In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 10 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever (eiseres) en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de vaststelling van het WIA-dagloon van een werknemer. De werknemer had zich op 18 april 2017 ziekgemeld en na afloop van de loondoorbetalingsverplichting had hij een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv kende de uitkering toe, maar verhaalde deze op de werkgever, die als eigenrisicodrager fungeert. De werkgever maakte bezwaar tegen de hoogte van het WIA-dagloon, dat door het Uwv was vastgesteld op basis van een aantal aangiftetijdvakken. Het Uwv had in een bestreden besluit het arbeidsongeschiktheidspercentage van de werknemer verhoogd en het WIA-maandloon opnieuw vastgesteld. De werkgever stelde beroep in tegen dit besluit, waarbij zij betwistte dat het WIA-dagloon correct was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de juiste procedure had gevolgd en het WIA-dagloon correct had berekend, waarbij de rechtbank zich baseerde op de relevante artikelen van het Dagloonbesluit. De rechtbank verklaarde het beroep van de werkgever ongegrond en het bestreden besluit bleef in stand. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een correcte berekening van het WIA-dagloon en de rol van de eigenrisicodrager in het proces.