4.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak voor feit 8
De rechtbank overweegt dat het ten laste gelegde feit ziet op de periode 1 januari 2019 tot en met 9 juni 2020, terwijl de onderzoeksresultaten vooral zien op periode april tot juni 2020. In die laatst genoemde periode is er tussen verdachte en aangeefster veel contact geweest. Er kan echter geen eenduidig moment vastgesteld worden waarop aangeefster onomwonden heeft aangegeven dat zij geen contact (meer) wil met verdachte, waarna verdachte structureel is door blijven gaan met bellen en/of het sturen van sms-berichten.
In tegendeel, uit de telefoonanalyse blijkt dat verdachte in de periode van 17 januari 2020 tot 1 juni 2020 25 keer contact met aangeefster heeft opgenomen, maar uit de telefoonanalyse blijkt ook dat aangeefster in diezelfde periode 23 keer gebeld heeft naar verdachte. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat er sprake is van een
wederrechtelijkeinbreuk door verdachte op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 8 ten laste gelegde.
Bewijsmiddelen voor de feiten 2, 4, 5 en 6
De feiten 2, 4, 5 en 6 zijn door verdachte begaan. Verdachte heeft deze feiten bekend en de raadsman heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangeefster van
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 november 2020;
Ten aanzien van feit 4:
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van
19 mei 2020, genummerd PL0900-2020154556-2, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, houdende de verklaring van getuige [slachtoffer 3] , doorgenummerde pagina 38;
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 november 2020;
Ten aanzien van feit 5:
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 18 mei 2020, genummerd PL0900-2020152282-1, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, houdende de verklaring van [slachtoffer 4] , doorgenummerde pagina’s 78 en 79;
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 november 2020;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 1 juni 2020, genummerd PL0900-2020170382-1, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, houdende de verklaring van [aangever 1] , doorgenummerde pagina 97;
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 november 2020.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1, 3, 7 en 9
Bewijsmiddelen voor feit 1 en 9
Aangever [slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan van bedreiging en heeft het volgende verklaard over het incident dat plaatsvond te Hilversum op 10 maart 2020 tussen 18:45 en 19:15 uur. Ik werd op 10 maart 2020 gebeld door collega [A] . Hij vertelde dat er zojuist een persoon, naar het regionaal service centrum van de politie [telefoonnummer] gebeld had en naar mij gevraagd had. Vervolgens zou die persoon gezegd hebben: ‘Zeg maar tegen [slachtoffer 1] dat hij nog vier weken te leven heeft
’.
Aangever [aangever 2] heeft verklaard dat de afdeling Bevolkingsadministratie (BVA) van het Justitieel Complex Schiphol te Badhoevedorp op 9 maart 2020 om 16:46 uur werd gebeld. De onbekende manspersoon die belde naar dit nummer, liet [getuige 1] (telefoniste)
weten dat [slachtoffer 5] (afdelingshoofd van het [afdelingshoofd] ) iets aangedaan zou worden bij [slachtoffer 5] zijn huis. Vervolgens heb ik telefonisch contact opgenomen met [slachtoffer 5] en hem ingelicht over er wat er zich had afgespeeld.
Op 10 maart 2020 omstreeks 17:30 uur word er opnieuw gebeld naar het BVA, echter wordt deze verbinding direct doorgezet naar de Centrale Meldkamer (CMK) Justitieel Complex Schiphol (CMK JCS). Direct na het opnemen door centralist [getuige 2] van het CMK JCS werd er door een onbekende manspersoon gezegd: 'morgen word er een aanslag gepleegd, jullie gaan er allemaal aan'. Na enkele minuten wordt er opnieuw telefonisch contact opgenomen met het CMK JCS. De onbekende manspersoon zei 'jullie gaan er allemaal aan, kankerhonden'.
Op 11 maart 2020 omstreeks 07:58 uur werd er opnieuw telefonisch contact opgenomen met CMK JCS, centralist [getuige 3] . De onbekende manspersoon vertelde 'over 12 minuten zal er een bom afgaan, op het parkeerterrein van de bezoekers'.
Verdachte zat in de periode van 2 april 2019 tot 24 maart 2020 in het Justitieel Complex Schiphol (JCS) te Badhoevedorp gedetineerd. Verdachte is op 6 maart 2020 met verlof gegaan.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 25 november 2020 verklaard dat hij, toen hij met verlof ging, een simkaart met nummer [nummer] mee naar buiten heeft genomen, omdat er beltegoed op stond en hij niet wilde dat anderen daarmee zouden gaan bellen.
