ECLI:NL:RBMNE:2020:523

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 februari 2020
Publicatiedatum
17 februari 2020
Zaaknummer
UTR 19/4806
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Participatiewet na niet verschijnen op afspraken

In deze zaak gaat het om eisers die vanaf 7 augustus 2018 bijstand ontvangen op grond van de Participatiewet (Pw). Verweerder, het Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, heeft op 31 mei 2019 het recht op bijstand van eisers opgeschort omdat zij niet verschenen op afspraken op 30 april en 31 mei 2019 en geen bewijsstukken hebben ingeleverd. Eiseres is op 7 juni 2019 wel verschenen, maar had geen identiteitsbewijs bij zich. Verweerder heeft vervolgens op 12 juni 2019 het recht op bijstand beëindigd en op 1 juli 2019 de ten onrechte verstrekte bijstand teruggevorderd. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit is ongegrond verklaard door verweerder op 10 oktober 2019. Hierop hebben eisers beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 14 februari 2020 behandeld. Eisers hebben aangevoerd dat zij door persoonlijke omstandigheden, zoals slaapproblemen en psychische problemen, niet in staat waren om aan de verzoeken van verweerder te voldoen. De rechtbank oordeelt echter dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat hen geen verwijt kan worden gemaakt voor het niet verschijnen op de afspraken. De medische gegevens ondersteunen hun stelling niet en de rechtbank concludeert dat verweerder terecht het recht op bijstand heeft ingetrokken en de terugvordering heeft gehandhaafd.

De rechtbank heeft de argumenten van eisers verworpen en het beroep ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/4806

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

14 februari 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. M.R.A. Rutten),
en

Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Lammers).

Inleiding

Eisers ontvangen vanaf 7 augustus 2018 bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) naar de norm van gehuwden.
In een besluit van 31 mei 2019 (het opschortingsbesluit) heeft verweerder het recht van eisers op bijstand op grond van de Pw met ingang van 20 mei 2019 (lees: 31 mei 2019) opgeschort. Eisers zijn namelijk niet verschenen op de afspraken op 30 april 2019 om 9.00 uur en op 31 mei 2019 om 13.00 uur en zij hebben ook geen controleerbare en verifieerbare bewijsstukken ingeleverd waaruit blijkt waarom zij niet konden verschijnen. Daarbij heeft verweerder eisers in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen, door beiden op 7 juni 2019 om 9.00 uur bij verweerder op gesprek te komen en daarbij mee te nemen:
  • het besluit;
  • een geldig identiteitsbewijs van beiden;
  • een geldige, controleerbare en verifieerbare schriftelijke onderbouwing van de door eisers gestelde problemen of beperkingen;
  • de dagafschriften van al beiden (spaar)rekeningen, in binnen- en buitenland, van 17 april 2019 t/m 3 juni 2019 (opéénvolgend en compleet).
Op 7 juni 2019 om 9.00 uur is alleen eiseres op de afspraak bij verweerder verschenen. De door verweerder gevraagde stukken had zij toen niet bij zich.
Eisers hebben tegen het opschortingsbesluit geen bezwaar gemaakt. Daarmee is het opschortingsbesluit in rechte komen vast te staan.
In een besluit van 12 juni 2019 (het primaire besluit 1) heeft verweerder het recht van eisers op bijstand op grond van de Pw met ingang van 31 mei 2019 beëindigd en ingetrokken. Eisers hebben niet voldaan aan wat verweerder in het opschortingsbesluit aan hen had gevraagd. Eiser is namelijk, zonder opgaaf van reden, niet verschenen op de afspraak op 7 juni 2019 om 9.00 uur. Eiseres is wel verschenen, maar had haar identiteitsbewijs niet bij zich.
In een besluit van 1 juli 2019 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de over de dag van 31 mei 2019 ten onrechte verstrekte bijstand van € 47,26 van eisers teruggevorderd.
Eisers zijn het hier niet mee eens en hebben tegen beiden primaire besluiten bezwaar gemaakt.
In een besluit van 10 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers, gericht tegen het primaire besluit 1 en 2, ongegrond verklaard. Dat betekent dat verweerder de beëindiging, intrekking en terugvordering van de bijstand in stand heeft gelaten.
Eisers zijn het hier niet mee eens en hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is op 14 februari 2020 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

De beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat de rechtbank eisers geen gelijk geeft.

