ECLI:NL:RBMNE:2020:5378

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 december 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
UTR 20/2147
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toeslagen en transitievergoeding bij huurtoeslag: recht op bijzondere inkomensbestanddelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres had verzocht om haar transitievergoeding van € 3.312,37 buiten beschouwing te laten bij de berekening van haar huurtoeslag over 2019. De Belastingdienst heeft dit verzoek afgewezen, wat leidde tot een beroep van eiseres. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres voorschotten huurtoeslag en zorgtoeslag heeft ontvangen en dat haar toetsingsinkomen van € 22.879,- hoger is dan de inkomensgrens voor huurtoeslag in 2019. Hierdoor moest eiseres een bedrag van € 3.259,- aan teveel ontvangen huurtoeslag terugbetalen.

Eiseres voerde aan dat de transitievergoeding als bijzonder inkomen moet worden aangemerkt, vergelijkbaar met de afkoop van een lijfrentepolis. De rechtbank oordeelde echter dat de transitievergoeding niet is opgenomen in de limitatieve opsomming van bijzondere inkomensbestanddelen in artikel 2b van het Besluit op de huurtoeslag. Dit betekent dat de Belastingdienst niet bevoegd was om de transitievergoeding buiten beschouwing te laten. De rechtbank concludeerde dat er geen wettelijke grondslag bestaat voor afwijking van het Besluit op de huurtoeslag en dat de vraag of er bijzondere omstandigheden zijn voor het afzien van terugvordering niet in deze procedure kan worden beantwoord.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2147

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 december 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: R. van der Steenhoven),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. D. Ooiberg en N. Marienus).

Procesverloop

Bij besluit van 27 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder een verzoek van eiseres om een inkomensbestanddeel buiten beschouwing te laten bij het bepalen van de hoogte van de huurtoeslag over 2019 afgewezen.
Bij besluit van 2 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via een Skype-verbinding plaatsgevonden op 1 december 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Eiseres heeft van verweerder voorschotten huurtoeslag en zorgtoeslag over 2019 ontvangen. Op 10 maart 2020 heeft eiseres verweerder verzocht de aan haar door haar voormalige werkgever uitgekeerde transitievergoeding van € 3.312,37 (netto) als inkomensbestanddeel buiten beschouwing te laten.
Verweerder heeft dit verzoek afgewezen en bij besluit van 30 juni 2020 de huurtoeslag en zorgtoeslag over 2019 definitief berekend.
De huurtoeslag heeft verweerder op nihil gesteld, omdat het toetsingsinkomen van eiseres van € 22.879,- hoger is dan de inkomensgrens voor huurtoeslag in 2019. Hierdoor moet eiseres € 3.259,- aan teveel ontvangen huurtoeslag terugbetalen.
Eiseres voert aan dat verweerder de door haar ontvangen transitievergoeding ten onrechte niet als bijzonder inkomen heeft aangemerkt bij het bepalen van haar recht op huurtoeslag over 2019. De transitievergoeding is een voorschot op toekomstig gederfd inkomen. Naar zijn aard is dat volgens eiseres vergelijkbaar met de afkoop van een lijfrentepolis.
Op grond van artikel 2b van het Besluit op de huurtoeslag kan verweerder bijzondere inkomensbestanddelen buiten beschouwing laten voor de berekening van de huurtoeslag. In dit artikel staat limitatief opgesomd welke inkomensbestanddelen dat zijn. Een transitievergoeding staat daar niet bij. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder niet bevoegd is om de transitievergoeding toch buiten beschouwing te laten.
De rechtbank stelt overigens vast dat ook de afkoop van een lijfrentepolis niet bij de opsomming van bijzondere inkomensbestanddelen in artikel 2b van het Besluit op de huurtoeslag staat vermeld, zodat de vraag of de transitievergoeding daar naar zijn aard mee is te vergelijken, niet hoeft te worden beantwoord. De stelling van eiseres ter zitting dat zij op de website van de Belastingdienst heeft gelezen dat de afkoop van een lijfrentepolis als bijzonder inkomen wordt aangemerkt bij het bepalen van het recht op huurtoeslag, heeft zij niet onderbouwd en behoeft om die reden ook geen bespreking.
Eiseres heeft verder aangevoerd dat zij het onredelijk vindt dat ze nu een bedrag moet terugbetalen dat hoger is dan de door haar ontvangen transitievergoeding. Haar toetsingsinkomen komt slechts € 187,- boven de maximale inkomensgrens voor de huurtoeslag 2019 uit. Ze doet daarom een beroep op de hardheidsclausule. De rechtbank overweegt hierover dat er voor verweerder geen wettelijke grondslag bestaat voor afwijking van het Besluit op de huurtoeslag. De vraag of sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van terugvordering van teveel ontvangen voorschotten moet worden afgezien of de terugvordering moet worden gematigd, kan in deze procedure dan ook niet worden beantwoord.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De beslissing is uitgesproken op 4 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.