Op 7 en 8 maart 2020 straalt een telefoon met telefoonnummer [nummer] een mast aan op de [adres] te [woonplaats] . Dit is ongeveer 700 meter vanaf het adres van
[slachtoffer 4] , waar [verdachte] tijdens zijn verlof verbleef.Later op 8 maart 2020 straalt een telefoon met telefoonnummer [nummer] een mast aan op de Schipholweg te Schiphol.
Op 8 maart 2020 rond 22:00 is verdachte van verlof teruggekeerd in het JCS.
Aan verdachte zijn toen (krachtens de Penitentiaire Beginselenwet) de navolgende maatregelen opgelegd; 5 dagen opsluiting in eigen cel of verblijfsruimte, waarvan 2 dagen voorwaardelijk, tussen 9 maart 2020 08:30 uur en 12 maart 2020 08:30 uur.
In de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 maart 2020 heeft een Giant L8star "duimtelefoon" met IMEI-nummer [IMEI-nummer] enkel masten op de Sloterweg te Badhoevedorp aangestraald. De "duimtelefoon" heeft zich voor, tijdens en na de bedreigingen en valse bommeldingen in het JCS bevonden. In de periode tussen
9 en 11 maart 2020 heeft enkel het telefoonnummer [nummer] gebruik gemaakt van
deze "duimtelefoon".
Met het telefoonnummer [nummer] is op 9 maart 2020 rond 17:30 uur gebeld naar het nummer [telefoonnummer] dat op naam staat van [B] , de moeder van [slachtoffer 4] , de toenmalige vriendin van verdachte. In de avond op 9 maart 2020 dag heeft verdachte met het nummer [nummer] sms-berichten verstuurd aan [telefoonnummer] ( [slachtoffer 4] ).
Verdachte heeft ter terechtzitting van 25 november 2020 ook verklaard dat hij op
9 maart 2020 sms-berichten heeft verstuurd aan [slachtoffer 4] .
Uit gegevens van de printlijst van telefoonnummer [nummer] blijkt dat er op
10 maart 2020 om 18:51 uur naar het nummer [telefoonnummer] is gebeld.
Uit de historische verkeersgegevens blijkt dat er door telefoonnummer [nummer] op de
navolgende data en tijden gebeld is naar het nummer [telefoonnummer] (JCS):
- 09-03-2020 te 16:43:08 uur;
- 10-03-2020 te 17:32:56 uur;
- 10-03-2020 te 17:34:47 uur;
- 11-03-2020 te 07:57:33 uur.
Bewijsmiddelen voor feit 3
Getuige [slachtoffer 3] was op 19 mei 2020 aan het werk in het magazijn van de [supermarkt] te [woonplaats] . Hij zag dat er een krat werd ingeleverd van het merk: "La Chouffe".
Hij heeft verklaard dat deze flesjes nooit per krat worden verkocht, maar alleen als losse flesjes. Hij zag dat er een krat miste. Aan de voorzijde van het inleverpunt zag getuige [slachtoffer 3] dat een man de emballagebon pakte. Hij en zijn leidinggevende zagen dat de man de emballagebon had ingeleverd en daar geld voor had ontvangen. De man rende de winkel uit. Getuige [slachtoffer 3] is achter de man aangerend.
Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij op 19 mei 2020 werkzaam was in de [supermarkt] te [woonplaats] . Hij heeft verdachte meegenomen naar het kantoor in de winkel.
Aangever zag dat verdachte een mes in zijn rechterhand vasthield. Hij hoorde verdachte zeggen: "Ik ga weg". Verdachte stond op en hield het mes recht naar voren. Verdachte liep de kant van aangever op. Verdachte rende naar beneden en verliet de supermarkt.
Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat zij op 19 mei 2020 aan het werk was in het kantoor in de [supermarkt] te [woonplaats] . Zij zag dat verdachte ergens een mes vandaan haalde. Zij hoorde de man zeggen: "Ik ga weg". Verdachte hield het mes recht naar voren, in de richting van [slachtoffer 2] (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2]). Verdachte rende vervolgens het kantoor uit.
Bewijsmiddelen voor feit 7
Aangeefster [slachtoffer 4] heeft verklaard dat zij op 26 mei 2020 te Hilversum de volgende sms‑berichten van verdachte heeft ontvangen:
"Je zou mij deblokkeren toch? Hebben we gisteren toch besproken. En je wil nu opeens niet praten. Je liegt alles aan elkaar vast. Ik heb gezegd blokkeer mij nog 1 keer en je gaat zien. En nu ga je zien. Ik neem je goed te grazen dat beloof ik";
- "
- "
- "
"Je ouders worden over 3 minuten gewekt".
