In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres had verzocht om haar transitievergoeding van € 3.312,37 buiten beschouwing te laten bij de berekening van haar huurtoeslag over 2019. De Belastingdienst heeft dit verzoek afgewezen, wat leidde tot een beroep van eiseres. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres voorschotten huurtoeslag en zorgtoeslag heeft ontvangen en dat haar toetsingsinkomen van € 22.879,- hoger is dan de inkomensgrens voor huurtoeslag in 2019. Hierdoor moest eiseres een bedrag van € 3.259,- aan teveel ontvangen huurtoeslag terugbetalen.
Eiseres voerde aan dat de transitievergoeding als bijzonder inkomen moet worden aangemerkt, vergelijkbaar met de afkoop van een lijfrentepolis. De rechtbank oordeelde echter dat de transitievergoeding niet is opgenomen in de limitatieve opsomming van bijzondere inkomensbestanddelen in artikel 2b van het Besluit op de huurtoeslag. Dit betekent dat de Belastingdienst niet bevoegd was om de transitievergoeding buiten beschouwing te laten. De rechtbank concludeerde dat er geen wettelijke grondslag bestaat voor afwijking van het Besluit op de huurtoeslag en dat de vraag of er bijzondere omstandigheden zijn voor het afzien van terugvordering niet in deze procedure kan worden beantwoord.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.