ECLI:NL:RBMNE:2020:4974

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 november 2020
Publicatiedatum
13 november 2020
Zaaknummer
19 _ 3077
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het belanghebbendenschap bij vergunningverlening voor horeca op camping

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de burgemeester van de gemeente De Bilt. De eiser had bezwaar gemaakt tegen de verleende exploitatie- en horecavergunningen aan een derde-partij voor een horecagelegenheid op een camping. De rechtbank moest beoordelen of de eiser als belanghebbende kon worden aangemerkt bij de vergunningverlening. De rechtbank oordeelde dat de eiser geen belanghebbende was, omdat hij geen feitelijke gevolgen van enige betekenis ondervond van de activiteiten van de horecagelegenheid. De rechtbank stelde vast dat er een weg van 10 meter breed en een stuk camping met bomen en caravans tussen het perceel van de eiser en de horecagelegenheid lag. De eiser had ook niet aangetoond welke feitelijke gevolgen hij ondervond van de activiteiten van de horecagelegenheid. De rechtbank concludeerde dat de door de eiser genoemde geluids- en lichtoverlast vooral een gevolg was van de camping zelf en dat de gevolgen van de activiteiten van de horecagelegenheid voor de woon- en leefomgeving van de eiser te gering waren om als gevolgen van enige betekenis te worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3077

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 november 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

de burgemeester van de gemeente De Bilt, verweerder

(gemachtigden: mr. H. Abdolbaghai en mr. A. Ishaq).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij],
te [woonplaats] , vergunninghouder.

Inleiding

Bij besluit van 18 maart 2019 (het primaire besluit I) heeft verweerder een vergunning verleend aan [derde-partij] voor het exploiteren van een restaurant, snackbar en terras in de openbare inrichting [horeca] , gevestigd op camping [camping] (de exploitatievergunning). Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 21 maart 2019 (het primaire besluit II) heeft verweerder aan [derde-partij] een Drank- en horecawet-vergunning verleend, ten behoeve van [horeca] (de horecavergunning). Eiser heeft ook hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 16 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder, in navolging van het advies van zijn bezwaarschriftencommissie, de bezwaren van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2020 via Skype. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Verder is de vergunninghouder verschenen.

Overwegingen

Wat is de feitelijke situatie?
1. [horeca] is een horecagelegenheid op het perceel van camping [camping] . Tussen het perceel van de camping en het perceel van eiser ligt een strook grond van ongeveer 10 meter breed, dat eigendom is van gemeente De Bilt en dienst doet als pad naar het bos (hierna: het bospad). Op het perceel van eiser staan twee woningen: [adres] en [adres] . De woning op nummer [adres] ligt op een afstand van hemelsbreed gemeten 220 meter tot [horeca] . De woning op nummer [adres] grenst aan het bospad. Deze woning ligt op een afstand van hemelsbreed gemeten 170 meter van [horeca] .
Wat staat er centraal?
2. De rechtbank moet eerst een oordeel geven over de vraag of eiser belanghebbende is bij de exploitatie- en horecavergunning voor [horeca] . Als eiser geen belanghebbende is, komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van het beroep van eiser. Dat verweerder niet tijdig op de bezwaren heeft beslist, betekent niet dat de rechtbank aan de vraag of eiser belanghebbende is voorbij moet gaan. De rechtbank moet die vraag ook uit eigen beweging beantwoorden. Dit heet de ambtshalve toets. Verder is het zo dat als eiser geen belanghebbende is, hij geen recht heeft op een dwangsom. [1]
Hoe moet de rechtbank beoordelen of eiser belanghebbende is?
3. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. [2] Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken [3] is het uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit – zoals een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning – toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene zo gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
Wat zijn de standpunten van partijen?
4. Verweerder heeft in het bestreden besluit eiser niet als belanghebbende aangemerkt, omdat niet is gebleken dat hij rechtstreeks feitelijke gevolgen van enige betekenis ondervindt van de verleende vergunningen voor [horeca] . Volgens verweerder heeft eiser vanaf zijn perceel geen zicht op [horeca] en zijn bij zijn woningen ook geen verkeers- of parkeergevolgen te verwachten van de exploitatie van [horeca] . Verweerder weegt daarbij ook mee dat uit de vergunning blijkt dat op grond van het vigerende bestemmingsplan in [horeca] uitsluitend ondersteunende horeca voor de camping mag plaatsvinden.
5. Eiser heeft in zijn beroepschrift niet uitgelegd welke feitelijke gevolgen hij van de activiteiten van [horeca] ondervindt of vreest te ondervinden. De rechtbank heeft eiser op zitting hiernaar gevraagd. Eiser heeft daarop geantwoord dat zijn beroep zich primair richt tegen de onjuiste BAG-registratie van het gebouw waarin [horeca] is gevestigd. Verder heeft eiser gesteld dat de camping een open terrein is, dat hij wel zicht heeft op [horeca] en dat hij overlast van geluid en licht ondervindt. Eiser hoort geschreeuw van mensen en lawaai van auto’s die over het campingterrein rijden en de koplampen van auto’s schijnen in zijn tuin. Ook heeft eiser weleens gitaarmuziek gehoord en geklap en gejuich dat bij [horeca] vandaan komt. Het gaat eiser echter met name om de foutieve BAG-registratie.
6. Vergunninghouder heeft op zitting verklaard dat [horeca] is bedoeld voor de campinggasten. De gasten komen niet met de auto naar [horeca] , maar met de fiets of wandelend, aldus de vergunninghouder. De vergunninghouder heeft verder verklaard dat [horeca] iedere avond tot 10 uur ’s avonds geopend is. Door de corona crisis zijn er dit jaar nog geen feesten en partijen gehouden, wel wordt iedere zaterdagavond een bingo georganiseerd. De vergunninghouder geeft aan dat als iets in [horeca] wordt georganiseerd, de deuren dan dicht zijn op last van de campingeigenaar. De vergunninghouder denkt dat eiser dezelfde overlast ervaart als de overlast die de campinggasten ervaren. Deze overlast wordt volgens de vergunninghouder veroorzaakt door tuinfeesten aan de [straat] , die vaak in de vakantieperiodes worden gehouden en soms tot 2 uur ’s nachts doorgaan. Tot slot heeft de vergunninghouder verklaard dat eiser vanaf zijn perceel geen zicht heeft op [horeca] , omdat er caravans en hoge bomen tussen staan.
Is eiser belanghebbende?
7. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen belanghebbende is. De rechtbank stelt vast dat het perceel van eiser niet grens aan het perceel waarop [horeca] is gevestigd. Tussen het perceel van eiser en [horeca] ligt een weg van 10 meter breed en een stuk camping waarop bomen en caravans staan. Dat eiser feitelijke gevolgen van enige betekenis ondervindt van de activiteiten van [horeca] is niet gebleken. Eiser heeft ook aangegeven dat zijn bezwaren voornamelijk zijn gericht tegen de onjuiste BAG-registratie van het gebouw waarin [horeca] is gevestigd. Naar het oordeel van de rechtbank is de door eiser genoemde geluids- en lichtoverlast vooral een gevolg van de camping. Het is goed mogelijk dat eiser ook geluiden hoort die afkomstig zijn van [horeca] , naast geluiden van de camping en van buren op de [straat] . Deze gevolgen zijn echter dermate gering dat ze niet kunnen worden aangemerkt als gevolgen van enige betekenis. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de feitelijke gevolgen van de activiteiten van [horeca] voor eisers woon- en leefomgeving zo gering dat een persoonlijk belang bij verleende vergunningen ontbreekt.
8. Voor zover eiser heeft willen betogen dat hij een maatschappelijk belang heeft, omdat het gebouw van [horeca] volgens de BAG een overige gebruiksfunctie heeft en niet geschikt is voor horeca, slaagt ook dat niet. Uit de wet vloeit voort dat een algemeen of collectief belang door een rechtspersoon kan worden behartigd. [4] Eiser kan zich als natuurlijk persoon dus niet opwerpen als belanghebbende om een maatschappelijk belang te behartigen. Eiser heeft gelijk dat de registratie van het gebouw van [horeca] in de BAG juist moet zijn, maar dat maakt niet dat hij daarom ook belanghebbende is bij de verleende vergunningen van [horeca] . Het staat eiser natuurlijk vrij om bij de gemeente een melding te maken van een – naar zijn idee – onjuiste BAG registratie, maar dat staat los van deze procedure. [5]
Wat is de conclusie van de rechtbank?
9. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht het bezwaarschrift van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard. Omdat eisers bezwaar niet-ontvankelijk was, had eiser ook geen recht op een dwangsom.
10. Het beroep is dus ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.P. Stehouwer, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op 4 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd om de
uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 4:17, zesde lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 4 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4081.
4.Dit volgt uit artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb.
5.Zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van de hoogste rechter in dit soort zaken, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1559.