ECLI:NL:RBMNE:2020:4919

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 november 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1265
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van viaduct voor motorvoertuigen en de gevolgen voor geluidshinder en luchtkwaliteit

Op 11 november 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak over de heropening van een viaduct voor motorvoertuigen. Eiser, die nabij het viaduct woont, was het niet eens met het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laren om het viaduct weer open te stellen voor motorvoertuigen met een gewicht tot 30 ton. Eiser stelde dat de heropening zou leiden tot onaanvaardbare geluidsoverlast en luchtverontreiniging, en dat er een gevaarlijke verkeerssituatie zou ontstaan. De rechtbank oordeelde dat verweerder bij het nemen van het verkeersbesluit beoordelingsruimte toekomt en dat de belangen van de heropening voldoende gemotiveerd waren. De rechtbank concludeerde dat de geluidshinder en luchtverontreiniging niet zodanig waren dat de belangen van eiser onevenredig werden geschaad. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit wegens een motiveringsgebrek, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat verweerder in het verweerschrift en ter zitting voldoende nadere motivering had gegeven. De rechtbank oordeelde dat er geen gevaarlijke verkeerssituatie was ontstaan door de heropening van het viaduct. Eiser werd niet in de proceskosten veroordeeld, omdat zijn gemachtigde zijn zoon was. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1265

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: [zoon] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laren, verweerder
(gemachtigde: mr. D. Specken).

Procesverloop

Bij besluit van 27 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder een verkeersbesluit genomen, strekkende tot het sluiten van het viaduct [adres 1] (verder: het viaduct) voor voertuigen en samenstellen van voertuigen waarvan de totale massa hoger is dan 30 ton, door het plaatsen van twee borden. Daarnaast worden bij het primaire besluit twee borden verwijderd, waaruit blijkt dat alleen (brom)fietsers en ruiters zijn toegestaan op het viaduct. Verder is besloten tot verwijdering van de betonblokken op de [adres 1] en [adres 2] .
Bij besluit van 17 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vervolgens nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2020 via een Skype-verbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Daarnaast zijn ook namens verweerder de deskundigen J. Kraaijenbrink en J. van Kooten verschenen.

