In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 september 2020 uitspraak gedaan over het beroep van eiseres tegen de beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen met betrekking tot de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2018. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag, die door de Belastingdienst was vastgesteld op € 14.868,-. Eiseres was van mening dat de berekening niet correct was, omdat zij had gerekend op een hoger bedrag. De Belastingdienst had in het bestreden besluit het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, waarop eiseres in beroep ging.
Tijdens de zitting heeft de rechtbank vastgesteld dat de Belastingdienst voldoende duidelijk had toegelicht hoe de berekening tot stand was gekomen. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst op basis van de wet verplicht was om per kalendermaand de situatie te beoordelen en het kind met de meeste opvanguren als 'eerste kind' aan te merken. Eiseres stelde dat zij niet op de hoogte was van de mogelijkheid dat de Belastingdienst gedurende het jaar het 'eerste kind' kon wijzigen, wat leidde tot een lagere toeslag. De rechtbank volgde deze redenering niet en oordeelde dat het de verantwoordelijkheid van eiseres was om zich op de hoogte te stellen van de relevante wetgeving.
De rechtbank concludeerde dat de Belastingdienst de regelgeving correct had toegepast en dat er geen schending was van het rechtszekerheidsbeginsel. Eiseres had ook geklaagd over de overschrijding van de beslistermijn door de Belastingdienst, maar de rechtbank oordeelde dat dit geen invloed had op de rechtmatigheid van het besluit. Uiteindelijk werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van proceskosten.