In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, heeft eiseres, een eigenaresse van twee woningen in [woonplaats 2], een kort geding aangespannen tegen gedaagde, die volgens eiseres zonder geldige titel in de woning op [nummeraanduiding 1] verblijft. Eiseres vordert ontruiming van deze woning en een verbod voor gedaagde om eiseres de toegang tot de woning op [nummeraanduiding 2] te weigeren. Gedaagde betwist echter dat zij zonder geldige titel in de woning verblijft en stelt dat er een huurovereenkomst bestaat tussen haar en eiseres. Deze huurovereenkomst is gedateerd op 30 januari 2019 en is voor onbepaalde tijd. Gedaagde heeft ook bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat zij huur aan eiseres betaalt.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een geschil bestaat over de authenticiteit van de huurovereenkomst. Eiseres heeft schriftexperts ingeschakeld die hebben geconcludeerd dat de handtekeningen op de huurovereenkomst niet authentiek zijn. Gedaagde heeft echter betoogd dat de schriftexperts geen originele stukken hebben beoordeeld en dat eiseres geen vaste handtekening heeft. De voorzieningenrechter oordeelt dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat gedaagde zonder geldige titel in de woning verblijft. Daarom wordt de vordering tot ontruiming van de woning op [nummeraanduiding 1] afgewezen.
Wat betreft de vordering ten aanzien van de woning op [nummeraanduiding 2] heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat gedaagde geen belang meer heeft bij deze vordering, aangezien zij niet in de woning woont en ook geen sleutel heeft. De voorzieningenrechter wijst ook deze vordering af. Eiseres wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die in totaal € 937,-- bedragen. De uitspraak is gedaan door mr. A.R. Creutzberg op 2 november 2020.