Overwegingen

Inleiding
1. Op 22 januari 2018 heeft verweerder een besluit genomen tot het afsluiten van het viaduct voor motorvoertuigen, waardoor het een verplicht fiets/bromfietspad werd, door het plaatsen van twee verkeersborden op het viaduct [adres 1] te [woonplaats] en het plaatsen van betonblokken op de rijbaan van de [adres 1] en [adres 2] . Dit besluit is destijds genomen omdat de brug onvoldoende draagkracht had om al het verkeer dat er overheen reed te kunnen dragen. Verweerder stelt dat de sluiting van het viaduct voor motorvoertuigen nodig was om schade te voorkomen en de veiligheid op de weg te kunnen verzekeren. Bij het primaire besluit is het viaduct weer heropend voor motorvoertuigen die niet zwaarder zijn dan 30 ton. Eiser woont aan de [adres 1] , nabij het viaduct. Hij is het niet eens met de heropening voor bepaalde motorvoertuigen.
Bestreden besluit
2. Verweerder heeft aan de voormelde heropening van het viaduct ten grondslag gelegd dat er in mei 2019 onderhoud aan het viaduct is verricht en dat uit de constructieve herberekening van het viaduct volgt dat het tot maximaal 35 ton belast kan worden. Het bestreden besluit strekt tot het verzekeren van de veiligheid op de weg, het beschermen van weggebruikers en passagiers en het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan. In reactie op het bezwaar van eiser heeft verweerder overwogen dat het altijd de bedoeling is geweest om het viaduct weer te openen voor motorvoertuigen op het moment dat de veiligheid dit zou toelaten. Met het verkeersbesluit is de oude situatie dan ook hersteld. Niet is gebleken dat deze oude situatie heeft geleid tot onveiligheid of onaanvaardbare metingen van de geluidsoverlast of luchtkwaliteit.
Oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toekomt bij de uitleg van de doelen die hij met het verkeersbesluit wil realiseren. Nadat verweerder heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in de zin van artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw) naar zijn oordeel bij het besluit dienen te worden betrokken, dient hij die belangen tegen elkaar af te wegen. Daarbij komt verweerder beleidsruimte toe. De bestuursrechter moet zich bij de beoordeling van een verkeersbesluit terughoudend opstellen en toetsen of het verkeersbesluit strijdig is met wettelijke voorschriften, de grenzen van redelijke wetsuitleg te buiten gaat, of dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. [1] Dit betekent dat verweerder de absolute noodzaak van een verkeersbesluit niet hoeft aan te tonen. Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen. [2]
Belangen heropening van het viaduct
4. Eiser betoogt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het noodzakelijk was het viaduct te heropenen. Uit het besluit van 22 januari 2018, waarbij het viaduct voor motorvoertuigen werd gesloten, blijkt niet dat het om een tijdelijke sluiting ging. In het besluit wordt vermeld dat er na de sluiting nader onderzoek zou worden gedaan, wat impliceert dat er nog een nadere belangenafweging plaatsvindt als dat onderzoek eenmaal is uitgevoerd. Hierbij wijst eiser er ook op dat in het besluit van 22 januari 2018 staat vermeld dat het viaduct per etmaal slechts door 150 auto’s wordt gebruikt en dat er voldoende alternatieve routes mogelijk zijn voor dit beperkte verkeer. Volgens eiser vloeit hieruit voort dat het heropenen van het viaduct niet noodzakelijk is. Verder voert eiser aan dat verweerder telkens benadrukt dat de oude situatie moet worden hersteld, terwijl er geen sprake meer is van een zelfde verkeerssituatie. Door vele grootschalige bouwprojecten in de omgeving van het viaduct is het volgens eiser drukker geworden op het viaduct.
5. De rechtbank overweegt dat verweerder bij het nemen van het bestreden verkeersbesluit verschillende doelen heeft genoemd als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wvw die met het besluit gediend worden. De doelen van het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan worden genoemd voor het (weer) openstellen van het viaduct voor een bepaalde groep motorvoertuigen. Met het noemen van deze doelen is het belang van het verkeersbesluit gegeven. De rechtbank volgt eiser in zijn standpunt dat in het besluit tot sluiting van het viaduct voor motorvoertuigen niet expliciet vermeld is dat het om een tijdelijke sluiting ging. Uit het besluit volgt naar het oordeel van de rechtbank wel duidelijk dat de reden voor sluiting van het viaduct gelegen was in de vraag of het viaduct voldoende draagkracht had voor de motorvoertuigen die het viaduct gebruikten. Ook vermeldt het besluit dat nader onderzoek naar deze draagkracht plaats zal vinden. Hieruit is volgens de rechtbank af te leiden dat verweerder het doel heeft gehad te onderzoeken of het viaduct op termijn weer open zou kunnen. Dat in het besluit ook staat dat het viaduct door slechts 150 motorvoertuigen gebruikt wordt en dat er voor dit verkeer voldoende alternatieve routes mogelijk zijn maakt dat niet anders. Verder overweegt de rechtbank dat verweerder in het bestreden besluit heeft gewezen op het belang dat de verkeersstromen evenwichtig worden verdeeld. In het verweerschrift heeft verweerder hier nog aan toegevoegd dat hiermee wordt voorkomen dat op andere toegangswegen de impact van het verkeer in onevenredige mate toeneemt. Hierbij is ook van belang dat er een aantal in ontwikkeling zijnde bouwprojecten zijn in de directe omgeving van het viaduct, waardoor het belang van een evenwichtige verdeling van verkeerstromen nog groter is. Ook met deze motivering heeft verweerder het belang van heropening van het viaduct voor bepaalde motorvoertuigen onderstreept. Onder verwijzing naar het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de belangen van heropening van het viaduct voor motorvoertuigen voldoende heeft gemotiveerd.
