voedsel en onderdak bieden. Verweerder heeft eiser hierover niet nader bevraagd en heeft hem ook niet gevraagd en de gelegenheid gegeven dit te onderbouwen. Verweerder heeft uitsluitend op basis van wat zichtbaar is op de bankafschriften geoordeeld dat eiser onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Verweerder heeft ook niet met eiser gesproken over wat er te zien is op die afschriften en de vragen die verweerder daarover had. Alhoewel de rechtbank het met verweerder eens is dat uit de bankafschriften niet blijkt hoe eiser in zijn levensonderhoud heeft voorzien, acht de rechtbank deze gang van zaken onzorgvuldig. De rechtbank stelt echter ook vast dat eiser in beroep nog steeds geen duidelijkheid heeft verschaft over zijn financiële situatie. Tijdens de hoorzitting in bezwaar en ook op de zitting bij de rechtbank heeft eiser namelijk gezegd dat hij alles heeft laten zien dat hij kon laten zien en dat hij geen contact meer heeft met de bank en daarom geen bankafschriften kan overleggen. Dan blijft de onduidelijkheid dus bestaan, terwijl de aanvrager juist duidelijkheid moet verschaffen en openheid van zaken moet geven. Daarnaast heeft hij gezegd dat op zijn bankafschriften zichtbaar is dat hij van vrienden geld krijgt via tikkies, maar dat blijkt niet uit de afschriften die in het dossier zitten. Daarom blijft de conclusie dat eiser onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier. De beslissing is uitgesproken op 13 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 25 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:419 en van 8 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4411