ECLI:NL:RBMNE:2020:5438

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 november 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
UTR 20/3471 en UTR 20/3357
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over omgevingsvergunning voor zorgwoning in strijd met bestemmingsplan

In deze tussenuitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt de zaak behandeld tussen verzoeker, een bewoner van een twee-onder-een-kapwoning in Amersfoort, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, als verweerder. De vergunninghouder, die op zijn perceel een mantelzorgwoning met kelder en garage wil bouwen, heeft in 2018 een omgevingsvergunning aangevraagd en verkregen. Verzoeker heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. In februari 2020 dient de vergunninghouder een nieuwe aanvraag in voor de zorgwoning, waarop verweerder op 15 mei 2020 een omgevingsvergunning verleent. Verzoeker maakt bezwaar en vraagt om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 28 oktober 2020 trekt verzoeker enkele gronden in, maar blijft bezorgd over de omvang van de zorgwoning en de gevolgen voor zijn belangen. De voorzieningenrechter oordeelt dat het bouwplan qua maatvoering en locatie past binnen het bestemmingsplan, maar dat het gebruik van de zorgwoning als tweede woning op het perceel in strijd is met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder ten onrechte niet heeft beoordeeld of een ontheffing voor het strijdige gebruik kan worden verleend. Dit gebrek in de besluitvorming leidt tot de mogelijkheid voor verweerder om het besluit te herstellen.

De voorzieningenrechter geeft verweerder zes weken de tijd om het gebrek te herstellen en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen, omdat de voorzieningenrechter geen aanleiding ziet om de bouw van de zorgwoning op te schorten, gezien de belangen van de vergunninghouder en verzoeker. De uitspraak is gedaan op 10 november 2020.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 20/3471-T en UTR 20/3357
tussenuitspraak van de voorzieningenrechter van 10 november 2020 in de zaak tussen
[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker
(gemachtigde: mr. M.J. Smaling),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort , verweerder
(gemachtigde: mr. H. Maaijen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[vergunninghouder], (hierna: vergunninghouder), gemachtigde: mr. P.F.M. Verstegen.

