ECLI:NL:RBMNE:2020:5278

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 september 2020
Publicatiedatum
4 december 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1259
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de berekening van kinderopvangtoeslag en de aanwijzing van het eerste kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 september 2020 uitspraak gedaan over het beroep van eiseres tegen de beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen met betrekking tot de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2018. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag, die door de Belastingdienst was vastgesteld op € 14.868,-. Eiseres was van mening dat de berekening niet correct was, omdat zij had gerekend op een hoger bedrag. De Belastingdienst had in het bestreden besluit het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, waarop eiseres in beroep ging.

Tijdens de zitting heeft de rechtbank vastgesteld dat de Belastingdienst voldoende duidelijk had toegelicht hoe de berekening tot stand was gekomen. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst op basis van de wet verplicht was om per kalendermaand de situatie te beoordelen en het kind met de meeste opvanguren als 'eerste kind' aan te merken. Eiseres stelde dat zij niet op de hoogte was van de mogelijkheid dat de Belastingdienst gedurende het jaar het 'eerste kind' kon wijzigen, wat leidde tot een lagere toeslag. De rechtbank volgde deze redenering niet en oordeelde dat het de verantwoordelijkheid van eiseres was om zich op de hoogte te stellen van de relevante wetgeving.

De rechtbank concludeerde dat de Belastingdienst de regelgeving correct had toegepast en dat er geen schending was van het rechtszekerheidsbeginsel. Eiseres had ook geklaagd over de overschrijding van de beslistermijn door de Belastingdienst, maar de rechtbank oordeelde dat dit geen invloed had op de rechtmatigheid van het besluit. Uiteindelijk werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Amersfoort
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1259
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 september 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en

Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht , verweerder

(gemachtigde: mr. A. Galstian)
.

Procesverloop

Bij besluit van 4 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de kinderopvangtoeslag van eiseres voor 2018 definitief berekend en vastgesteld op € 14.868,-.
Bij besluit van 17 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2020. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mw. mr. A.A. Wubs
.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

