ECLI:NL:RBMNE:2020:5127

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
23 november 2020
Zaaknummer
UTR 20/1628
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor reeds geplaatste dakkapel vanwege negatief welstandsadvies

In deze zaak heeft eiseres, eigenaar van een woning in Amersfoort, op 12 juni 2019 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning om reeds geplaatste dakkapellen aan de voor- en achterzijde van haar woning te legaliseren. Het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort heeft op 1 oktober 2019 geweigerd om deze vergunning te verlenen, en heeft het bezwaar van eiseres op 12 maart 2020 ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, wat leidde tot een zitting op 1 oktober 2020, waar zij werd bijgestaan door haar gemachtigde.

De rechtbank heeft in haar uitspraak op 1 oktober 2020 het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank overwoog dat het college zich mocht baseren op het negatieve welstandsadvies van de stadsbouwmeester, die had aangegeven dat de plaatsing van de dakkapel niet voldeed aan redelijke eisen van welstand. De rechtbank benadrukte dat het college niet gebonden is aan het welstandsadvies, maar dat het advies wel een belangrijke rol speelt in de besluitvorming. Eiseres had aangevoerd dat er andere dakkapellen in de omgeving zijn die ook niet aan de Welstandsnota voldoen, maar de rechtbank oordeelde dat het college voldoende had gemotiveerd waarom deze gevallen niet gelijk waren aan die van eiseres.

De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en wees partijen op de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en het proces-verbaal werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1628

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

1 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. E.D. van Tellingen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort (hierna: het college)
(gemachtigde: mr. A.J. Braxhoven).

Inleiding

Eiseres was eigenaar van de woning aan de [adres] in [plaats] . Op 12 juni 2019 heeft eiseres een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend om de reeds geplaatste dakkapellen aan de voor- en achterzijde van de woning te legaliseren.
In het besluit van 1 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft het college geweigerd aan eiseres een omgevingsvergunning te verlenen voor het legaliseren van twee dakkapellen op de voor- en achterzijde van de woning aan de [adres] in [plaats] .
In het besluit van 12 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit waarom zij tot dat oordeel is gekomen.

Overwegingen

1. In artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) staan de weigeringsgronden voor een omgevingsvergunning. Een van de aspecten waaraan het college een bouwplan moet toetsen is redelijke eisen van welstand. Als het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand, dan moet het college de vergunning weigeren.
2. Het college heeft het bouwplan tweemaal voorgelegd aan de stadsbouwmeester. De stadsbouwmeester heeft een negatief advies uitgebracht over de dakkapel omdat de plaatsing van de onderkant in het dakvlak niet op één horizontale lijn ligt met de al aanwezige dakkapellen in het bouwblok (met uitzondering van de dakkapel op nummer 10). Dit leidt tot een verstoring van het gevelbeeld.
3. Het is vaste rechtspraak dat het college, hoewel hij niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel over de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. [1]
4. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet had mogen baseren op het advies van de stadsbouwmeester. Eiseres voert aan dat er veel andere dakkapellen zijn die ook niet voldoen aan de Welstandsnota maar het college heeft voldoende gemotiveerd waarom geen sprake is van gelijke gevallen. Zo is een aantal afwijkende dakkapellen al vergund vóórdat de Welstandsnota van kracht was en bij een aantal is sprake van een in afwijking van de verleende vergunning gebouwde dakkapel. Dat het college daartegen niet handhavend is opgetreden, betekent niet dat het college de door eiseres aangevraagde vergunning had moeten verlenen.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
8. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid van het instellen van hoger beroep. Onder aan dit proces-verbaal staat omschreven op welke wijze dit kan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.L. Debets, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2020.
De griffier is buiten staat te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 3 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX8987.