In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 november 2020 uitspraak gedaan op het verzet van opposanten tegen een eerdere uitspraak van 13 mei 2020. De rechtbank had in die eerdere uitspraak het verzoek van opposanten om vergoeding van proceskosten afgewezen zonder dat er een zitting was gehouden. Opposanten dienden een verzetschrift in, waarin zij aanvoerden dat de rechtbank niet had ingegaan op hun verzoek om een tijdelijke maatwerkvoorziening op grond van artikel 2.3.3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De rechtbank oordeelde dat de eerdere uitspraak niet voldoende was gemotiveerd, omdat niet was ingegaan op de vraag of verweerder onverwijld had moeten beslissen op het verzoek van opposanten. De rechtbank concludeerde dat het verzet gegrond was, waardoor de eerdere uitspraak verviel en de behandeling van het beroep voortgezet zou worden. Tevens werd het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest veroordeeld in de proceskosten van opposanten, vastgesteld op € 525,-. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. R.C. Stijnen, in aanwezigheid van griffier P.W. Hogenbirk, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.