ECLI:NL:RBMNE:2020:5266

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 november 2020
Publicatiedatum
4 december 2020
Zaaknummer
UTR - 20 _ 1764
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering huur- en zorgtoeslag op basis van gewijzigd toetsingsinkomen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen over de terugvordering van huur- en zorgtoeslag. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Belastingdienst, dat het voorschot huurtoeslag voor 2019 op nihil had vastgesteld en het voorschot zorgtoeslag op € 640,-. Eiseres was van mening dat de terugvordering onterecht was, omdat het geschatte toetsingsinkomen van € 25.000,- niet van toepassing zou moeten zijn voor de maanden januari tot en met september 2019, aangezien zij in die periode niet fulltime werkte.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst terecht het geschatte toetsingsinkomen had gehanteerd voor de berekening van de voorschotten. De rechtbank benadrukte dat het systeem van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) vereist dat het inkomen naar een jaarinkomen wordt herleid, ongeacht wanneer dat inkomen is genoten. De rechtbank concludeerde dat de Belastingdienst op basis van de wijziging van het toetsingsinkomen van eiseres, die vanaf oktober 2019 fulltime ging werken, terecht het besluit had genomen om de voorschotten aan te passen.

De uitspraak werd gedaan in het openbaar en de rechtbank gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiseres heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1764
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 november 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. A. el Morabet Belhaj en J. Chattou).

Procesverloop

Bij besluit van 21 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het voorschot huurtoeslag voor het jaar 2019 gewijzigd en vastgesteld op nihil. Ook heeft verweerder het voorschot zorgtoeslag voor het jaar 2019 gewijzigd en vastgesteld op € 640,-. Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 6 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2020 via Skype. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Op 27 oktober 2019 heeft verweerder een melding van eiseres ontvangen waarmee zij haar geschatte toetsingsinkomen over 2019 heeft gewijzigd naar € 25.000,-. De wijziging van het geschatte toetsingsinkomen heeft geleid tot het primaire besluit, waarbij verweerder het voorschot huur- en zorgtoeslag voor 2019 heeft aangepast.
3. Eiseres is het er niet mee eens dat de eerder ontvangen voorschotbedragen huur- en zorgtoeslag over de maanden januari tot en met september 2019 terugbetaald moeten worden. Volgens eiseres is verweerder ten onrechte voor het gehele kalenderjaar 2019 uitgegaan van het geschatte toetsingsinkomen van € 25.000,-. Dit toetsingsinkomen moet volgens eiseres niet gelden voor de maanden januari tot en met september 2019, omdat zij toen nog niet fulltime werkte en daardoor minder verdiende.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht voor 2019 zorgtoeslag op € 640,- en de huurtoeslag op nihil heeft vastgesteld. Verweerder heeft terecht aan de hand van het door eiseres geschatte toetsingsinkomen van € 25.000,- het voorschot huur- en zorgtoeslag berekend. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder gaat bij het verlenen van een voorschotbedrag uit van het geschatte toetsingsinkomen. Doordat eiseres vanaf oktober 2019 fulltime is gaan werken, is het geschatte toetsingsinkomen in 2019 gewijzigd. Verweerder heeft vanaf dat moment het aangepaste toetsingsinkomen gehanteerd voor de berekening van het voorschot. Uit de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) volgt dat gekeken wordt naar het jaarinkomen om de voorschotten te bepalen. [1] Vervolgens wordt per maand gekeken welk bedrag als voorschot wordt uitgekeerd. Als blijkt dat het inkomen hoger is, daarvan is sprake, dan wordt het voorschot herzien. [2] Daarbij is niet van belang in welk deel van het jaar inkomen is genoten. Het systeem van de Awir brengt namelijk mee dat het inkomen steeds naar een jaarinkomen wordt herleid. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Awir volgt dat dit het gemakkelijkst uitvoerbaar en in reguliere gevallen een goed beeld geeft van de draagkracht. [3] Dat is de uitvoeringspraktijk. De rechtbank begrijpt dat het vervelend is voor eiseres dat zij geconfronteerd werd met een terugvordering. Het bestreden besluit volgt op de omstandigheid dat zij meer is gaan werken. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder terecht uitgegaan van het geschatte jaarinkomen van € 25.000,-.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2020 door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier.
De griffier is verhinder om deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 7, eerste lid, van de Awir.
2.Dit volgt uit artikel 16, vijfde lid, van de Awir.
3.Kamerstukken II 2004/2005, 29 764, nr. 3, blz. 11.