Inleiding

1. Verzoeker bewoont een twee-onder-een-kapwoning aan de [adres] in
Amersfoort . In de andere woning op nummer [nummer] woont vergunninghouder. Vergunninghouder wil op zijn perceel een mantelzorgwoning met kelder en garage bouwen (hierna: de zorgwoning). Hiervoor heeft hij in 2018 bij verweerder een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend. Verweerder heeft de omgevingsvergunning op 9 oktober 2018 verleend. Tegen deze verleende omgevingsvergunning heeft verzoeker geen bezwaar gemaakt.
2. Op 3 februari 2020 dient vergunninghouder een nieuwe aanvraag in voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van de zorgwoning. Met het besluit van 15 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de omgevingsvergunning verleend. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en heeft de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
3. Hangende de procedure bij de voorzieningenrechter heeft verweerder op 2 oktober 2020 een beslissing genomen op het bezwaar van verzoeker (het bestreden besluit). Verweerder heeft de bezwaren van verzoeker ongegrond verklaard. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld. Het verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker moet daarmee worden geacht te zijn gericht tegen het bestreden besluit van verweerder van 2 oktober 2020.
4. Het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep van verzoeker zijn behandeld op de zitting van de voorzieningenrechter van 28 oktober 2020. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouder is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat is er tussen partijen in geschil?
5. De voorzieningenrechter stelt voorop dat verzoeker bij de behandeling van zijn verzoek en beroep een aantal gronden heeft ingetrokken. De grond dat vergunninghouder een velvergunning nodig heeft is door verzoeker zowel in het verzoek om voorlopige voorziening, als in beroep ingetrokken. Verzoeker heeft na een toelichting van verweerder op de zitting ook de grond dat vergunninghouder bouwt in strijd met het peil, ingetrokken. Verzoeker heeft verder tijdens de zitting toegelicht dat geen beoordeling meer is vereist van zijn grond dat de hoogte van de zorgwoning in strijd is met het bestemmingsplan, mits de dakhelling van de zorgwoning 45 graden is. Ook de grond gericht tegen de aanwezigheid van het raam in de zijgevel van de zorgwoning wordt door verzoeker niet langer gehandhaafd. Tot slot heeft verzoeker op de zitting toegelicht dat hij er geen bezwaar tegen heeft dat de te bouwen zorgwoning als zodanig wordt gebruikt.
6. Verzoeker heeft op de zitting toegelicht dat hij vooral bezwaren heeft tegen de omvang van de zorgwoning en tegen de toevoeging van de kelder en de garage. Volgens verzoeker is de zorgwoning daardoor te groot geworden. Bovendien heeft verweerder bij het verlenen van de vergunning te weinig rekening gehouden met de belangen van verzoeker.
Beoordeling van de bodemzaak
7. De voorzieningenrechter stelt bij haar beoordeling voorop dat het bouwplan zoals door verweerder is vergund, qua maatvoering en locatie volledig past binnen het geldende bestemmingsplan ‘ Crisis- en herstelwet bestemmingsplan Amersfoort Zuid en Kattenbroek ’. De grond van verzoeker dat de zorgwoning door het huidige bouwplan te groot wordt, volgt de voorzieningenrechter daarom niet.
8. Het bestemmingsplan voorziet echter niet in de mogelijkheid tot het realiseren van een tweede (zorg)woning op een perceel. Daarmee is het gebruik van het gebouw als (zorg)woning in strijd met het bestemmingsplan. In de verleende omgevingsvergunning uit 2020 heeft verweerder dit strijdig gebruik opgeheven door te verwijzen naar de ontheffing voor strijdig gebruik die is verleend met de omgevingsvergunning uit 2018. Deze handelswijze van verweerder is niet toegestaan. Als met een omgevingsvergunning een vrijstelling is verleend, dan kan dezelfde vrijstelling niet voor de omgevingsvergunning van een nieuw bouwplan worden gebruikt. [1] Dit betekent dat verweerder bij het verlenen van de omgevingsvergunning ten onrechte heeft nagelaten om te beoordelen of een ontheffing kan worden verleend voor het beoogde strijdige gebruik dat ontstaat door een tweede woning op het perceel toe te staan en deze te gebruiken als zorgwoning.
9. Uit het voorgaande volgt dat er een gebrek kleeft aan de besluitvorming van verweerder. De beslissing op bezwaar komt voor vernietiging in aanmerking omdat het ontbreekt aan een zorgvuldige voorbereiding van het besluit zodat het in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het geconstateerde gebrek kan door verweerder worden hersteld. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat hij graag in de gelegenheid wordt gesteld om het gebrek te herstellen. Daarbij heeft verweerder de verwachting uitgesproken dat het strijdig gebruik in de omgevingsvergunning van 2020 kan worden opgeheven door toepassing van de kruimelgevallenregeling [2] . Daaruit volgt namelijk dat het aantal woningen op een perceel in beginsel niet mag wijzigen, tenzij er sprake is van huisvesting in verband met mantelzorg.
10. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om verweerder onder toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid te stellen de naar aanleiding van het beroep geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Om het gebrek te herstellen moet verweerder in een nieuwe beslissing op bezwaar beoordelen of hij gebruik wil maken van zijn bevoegdheid om het strijdig gebruik op het perceel toe te staan en op welke wijze daarin kan worden voorzien. De voorzieningenrechter bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak. Vervolgens zal de voorzieningenrechter verzoeker in de gelegenheid stellen om binnen twee weken te reageren op het (beoogde) herstel van het gebrek door verweerder. In beginsel zal de voorzieningenrechter vervolgens zonder tweede zitting einduitspraak doen op het beroep.
11. De voorzieningenrechter houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat betekent dat zij over eventuele proceskosten en griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
Beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening
12. Omdat er naar het oordeel van de voorzieningenrechter een gebrek kleeft aan het bestreden besluit, gaat zij over tot beoordeling van de vraag of het noodzakelijk is om een voorlopige voorziening te treffen. Hiertoe weegt zij de belangen van de verschillende partijen bij het treffen van een voorlopige voorziening waarmee de bouw van de zorgwoning op het perceel wordt opgeschort totdat verweerder het gebrek aan het bestreden besluit heeft hersteld.
13. Vergunninghouder heeft aangegeven dat het moeten stilleggen van de bouw grote financiële gevolgen voor hem heeft. Voor verzoeker is van belang dat hij niet geconfronteerd wil worden met de bouw van de zorgwoning in de huidige vorm en afmeting. Daarover is in deze tussenuitspraak door de voorzieningenrechter al geoordeeld dat het bouwplan qua maatvoering en locatie volledig past binnen het bestemmingsplan. Het gebrek dat kleeft aan het bestreden besluit ziet uitsluitend op het gebruik van de zorgwoning als zodanig. Dit betekent dat vergunninghouder het bouwplan als bouwactiviteit mag uitvoeren, ook als verweerder het gebrek in het bestreden besluit niet kan herstellen. Het gebouw mag dan alleen niet als (zorg)woning gebruikt worden. Op de zitting heeft verzoeker nu juist verklaard dat hij geen problemen heeft met het gebruik van het gebouw als zorgwoning. Mede gezien dit laatste punt ziet de voorzieningenrechter, bij een afweging van de in geding zijnde belangen, geen aanleiding om de vergunning te schorsen. Dit betekent dat vergunninghouder, ook in afwachting van de herstelpoging van verweerder, de bouw mag voortzetten.
14. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling in het verzoek om voorlopige voorziening bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing in de bodemzaak aan;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De beslissing is uitgesproken op 10 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
(
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak. Tegen de uitspraak in het verzoek om voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 21 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV9516.
2.Artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).