Op 3 november 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak met zaaknummer UTR 20/2030. Deze uitspraak betreft het beroep dat eiser op 27 mei 2020 heeft ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroepschrift niet voldoet aan de wettelijke eisen, waardoor inhoudelijke behandeling niet mogelijk is. Volgens artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een eiser een kopie van het besluit waartegen beroep wordt ingesteld, in te dienen. In dit geval heeft eiser nagelaten om tijdig een kopie van het besluit over te leggen, ondanks een aangetekende brief van de rechtbank op 14 juli 2020 waarin eiser werd verzocht dit binnen vier weken te doen. Aangezien eiser niet heeft gereageerd, heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft daarom besloten om het beroep niet inhoudelijk te behandelen, conform artikel 8:54 Awb. Tevens is er geen sprake van een vergoeding van de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken door rechter R.C. Stijnen, in aanwezigheid van griffier P.W. Hogenbirk.