In deze zaak gaat het om eisers die vanaf 7 augustus 2018 bijstand ontvangen op grond van de Participatiewet (Pw). Verweerder, het Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, heeft op 31 mei 2019 het recht op bijstand van eisers opgeschort omdat zij niet verschenen op afspraken op 30 april en 31 mei 2019 en geen bewijsstukken hebben ingeleverd. Eiseres is op 7 juni 2019 wel verschenen, maar had geen identiteitsbewijs bij zich. Verweerder heeft vervolgens op 12 juni 2019 het recht op bijstand beëindigd en op 1 juli 2019 de ten onrechte verstrekte bijstand teruggevorderd. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit is ongegrond verklaard door verweerder op 10 oktober 2019. Hierop hebben eisers beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 14 februari 2020 behandeld. Eisers hebben aangevoerd dat zij door persoonlijke omstandigheden, zoals slaapproblemen en psychische problemen, niet in staat waren om aan de verzoeken van verweerder te voldoen. De rechtbank oordeelt echter dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat hen geen verwijt kan worden gemaakt voor het niet verschijnen op de afspraken. De medische gegevens ondersteunen hun stelling niet en de rechtbank concludeert dat verweerder terecht het recht op bijstand heeft ingetrokken en de terugvordering heeft gehandhaafd.
De rechtbank heeft de argumenten van eisers verworpen en het beroep ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.