ECLI:NL:RBMNE:2020:5404

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
11 december 2020
Zaaknummer
UTR - 19 _ 4935
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van het WIA-dagloon en arbeidsongeschiktheidspercentage door het Uwv

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 10 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever (eiseres) en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de vaststelling van het WIA-dagloon van een werknemer. De werknemer had zich op 18 april 2017 ziekgemeld en na afloop van de loondoorbetalingsverplichting had hij een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv kende de uitkering toe, maar verhaalde deze op de werkgever, die als eigenrisicodrager fungeert. De werkgever maakte bezwaar tegen de hoogte van het WIA-dagloon, dat door het Uwv was vastgesteld op basis van een aantal aangiftetijdvakken. Het Uwv had in een bestreden besluit het arbeidsongeschiktheidspercentage van de werknemer verhoogd en het WIA-maandloon opnieuw vastgesteld. De werkgever stelde beroep in tegen dit besluit, waarbij zij betwistte dat het WIA-dagloon correct was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de juiste procedure had gevolgd en het WIA-dagloon correct had berekend, waarbij de rechtbank zich baseerde op de relevante artikelen van het Dagloonbesluit. De rechtbank verklaarde het beroep van de werkgever ongegrond en het bestreden besluit bleef in stand. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een correcte berekening van het WIA-dagloon en de rol van de eigenrisicodrager in het proces.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/4935

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 december 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: N. Schenk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[de werknemer], te [woonplaats] (de werknemer),
(gemachtigde: mr. J. Bel).