Aangeefster heeft verder verklaard dat zij op 30 mei 2020 het volgende sms-bericht van verdachte heeft ontvangen:
- " "
Tijdens ons gesprek gaan we dit naspelen. Ik bel je en jij moet mij dan wegdrukken. En dat word beloond uiteraard. Maar je moet volhouden net als nu".
Verder heeft aangeefster verklaard dat zij daadwerkelijk bang was dat verdachte haar echt iets aan zal doen.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 25 november verklaard dat hij de sms-berichten, zoals vermeld in de tenlastelegging, aan [slachtoffer 4] verstuurd heeft.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 en 9
Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat verdachte op 9, 10 en 11 maart 2020 naar diverse nummers gebeld heeft en daarbij verschillende bedreigingen heeft geuit.
Verdachte heeft, toen hij op 6 maart 2020 met verlof is gegaan, de simkaart met nummer [nummer] mee naar buiten genomen. De telefoon straalde op 7 en 8 maart 2020 ook aan op een mast vlakbij het adres van [slachtoffer 4] , waar [verdachte] tijdens zijn verlof verbleef. Later op de dag op 8 maart straalde de telefoon een mast op de Schipholweg te Schiphol aan.
Op 8 maart 2020 rond 22:00 is verdachte van verlof teruggekeerd in het JCS. Vervolgens verbleef verdachte van 9 maart 2020 08:30 uur tot 12 maart 2020 08:30 uur in zijn eigen cel.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat in de periode tussen 9 en 11 maart 2020 enkel het telefoonnummer [nummer] gebruik heeft gemaakt van de duimtelefoon, die zich, gelet op de aanstraling op de mast op de Sloterweg te Badhoevedorp, in het JCS bevond.
Gelet op het tijdstip dat verdachte is teruggekeerd van verlof (22:00 uur) gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte tussen de aankomst bij het JCS en zijn insluiting geen andere gedetineerden heeft ontmoet en dat hij derhalve zijn simkaart bij zich heeft gehouden. Het kan daarom niet anders dan dat alleen verdachte in de periode van 9 tot en met 11 maart 2020 de beschikking had over de simkaart met nummer [nummer] , het nummer waarmee de bedreigingen zijn geuit. De rechtbank vindt hiervoor ook steun in de omstandigheid dat verdachte in de avond op 9 maart 2020 met ditzelfde nummer, namelijk [nummer] , gebeld heeft naar de moeder van [slachtoffer 4] en sms-berichten heeft gestuurd aan [slachtoffer 4] . Verdachte heeft ter zitting ook bekend die sms-berichten te hebben verstuurd. Daarbij neemt de rechtbank ook mee dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij zijn simkaart niet wilde uitlenen omdat er beltegoed op stond.
Verdachte heeft op de zitting, in algemene termen, verklaard dat een simkaart eenvoudig onder een deur door geschoven kan worden. Voor zover verdachte met die verklaring bedoeld heeft te stellen dat hij dit ook daadwerkelijk gedaan heeft en iemand anders dus in die periode ook gebruik heeft gemaakt van de simkaart met nummer [nummer] , acht de rechtbank dit - in het licht van vorenstaande - onaannemelijk. Op grond van vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte, die kennelijk de duimtelefoon tot zijn beschikking had, met het nummer [nummer] in de periode van 9 tot en met 11 maart 2020 gebeld heeft naar diverse nummers en daarbij verschillende bedreigingen heeft geuit.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 7
De raadsman heeft als verweer gevoerd dat verdachte de sms-berichten uit onmacht naar aangeefster heeft verzonden. Voor zover hij hiermee bedoeld heeft dat verdachte niet het
opzet had om aangeefster te bedreigen, verwerpt de rechtbank dit verweer.
Het opzet van verdachte op het bedreigen van aangeefster blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de inhoud van de door verdachte naar aangeefster gestuurde berichten. Deze berichten zijn zonder meer bedreigend van aard en kunnen in het algemeen de redelijke vrees opwekken dat de bedreigde lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. De berichten, in onderling verband en samenhang bezien, waren voldoende specifiek en op de persoon van aangeefster gericht, dat bij aangeefster de vrees kon ontstaan dat zij lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Uit de verklaring van het aangeefster is ook gebleken dat bij haar deze vrees is ontstaan. Niet is gebleken dat verdachte ten tijde van het doen van de uitingen in een zodanige gemoedstoestand verkeerde dat hij daardoor geen enkel inzicht had in de reikwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan.