ECLI:NL:RBMNE:2020:5089

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 april 2020
Publicatiedatum
20 november 2020
Zaaknummer
UTR 20/615
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor woningurgentie op medische gronden

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 10 april 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker die een urgentieverklaring voor woningtoewijzing op medische gronden had aangevraagd. De verzoeker had eerder een aanvraag ingediend die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere was afgewezen. De verzoeker stelde dat hij dringend behoefte had aan zelfstandige woonruimte vanwege zijn medische situatie, waarbij hij geen vaste verblijfsplek had en zelfs in een auto sliep. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker niet aan de voorwaarden voor urgentieverlening voldeed, zoals vastgelegd in de Huisvestingsverordening Almere 2019. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker niet alles had gedaan om zijn woonprobleem op te lossen en dat er geen recente medische stukken waren overgelegd die zijn huidige situatie onderbouwden. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de verzoeker niet voldeed aan de criteria voor een urgentieverklaring en dat er geen aanleiding was om de hardheidsclausule toe te passen. De uitspraak is gedaan zonder openbare zitting vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/615
uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 april 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker
(gemachtigde: mr. P.A.J. van Putten),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder
(gemachtigde
:mr. E.A.M. Brouwers).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om verlening van een urgentieverklaring voor woningtoewijzing op medische gronden afgewezen.
Bij besluit van 13 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Partijen zijn uitgenodigd voor een zitting op 16 maart 2020 ter behandeling van het verzoek. De behandeling van het verzoek ter zitting is op 16 maart 2020 tot een niet nader bepaalde datum aangehouden in verband met de uitbraak van het zogenoemde coronavirus en de maatregelen die de rechtspraak naar aanleiding daarvan heeft getroffen. Partijen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld schriftelijk nader te reageren.
2. Vanwege de huidige zeer uitzonderlijke omstandigheden en gelet op de toestemming van beide partijen om het verzoek buiten zitting af te doen, heeft de voorzieningenrechter alsnog besloten uitspraak te doen zonder het houden van een zitting.
Verzoek
3. Verzoeker vraagt de voorzieningenrechter om bij wege van voorlopige voorziening een voorziening te treffen in die zin dat hem een urgentieverklaring wordt verleend. Verzoeker stelt zich daarbij op het standpunt dat hij met spoed een urgentieverklaring nodig heeft omdat hij om medische redenen dringend behoefte heeft aan zelfstandige woonruimte. Verzoeker heeft op dit moment geen vaste verblijfsplek, slaapt her en der, zelfs ook in een auto. Het voortduren van deze omstandigheden is niet in overeenstemming met zijn indicatie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Uit die indicatie vloeit voort dat verzoeker wegens zijn neurologische aandoening een gelijkvloerse woning met aangepast toilet en badkamer dient te hebben. Verweerder heeft volgens verzoeker ten onrechte geconcludeerd dat hij niet aan de voorwaarden voor urgentieverlening zoals vermeld in de Huisvestingsverordening Almere 2019 (de Huisvestingsverordening) voldoet. Hij kan geen kamer huren, omdat deze kamer moet voldoen aan het Programma van Eisen op grond van de Wmo. Ook heeft verzoeker zeer frequent gereageerd op voor hem passende woningen en heeft hij een afschrift van deze reacties op Woningwet overgelegd. Verzoeker heeft verder aangevoerd dat zijn medische omstandigheden dusdanig zijn dat een urgentieverklaring nodig is. Er is geen zorgvuldig onderzoek gedaan door verweerder en de medische omstandigheden van verzoeker zijn onvoldoende meegewogen. De dringende medische omstandigheden worden onderbouwd met medische stukken, aldus verzoeker. Verzoeker wil dat de GGD onderzoek doet naar zijn gezondheid. Die zijn deskundig en kunnen de vraag beantwoorden of er noodzaak is voor zelfstandige woonruimte.
Verweer
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verzoek om een voorlopige voorziening dient te worden afgewezen, omdat verzoeker niet aan de voorwaarden voldoet van de Huisvestingsverordening. Verzoeker heeft volgens verweerder niet alles gedaan om het probleem op te lossen en niet is gebleken dat de oplossingen zijn uitgeput. Er is nog een andere oplossing mogelijk dan urgentieverklaring voor een zelfstandige woonruimte, zoals het huren van een kamer. Verweerder heeft ook getoetst aan de voorwaarden voor medische urgentie, waaraan verzoeker niet voldoet omdat hij geen recente medische stukken heeft aangeleverd. Ten aanzien van het WMO-besluit met indicatie Programma van Eisen stelt verweerder zich op het standpunt dat dit geen verklaring van een arts of een medisch specialist is. Verweerder ziet geen aanleiding een medische keuring door de GGD of een vergelijkbare instantie te laten plaatsvinden. Evenmin bestaat aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen.
Overwegingen
5. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
6. Nu verzoeker op dit moment geen vaste woon- en verblijfplek heeft en stelt alleen een briefadres te hebben ziet de voorzieningenrechter, anders dan verweerder, aanleiding om het spoedeisend belang bij het verzoek om voorlopige voorziening aan te nemen.
7. In geschil is de vraag of verzoeker voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een urgentieverklaring. Daarbij is van belang dat uit de toelichting bij de Huisvestingsverordening volgt dat verweerder terughoudend is met het verlenen van urgenties, omdat er een grote woningschaarste is. Alleen in uitzonderlijke situaties wordt een urgentieverklaring verleend. Dit uitgangspunt acht de voorzieningenrechter op zichzelf niet onredelijk.
Algemene voorwaarde
8. In artikel 11, vierde lid, onder f, van de Huisvestingsverordening is neergelegd dat de woningzoekende er alles aan gedaan moet hebben om het probleem op te lossen; andere oplossingen zijn niet mogelijk of zijn uitgeput.
9. Verweerder heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag mogen leggen dat verzoeker niet voldoet aan deze voorwaarde. Verzoeker heeft er niet alles aan gedaan om het woonprobleem op te lossen. Verzoeker heeft geprobeerd een woning te verkrijgen door te reageren op het woonaanbod van Woningnet Almere. Sinds het urgentieverzoek van 26 mei 2019 heeft verzoeker op 35 adressen gereageerd. Uit het reageren op deze adressen volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat verzoeker er alles aan heeft gedaan om het woonprobleem op te lossen. Daarbij is bovendien van belang dat verzoeker een WMO-indicatie heeft voor huisvesting. Verzoeker kan deze indicatie, die in beginsel voorrang geeft bij het reageren op bepaalde woningen, gebruiken om zijn woonprobleem zelf op te lossen. Ook is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gebleken dat verzoeker geen andere oplossingen binnen zijn bereik heeft. Niet is gebleken dat verzoeker niet in staat is om een kamer te huren, waarbij rekening wordt gehouden met de WMO-indicatie.
Medische urgentie
10. Artikel 11, tweede lid, aanhef en onder c, van de Huisvestingsverordening luidt als volgt: "De behoefte aan woonruimte wordt dringend noodzakelijk geacht en een urgentieverklaring wordt verleend indien, ter beoordeling van burgemeester en wethouders: de woningzoekende op grond van medische of sociale redenen dringend moet omzien naar andere woonruimte; of".
Volgens bijlage II, hoofdstuk I, paragraaf 3, van de Huisvestingsverordening wordt aan dat criterium voldaan indien op grond van medische en/of sociale omstandigheden sprake is van een levensontwrichtende situatie die alleen kan worden opgelost met (andere) zelfstandige woonruimte op zeer korte termijn. De woningzoekende dient zelf zijn levensontwrichtende woonsituatie aan te tonen en te zorgen voor bewijsmateriaal. Tot een levensontwrichtende situatie worden uitsluitend gerekend:
a. ernstige medische redenen, waarbij vereist is dat
- het medisch probleem langdurig is en
- de situatie dermate ontwrichtend is dat deze alleen kan worden opgelost met een woning op korte termijn (maximaal 3 tot 4 maanden).
11. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in de door verzoeker aangevoerde medische omstandigheden geen aanleiding hoeven zien urgentie te verlenen op medische gronden. Verzoeker heeft in bezwaar medische stukken overgelegd, maar deze informatie is niet recent. Het meest recente contact van verzoeker met de huisarts dateert van 31 januari 2018. De huisarts stelt in het journaal dat bij verzoeker sprake is van licht ongemak en dat hij minder inactief is. In de verklaring van de huisarts van 24 mei 2019 staat vermeld dat de huisarts heeft begrepen dat verzoeker af en toe pijnklachten heeft. De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de door verzoeker overgelegde medische informatie niet kan worden afgeleid wat de huidige medische situatie van verzoeker is en welke belemmeringen hij op dit moment heeft ten aanzien van het wonen. Evenmin heeft verweerder in hetgeen naar voren is gebracht aanleiding hoeven zien de GGD onderzoek te laten verrichten naar de gezondheidssituatie van verzoeker.
Met verweerder is de voorzieningenrechter bovendien van oordeel dat het besluit Programma van Eisen in het kader van WMO-indicatie geen verklaring van een arts of medisch specialist betreft. Het toetsingskader om in aanmerking te komen voor een WMO-indicatie is bovendien een ander kader dan de vraag of verzoeker in aanmerking komt voor een urgentieverklaring. Het beroep op de WMO-indicatie van verzoeker leidt daarom niet tot een andere conclusie.
Hardheidsclausule
12. Op grond van artikel 27 van de Huisvestingsverordening geldt dat in gevallen, waarin strikte naleving van de verordening tot onbillijkheid van overwegende aard zou leiden, verweerder ten gunste van de woningzoekende kan afwijken van de Huisvestingsverordening. Uit de toelichting bij dit artikel volgt dat de aard en de strekking van de hardheidsclausule zodanig zijn dat deze slechts met uiterste terughoudendheid kan worden toegepast. Er moet sprake zijn van uitzonderlijke omstandigheden die bij het vaststellen van de verordening niet zijn voorzien en gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn. Bij de toetsing van de bijzondere gevallen dient ook beoordeeld te worden of het college in eerdere, vergelijkbare situaties heeft besloten tot toepassing van de hardheidsclausule.
13. De voorzieningenrechter kan een beroep op de hardheidsclausule alleen terughoudend toetsen. Hoewel het begrijpelijk is dat verzoeker een andere woonsituatie wenst, heeft verweerder van toepassing van de hardheidsclausule mogen afzien. De omstandigheden van verzoeker zijn niet dusdanig dat verweerder heeft kunnen concluderen dat geen sprake is van bijzondere hardheid, dat afwijking van de verordening geboden was. Verweerder heeft daarbij mogen betrekken dat in Almere meer vergelijkbare niet-benijdenswaardige situaties voorkomen.
14. Samenvattend komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat verweerder bij het bestreden besluit heeft kunnen besluiten dat verzoeker niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een urgentieverklaring. Dit betekent dat het beroep van verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft. Het verzoek wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier, op 10 april 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
de griffier is verhinderd voorzieningenrechter
de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.