De rechtbank zal uitleggen waarom het beroep van eiseres ongegrond is.
Deze zaak gaat over de berekening van het recht op kinderopvangtoeslag van eiseres over het jaar 2018. In dat jaar maakte eiseres gebruik van kinderopvang voor haar twee kinderen. Zij rekende op een tegemoetkoming van een hoger bedrag dan dat waar verweerder in het bestreden besluit op uitkomt.
Verweerder heeft uitgelegd dat het verschil niet alleen het gevolg is van de wisseling van het zogenoemde ‘eerste kind’, het kind met de meeste opvanguren, maar ook door het vastgestelde vergoedingspercentage dat in de berekening voor 2018 wordt gehanteerd.
Eiseres vindt niet dat verweerder halverwege het jaar een switch mag maken welk kind als ‘eerste kind’ wordt aangemerkt, met als gevolg dat zij minder toeslag ontvangt dan waarop zij had gerekend. Het was eiseres niet duidelijk dat er gedurende het jaar en zonder voorafgaand bericht geswitcht kon worden.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende duidelijk heeft toegelicht in het besluit hoe de definitieve berekening tot stand is gekomen. Verweerder heeft in het verweerschrift uitgelegd dat hij op grond van de wet gehouden is om per kalendermaand de situatie te beoordelen en waar aan de orde een ander kind als ‘eerste kind’ aan te merken bij de berekening van de kinderopvangtoeslag. Dit is niet gekoppeld aan het naar school gaan van een van de kinderen, maar in dit geval aan het aantal uren opvang. Dit is neergelegd in de artikelen 3 en 2 van het Besluit kinderopvangtoeslag. [1] Verder heeft verweerder in het bestreden besluit de voor 2018 juiste vastgestelde vergoedingspercentages vermeld.
4. Gelet op de informatie in het dossier en wat ter zitting is besproken, stelt de rechtbank vast dat verweerder is uitgegaan van een juiste feitelijke situatie en de regelgeving juist heeft toegepast. De in het verweerschrift weergegeven berekeningen en in de besluitvorming genoemde percentages en bedragen kloppen. Dit wordt ook niet door eiseres betwist.
5. Eiseres stelt verder dat ook als de berekening klopt, verweerder in haar geval in strijd heeft gehandeld met het rechtszekerheidsbeginsel. Het was haar namelijk niet duidelijk, en het kon haar ook niet duidelijk zijn, dat verweerder een verandering kon aanbrengen welke kind als ‘eerste kind’ zou worden aangemerkt. Dit staat namelijk volgens haar niet duidelijk op de website van verweerder en zij is daar ook niet vooraf op één of andere manier voor gewaarschuwd, terwijl dit volgens haar wel had gemoeten. Daarbij wordt de mogelijkheid van een switch in geen enkele proefberekening van de Belastingdienst genoemd. Op die manier was het voor eiseres niet mogelijk zelf een berekening te maken van het bedrag waarop zij recht heeft. De proefberekening en de voorschotbeschikkingen geven ook niet voldoende zekerheid. Ter zitting heeft eiseres het beroep op het vertrouwensbeginsel laten vallen.
6. De rechtbank volgt eiseres niet in het standpunt dat het rechtszekerheidsbeginsel is geschonden. Het is namelijk haar eigen verantwoordelijkheid om zich op de hoogte te stellen van de wettelijke bepalingen die in haar situatie van toepassing zijn. Of de mogelijkheid van een wisseling van ‘eerste kind’ nu wél of niet op de website van verweerder stond, of is meegenomen in proefberekeningen of voorbeeldschema’s, is niet relevant, zij staat in de wet. Daarmee is aan het rechtszekerheidsbeginsel voldaan. Het gaat om een bepaling met een dwingendrechtelijk karakter, er bestaat voor verweerder geen ruimte om daar van af te wijken. Voor iedere aanvrager wordt de bepaling op een gelijke wijze door verweerder toegepast. Eiseres verlangt van verweerder voorafgaand aan de zogenoemde switch informatie per brief of ten minste duidelijke informatie op de website, maar verweerder is naar het oordeel van de rechtbank niet gehouden een dergelijke service te bieden. Overigens is door verweerder gewezen op de vindplaats van informatie over de switch van ‘eerste kind’ op de website en wordt de bepaling en switch zo nodig automatisch toegepast in de proefberekeningstool op de website, dat hoeft de aanvrager niet zelf te doen. Van onjuiste informatie is niet gebleken.
De rechtbank vindt wel dat verweerder in het bestreden besluit de toepasselijke regelgeving beter had kunnen noemen, zodat eiseres de relevante bepalingen makkelijk had kunnen vinden en de berekening zelf had kunnen controleren. Dit betekent echter niet dat het besluit onrechtmatig is.
7. Tot slot klaagt eiseres erover dat verweerder de termijn om te beslissen zonder reden heeft verlengd en ook die termijn heeft overschreden. Tussen partijen is geen geschil over het feit dat de termijn is overschreden, verweerder heeft hiervoor excuses aangeboden. Dit doet echter niet af aan de rechtmatigheid van het besluit. Het gaat hier namelijk om een zogenaamde termijn van orde. Eiseres had wel, nadat de termijn voor het nemen van een besluit op bezwaar was verstreken en nadat zij verweerder in gebreke had gesteld, met toepassing van artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht een beroep tegen het niet-tijdig beslissen bij de rechtbank kunnen indienen om er voor te zorgen dat verweerder alsnog snel op haar bezwaar zou beslissen. [2]
8. Het beroep is ongegrond. Omdat eiseres geen gelijk krijgt, bestaat er geen aanleiding voor een vergoeding van de eventueel gemaakte proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E. van der Does, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 september 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.In artikel 3 van het Besluit kinderopvangtoeslag staat vermeld hoe verweerder bepaalt welk kind als ‘eerste kind’ wordt aangemerkt. Het ‘eerste kind’ is het kind waar óf de meeste uren opvang voor wordt afgenomen óf waar de meeste opvangkosten voor worden gemaakt. Als het aantal uren én de kosten gelijk zijn, bepaalt verweerder zelf welk kind als ‘eerste kind’ wordt aangemerkt. In artikel 2 van het Besluit kinderopvangtoeslag staat vermeld dat de hoogte van de kinderopvangtoeslag per kalendermaand wordt bepaald.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 december 2012,