Geluidsoverlast
6. Eiser voert aan dat hij door het heropenen van het viaduct veel hinder heeft in de vorm van geluidsoverlast, waarmee verweerder bij het bestreden besluit onvoldoende rekening heeft gehouden. Eiser heeft over enkele periodes verschillende geluidsmetingen laten doen. Uit deze metingen kwamen regelmatig waardes die hoger waren dan het toegestane aantal decibel. Ook is de geluidsoverlast na de heropening groter dan de overlast die eiser had voor de sluiting van het viaduct voor motorvoertuigen. Toen reden er 150 auto’s per etmaal, terwijl er nu 270 auto’s per etmaal rijden. De toename wordt onder meer veroorzaakt door de komst van omvangrijke bouwprojecten in de omgeving. Tot slot verwijst eiser nog naar het Ontwerp Actieplan Geluid in [woonplaats] , waarin staat dat er een plandrempel van 70 decibel is vastgesteld, maar kansen worden aangegrepen om verbeteringen te realiseren.
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op de door eiser in de bezwaarprocedure naar voren gebrachte punten in verband met de door hem ervaren geluidsoverlast. Eiser heeft in bezwaar onder verwijzing naar de uitgevoerde geluidsmetingen waarover ook stukken zijn overgelegd, naar voren gebracht om welke de reden hij de geluidshinder niet acceptabel vindt en deze in strijd met de wet acht. Verweerder is in het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte niet ingegaan op de specifieke metingen van eiser en de stelling dat dit boven het toegestane aantal decibel is. Verweerder heeft enkel met de algemene overweging dat het overgrote deel van het effect op het geluid afkomstig is van de nabijgelegen Rijksweg A1 en N525 en een lichte toename op de [adres 1] hierop weinig effect heeft gereageerd. Ook met de aanvulling dat in de metingen van eiser geen onderscheid gemaakt kan worden tussen de bijdragen van de Rijksweg A1 en de [adres 1] is de motivering niet voldoende. Verder heeft verweerder ook met de stelling dat met het bestreden besluit de oude verkeerssituatie is hersteld, en dat dit niet tot onaanvaardbare metingen ten aanzien van geluid heeft geleid, onvoldoende gereageerd op het standpunt van eiser. Eiser heeft onderbouwd naar voren gebracht dat de situatie nu anders is dan voor de sluiting van het viaduct. De rechtbank concludeert dan ook dat verweerder het bestreden besluit op dit punt te summier heeft gemotiveerd. Op dit punt is er sprake van een motiveringsgebrek en het beroep is daarom gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of er aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en ziet daartoe aanleiding vanwege de door verweerder in het verweerschrift en ter zitting gegeven nadere motivering.
8. Verweerder heeft toegelicht dat een verkeersintensiteit van 270 motorvoertuigen per dag op een weg waar maximaal een snelheid van 30 kilometer per uur is toegestaan, niet uitzonderlijk hoog is. Vergelijkbare intensiteiten komen in woonwijken vaker voor en leiden niet tot onaanvaardbare geluidsbelasting. Deskundige van Kooten heeft uitgelegd dat er bij de beoordeling van verkeerslawaai een jaargemiddelde wordt gehanteerd, waarbij wordt aangetekend dat de incidentele hogere waardes, de zogenoemde pieken, die worden gemeten worden meegenomen in de berekening van de gemiddelde geluidshinder. Ook heeft Van Kooten nader toegelicht dat het niet mogelijk is om in een geluidsmeting het geluid van de [adres 1] en van de omliggende wegen te scheiden. Wel heeft hij op basis van de gegevens van de locatie, zoals afstand, de verkeersintensiteit die eiser noemt en de reflectie van het geluidsscherm, berekend dat de geluidshinder van de [adres 1] ongeveer 53 decibel betreft. De geluidsbelasting van de A1 is ongeveer 59 decibel, en dit bij elkaar opgeteld is 60 decibel. Dit kan volgens verweerder als acceptabel worden aangemerkt.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de nadere toelichting alsnog voldoende is ingegaan op het standpunt van eiser dat de geluidshinder die hij ervaart door openstelling van het viaduct te hoog is. Daarbij is de uitleg van verweerder om welke reden de incidenteel gemeten hogere waardes, de pieken in het aantal decibel dat eiser noemt, er niet toe leiden dat de situatie strijdig is met de wet volgens de rechtbank niet onredelijk. Daarnaast heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van dermate grote geluidshinder dat eisers belangen door het verkeersbesluit onevenredig worden geschaad. Verweerder heeft bovendien onderbouwd dat de bijdrage van de [adres 1] op de geluidshinder van eiser slechts beperkt is, en niet onacceptabel is in vergelijking met andere wegen. Verweerder heeft het algemeen belang bij openstelling van het viaduct voor motorvoertuigen dan ook mogen laten prevaleren boven het belang van eiser bij het niet heropenen van het viaduct vanwege geluidshinder.
Luchtkwaliteit
