Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Procesverloop
2.Beoordeling
.
Rechtbank Midden-Nederland
Op 7 februari 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een beschikking gegeven in een zaak betreffende een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf, ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Het verzoek was gericht op het verlenen van een machtiging voor de duur van zes maanden, zoals bedoeld in artikel 24 e.v. van de Wet zorg en dwang (Wzd). De betrokkene, geboren in 1943, woont op het moment van de procedure op een adres in Utrecht. De advocaat van de betrokkene, mr. M.C. Lugard-van Beijma, heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek, stellende dat de betrokkene in staat is voor zichzelf te zorgen en dat hij met hulp van zijn broer thuis kan blijven wonen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 7 februari 2020 waren de betrokkene, zijn advocaat, een casemanager en een specialist ouderengeneeskunde aanwezig. De specialist heeft verklaard dat er zicht is op een plek voor de betrokkene, maar dat hij onvoldoende ziekte-inzicht heeft en weigert de benodigde zorg en medicatie. De casemanager heeft aangegeven dat pogingen om thuiszorg in te zetten niet zijn gelukt, omdat de betrokkene niet thuis was of de hulp weigerde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, te weten dementie, wat leidt tot ernstig nadeel. Dit nadeel omvat onder andere het niet innemen van medicatie, overbelasting van de broer als mantelzorger, en onvoldoende inname van voeding en vocht. De rechtbank concludeert dat opname en verblijf noodzakelijk zijn om het ernstig nadeel te voorkomen. De machtiging tot opname en verblijf is verleend voor de duur van zes maanden, tot en met 7 augustus 2020. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. V.M.M. van Amstel, met D.B.T. Koster als griffier.