De uitleg van de rechtbank

1. In beroep hebben eisers aangevoerd dat zij weliswaar niet voldoende informatie hebben gegeven en niet voldoende hebben meegewerkt, maar dat daar een goede reden voor is. Uit de medische gegevens en het dossier van verweerder blijkt namelijk dat eisers zodanige slaapproblemen, psychische problemen en schuldenproblematiek hebben, dat eisers een patroon van vermijding hebben ontwikkeld. Hen kan dan geen verwijt worden gemaakt dat zij niet beiden op de afspraak op 7 juni 2019 zijn verschenen en eiseres haar identiteitsbewijs niet bij zich had.
2. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat hen geen verwijt kan worden gemaakt. Uit de journaalregels van de huisarts van eisers kan de rechtbank niet afleiden dat eisers door een medische oorzaak op 7 juni 2019 niet aan de voorwaarden van verweerder konden voldoen. Uit de journaalregels blijkt dat eiser zich in de periode van 5 januari 2018 tot 26 juni 2019 niet heeft gemeld bij zijn huisarts. Medische gegevens over de hier relevante periode ontbreken dan. De rechtbank ziet dan niet dat er een medische reden was waarom eiser op 7 juni 2019 niet kon komen. Uit de journaalregels blijkt dat eiseres voor haar psychische problemen is doorverwezen naar de poh ggz en daar op 24 juni 2019 een intake heeft gehad. Eiseres is weliswaar verschenen op de afspraak om 7 juni 2019, maar had haar identiteitsbewijs niet bij. Dat zij door haar psychische problemen haar identiteitsbewijs niet kon meenemen op de afspraak, ziet de rechtbank niet onderbouwd in de stukken terug. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het recht op bijstand dan terecht per 31 mei 2019 ingetrokken en de over 31 mei 2019 ten onrechte verstrekte bijstand van eisers teruggevorderd.
3. Eisers hebben in beroep ook aangevoerd dat verweerder in bezwaar ten onrechte niet alsnog heeft beoordeeld of eisers in bijstand behoeftige omstandigheden verkeerden. Eisers zijn op 21 augustus 2019 verschenen op gesprek. Ook hebben zij in bezwaar alsnog de gevraagde stukken ingediend. Verweerder kan bij een intrekking op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw op basis van de latere gegevens alsnog beoordelen of ze in aanmerking komen voor bijstand. Verweerder heeft in het geval van eisers gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid op grond van het eerste en vierde lid van artikel 54 van de Pw en dan worden die latere gegevens niet meer meegenomen. Volgens eisers is dan sprake van een verkeerde uitleg van de wet, die leidt tot een ongerechtvaardigd onderscheid.
4. De rechtbank moet toetsen of verweerder de bestreden besluitvorming op basis van de wet heeft kunnen nemen. Naar het oordeel van de rechtbank is hierbij geen sprake van uitleg van de wet, de wet geeft verweerder de bevoegdheid om op te schorten en als het verzuim niet wordt hersteld over te gaan tot intrekking van de bijstand. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder van die bevoegdheid gebruik mogen maken. Volgens de jurisprudentie hoeft verweerder gegevens of stukken die later alsnog zijn verstrekt, in beginsel niet meer in zijn beoordeling te betrekken. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken, indien eisers aannemelijk maken dat het gaat om gegevens of stukken die zij redelijkerwijs niet binnen de gestelde hersteltermijn hebben kunnen verstrekken. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat die situatie zich hier voordeed.
5. De rechtbank geeft eisers op al hun punten ongelijk. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
14 februari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.