ECLI:NL:RBMNE:2020:5338

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
UTR 20/1691
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verklaring omtrent gedrag (VOG) voor functie integraal begeleider

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 december 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een verklaring omtrent gedrag (VOG) door de minister voor Rechtsbescherming. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Zaim, had op 12 juli 2019 een aanvraag ingediend voor een VOG voor de functie van integraal begeleider. De aanvraag werd afgewezen op 24 oktober 2019, en het bezwaar daartegen werd op 16 maart 2020 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 1 december 2020 de zitting gehouden, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, en de minister werd vertegenwoordigd door mr. C.M.A.V. van Kleef.

De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag op goede gronden was gebaseerd. Eiser had een zedendelict en meerdere verkeersdelicten op zijn naam staan, wat volgens de rechtbank een risico met zich meebracht voor de veiligheid van de cliënten waarmee hij zou werken. De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende gewicht had toegekend aan de belangen van kwetsbare personen in de maatschappij, die zwaarder wogen dan de belangen van eiser bij het verkrijgen van de VOG. Eiser had in beroep enkel de eerder aangevoerde gronden herhaald zonder deze nader te onderbouwen, wat niet leidde tot een andere uitkomst. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees een proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1691

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

1 december 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. J. Zaim),
en
de minister voor Rechtsbescherming, verweerder
(gemachtigde: mr. C.M.A.V. van Kleef).

Procesverloop

Bij besluit van 24 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om afgifte van een verklaring omtrent gedrag (VOG) afgewezen.
Bij besluit van 16 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser op goede gronden heeft afgewezen. Dit betekent dat eiser niet in aanmerking komt voor een VOG voor de functie van integraal begeleider. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
2. Op 12 juli 2019 heeft eiser een aanvraag ingediend tot afgifte van een VOG voor de functie van integraal begeleider bij [bedrijf] te [woonplaats] . Eiser werkt met collega’s met groepen cliënten die begeleiding nodig hebben. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verweerder het Justitieel Documentatiesysteem (JDS) geraadpleegd met een (verlengde) terugkijktermijn. Uit het JDS blijkt dat eiser met justitie in aanraking is gekomen wegens een zedendelict en meerdere verkeersdelicten. Indien herhaald, in de functie van integraal medewerker, bestaat een risico voor het welzijn en de veiligheid van personen met wie eiser tijdens het werk in aanraking komt dan wel het in gevaar brengen van cliënten en andere weggebruikers.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder het standpunt zoals neergelegd in het primaire besluit gehandhaafd, dat is voldaan aan het objectieve en subjectieve criterium, zoals neergelegd in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) en de Beleidsregels VOG-NP-RP-2018 alsmede de voor deze zaak relevante onderdelen uit het screeningsprofiel.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser in beroep uitsluitend herhaalt wat hij eerder in deze procedure naar voren heeft gebracht. Nu verweerder hier in het bestreden besluit op heeft besloten en de gronden gemotiveerd heeft weerlegd en eiser deze gronden in beroep niet nader heeft onderbouwd, kan de enkele herhaling daarvan niet leiden tot het daarmee door eiser beoogde resultaat. Het enkel stellen dat het besluit vanwege onvoldoende feitelijke onderbouwing van de conclusies en de overwegingen in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht is daartoe onvoldoende. Wat eiser ter zitting heeft aangevoerd over het niet kunnen verkrijgen van een verklaring van zijn werkgever/opdrachtgever over de feitelijke werkzaamheden, maakt niet dat verweerder de besluitvorming onjuist heeft gedaan. De ter zitting aangevoerde omstandigheden waaronder het zedendelict heeft plaatsgevonden maken ook niet dat de besluitvorming van verweerder tot een andere uitkomst had moeten leiden. Daar komt bij dat verweerder voldoende gewicht heeft toegekend aan de persoonlijke belangen van eiser en deze heeft betrokken bij de beoordeling. Het belang van kwetsbare personen in de maatschappij weegt zwaarder dan het belang van eiser bij afgifte van een VOG.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
1 december 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.