Inleiding

De werknemer werkte als schilder bij eiseres. Op 18 april 2017 heeft hij zich ziekgemeld vanwege lichamelijke klachten. Na de periode dat de werkgever verplicht is om het loon bij ziekte door te betalen heeft de werknemer een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend bij het Uwv.
Met een besluit van 4 april 2019 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan de werknemer per
16 april 2019 een WIA-uitkering toegekend. Omdat eiseres eigenrisicodrager is, verhaalt het Uwv de WIA-uitkering van de werknemer op eiseres. Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar ingediend.
Met een besluit van 17 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van eiseres gegrond verklaard, het arbeidsongeschiktheidspercentage van de werknemer verhoogd van 38,13% naar 48,55% en het WIA-maandloon opnieuw vastgesteld.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend
,waarop eiseres met een brief van 5 maart 2020 heeft gereageerd.
De werknemer heeft geen toestemming verleend voor het toezenden aan eiseres van stukken
die medische gegevens bevatten. De rechtbank heeft de medische stukken met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht toegestuurd aan de door eiseres ingeschakelde gemachtigde. Om te voorkomen dat deze gegevens alsnog door middel van de uitspraak bij eiseres bekend raken, wordt het vermelden van medische gegevens zo veel mogelijk vermeden.
De zaak is behandeld op de digitale zitting via Skype van 10 november 2020. De volgende personen waren via Skype aanwezig. [vertegenwoordiger] als vertegenwoordiger van eiseres, zij werd bijgestaan door de gemachtigde van eiseres, en de werknemer die ook werd bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waarover gaat het geding?
1. Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat volgens haar het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage van de werknemer niet juist heeft vastgesteld, doordat het WIA-dagloon dat bij de berekening van dat percentage is gebruikt niet correct is. Haar beroep richt zich niet tegen andere onderwerpen die van invloed zijn op het arbeidsongeschiktheidspercentage, zoals bijvoorbeeld de beperkingen die het Uwv voor de werknemer heeft vastgesteld. Deze uitspraak gaat daarom alleen over de vaststelling van het WIA-dagloon.
2. Ook heeft eiseres toegelicht welke schade zij vergoed wil krijgen bij een gegrondverklaring van het beroep. Zij heeft daarmee niets anders bedoeld dan een correctie van het bedrag dat het Uwv op haar heeft verhaald als uit een mogelijk nieuw besluit volgt dat het Uwv tot dat moment een te hoge WIA-uitkering aan de werknemer heeft verstrekt.
3. Ten slotte heeft eiseres op de zitting haar beroepsgrond tegen het door het Uwv niet betrekken van periode 13-2016 bij de maatmanloonberekening ingetrokken.
4. Het beroep van eiseres richt zich gelet op het voorgaande tegen de berekening van het WIA-dagloon voor zover het Uwv daarbij de perioden 4-2016 tot en met 10-2016 heeft vervangen door de periode 11-2016. Daarover gaat deze uitspraak.
Mocht het Uwv de perioden 4-2016 tot en met 10-2016 vervangen door de periode 11-2016?
5. Partijen zijn het er over eens dat de referteperiode voor het berekenen van het WIA-dagloon van de werknemer de periode 27 maart 2016 tot 27 maart 2017 is. Dit betekent in dit geval dat het WIA-dagloon van de werknemer door het Uwv moet worden berekend aan de hand van het loon dat de werknemer van eiseres heeft ontvangen in de perioden 4-2016 tot en met 3-2017, de zogenaamde aangiftetijdvakken. De rechtbank sluit zich hierbij aan.
6. Ook zijn partijen het er over eens, en ook daar sluit de rechtbank zich bij aan, dat de werknemer in de perioden 4-2016 tot en met 10-2016 minder loon heeft ontvangen in verband met verlof of ziekte. Op grond van artikel 17 van het Dagloonbesluit moet het Uwv bij de berekening van het WIA-dagloon deze perioden daarom vervangen door een ander aangiftetijdvak dat volledig in de referteperiode ligt. Omdat de periode 4-2016 het eerste aangiftetijdvak in de referteperiode is, moeten de perioden 4-2016 tot en met 10-2016 worden vervangen door het aangiftetijdvak dat direct na de periode 10-2016 ligt [1] . Dat heeft het Uwv ook gedaan. Hij heeft in het bestreden besluit de perioden 4-2016 tot en met
10-2016 vervangen door de periode 11-2016.
7. Eiseres voert aan dat een letterlijke uitleg van artikel 17 van het Dagloonbesluit in dit geval in tegenspraak met de bedoeling van het Dagloonbesluit tot een te hoog WIA-dagloon leidt. De bedoeling van het Dagloonbesluit is volgens haar dat het Uwv een WIA-dagloon vaststelt dat representatief is voor het loon dat de werknemer voorheen bij eiseres ontving. In de periode 11-2016 heeft de werknemer een eenmalige cao-uitkering ontvangen. Eiseres bestrijdt nadrukkelijk niet dat deze cao-uitkering, die in de referteperiode aan de werknemer is uitgekeerd, eenmaal in de berekening van het WIA-dagloon moet worden betrokken. Maar doordat in het bestreden besluit de perioden 4-2016 tot en met 10-2016 worden vervangen door de periode 11-2016, wordt deze eenmalige cao-uitkering nog zeven keer extra in de berekening van het WIA-dagloon betrokken. Hierdoor volgt uit de berekening volgens eiseres een te hoog WIA-dagloon dat niet representatief is voor het loon dat de werknemer bij eiseres ontving. Eiseres wijst hierbij op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 mei 2016 [2] . Uit deze uitspraak volgt volgens haar dat bepaalde looncomponenten bij de berekening van het WIA-dagloon geïsoleerd kunnen worden. Volgens eiseres had het Uwv bij het vervangen van de perioden 4-2016 tot en met 10-2016 door de periode 11-2016 het looncomponent van de eenmalige cao-uitkering in de periode 11-2016 moeten isoleren en niet ook aan de perioden 4-2016 tot en met 10-2016 moeten toerekenen.
8. De rechtbank ziet gelet op de tekst van artikel 17 van het Dagloonbesluit geen ruimte voor de uitleg van eiseres over de wijze waarop het Uwv volgens haar het WIA-dagloon in dit geval zou moeten berekenen.
9. Als de werknemer in een aangiftetijdvak in de referteperiode door verlof of ziekte minder loon heeft gekregen, moet het Uwv bij de berekening van het WIA-dagloon op grond van artikel 17, tweede lid, van het Dagloonbesluit voor dat aangiftetijdvak het loon in aanmerking nemen over het aangiftetijdvak direct na afloop van de aangifteperiode waarin de werknemer minder loon heeft gekregen. Partijen zijn het er – zoals reeds vermeld onder 6 – over eens dat dit de periode 11-2016 is. In het vierde lid van artikel 17 van het Dagloonbesluit is wel een uitzondering opgenomen voor het geval dit leidt tot een lager dagloon. In dat geval moet het Uwv bij het berekenen van het WIA-dagloon artikel 17 van het Dagloonbesluit buiten toepassing laten. Toepassing van artikel 17 van het Dagloonbesluit mag dus niet leiden tot een ongunstig resultaat voor de werknemer. In het Dagloonbesluit is geen bepaling opgenomen dat artikel 17 van het Dagloonbesluit buiten toepassing moet blijven als dit leidt tot een extra gunstig resultaat voor de werknemer en daarmee tot een ongunstig resultaat voor de eigenrisicodrager. De uitspraak waarnaar eiseres verwijst gaat ook over een geval waarbij sprake was een verlagend effect op het maandmanloon van de betrokken werknemer. Dat is zoals gezegd hier niet aan de orde.
Wat is de conclusie
10. De conclusie van het voorgaande is dat het Uwv naar het oordeel van de rechtbank het WIA-dagloon en daarmee ook het arbeidsongeschiktheidspercentage van de werknemer juist heeft vastgesteld. Het beroep is ongegrond en het bestreden besluit blijft in stand.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De beslissing is uitgesproken op 10 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Artikel 17, tweede lid, van het Dagloonbesluit.