10. Eiser voert verder aan dat verweerder bij het nemen van het bestreden besluit onvoldoende rekening heeft gehouden met de hinder die eiser hierdoor ondervindt in de vorm van luchtverontreiniging. Eiser heeft in dat verband een meting rondom zijn woning laten doen van de hoeveelheid stikstofdioxide in de lucht. De uitslag van deze meting heeft eiser pas ontvangen nadat verweerder het bestreden besluit heeft genomen. Uit deze meting is volgens eiser af te leiden dat in de meetperiode van een week de hoeveelheid stikstofdioxide twee keer boven de 200 ug/m3 is gemeten. Volgens de EU-richtlijn 2008/50/EG mag deze grens niet vaker dan 18 keer per jaar worden overschreden. Omdat dit in een week al twee keer is gebeurd, acht eiser het waarschijnlijk dat sprake is van een overschrijding van het aantal van 18 keer per jaar.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich ten aanzien van de luchtkwaliteit op het standpunt heeft mogen stellen dat niet is gebleken dat het verkeerbesluit tot onaanvaardbare metingen ten opzichte van de luchtkwaliteit heeft geleid. Verweerder heeft er op gewezen dat uit gegevens van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) uit 2018 blijkt dat de stofconcentraties
met ruime margevoldoen aan de grenswaarden. Daarnaast worden volgens deskundige Van Kooten wegen die zo rustig zijn als de [adres 1] niet meegenomen in de berekening, omdat de bijdrage heel laag is. Gelet op deze omstandigheid, het feit dat het om een ruime marge ging waarmee de waarden in 2018 voldeden, en het feit dat de toename van verkeer sinds de sluiting van het viaduct beperkt is, kan de rechtbank verweerder volgen in het standpunt dat het onwaarschijnlijk is dat de heropening van het viaduct ertoe heeft geleid dat de grenswaarden voor de luchtkwaliteit aldaar worden overschreden. Verweerder heeft zich op die grond in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat de eventuele toename van stikstofdioxide zo beperkt is, dat het belang van eiser door het verkeersbesluit niet onevenredig wordt geschaad.
Gevaarlijke verkeerssituatie
12. Eiser betoogt tot slot dat er sprake is van een gevaarlijke verkeerssituatie door de heropening van het viaduct voor bepaalde motorvoertuigen. Sinds de heropening rijden er gemiddeld 270 motorvoertuigen per dag over het viaduct, hetgeen een flinke stijging is ten opzichte van de 150 voertuigen die het viaduct per etmaal gebruikten voordat het viaduct werd gesloten. Daarbij komt dat het overgrote deel van de voertuigen zich volgens eiser niet aan de toegestane snelheid van 30 kilometer per uur houdt. Er ontstaan gevaarlijke situaties voor de verkeersdeelnemers, waaronder ook fietsers en voetgangers die regelmatig gebruik maken van het viaduct.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er door de heropening van het viaduct voor bepaalde motorvoertuigen geen gevaarlijke verkeerssituatie is ontstaan. Ondanks de toename van het aantal motorvoertuigen dat het viaduct gebruikt volgt de rechtbank verweerder in zijn standpunt dat het nog altijd om een relatief gering aantal gaat. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat als er 1000 tot 1500 voertuigen per etmaal door een woonstraat rijden, deze straat nog altijd als rustig wordt aangemerkt. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat het aantal voertuigen dat over het viaduct rijdt niet voor een gevaarlijke verkeerssituatie zorgt. Dat de motorvoertuigen zich niet aan de toegestane snelheid houden staat hier niet aan in de weg. Dit is niet het gevolg van het genomen verkeersbesluit en kan dan ook niet tot het oordeel leiden dat het besluit niet in redelijkheid had mogen worden genomen. Hiervoor kan eiser verweerder verzoeken om tegen de snelheidsovertredingen handhavend op te treden. [3]
Conclusie
14. De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijkheid het bestreden verkeersbesluit heeft kunnen nemen en het viaduct heeft kunnen heropenen voor bepaalde motorvoertuigen. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd welke belangen bij heropening zijn gediend. Daarnaast is niet gebleken dat de hinder voor eiser in de vorm van geluidsoverlast of luchtverontreiniging dermate groot is dat zijn belangen onevenredig worden geschaad. Tot slot heeft verweerder mogen stellen dat er door het besluit geen gevaarlijke verkeerssituatie is ontstaan.
15. De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gevraagde proceskosten. De reden daarvoor is dat de gemachtigde van eiser zijn zoon is. Hoewel de familierelatie niet aan het beroepsmatige karakter van verleende rechtsbijstand in de weg hoeft te staan, moet in dit soort gevallen in beginsel worden aangenomen dat de rechtsbijstand niet op zakelijke basis is verleend en daarom niet kan gelden als beroepsmatig. [4] De rechtbank ziet evenmin aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gevraagde kosten voor de deskundigen, nu eiser deze kosten niet met stukken heeft onderbouwd.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Ruizendaal-van der Veen, griffier. De beslissing is uitgesproken op 11 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd de uitspraak De rechter is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen. te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) 14 februari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:489).
2.ABRvS 12 december 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY5894).
3.ABRvS 9 oktober 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3398).
4.ABRvS 7 november 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY2474).