ECLI:NL:RBMNE:2020:5467

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 december 2020
Publicatiedatum
16 december 2020
Zaaknummer
20/2543
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van bijschrijvingen en stortingen op bankrekeningen

In deze zaak gaat het om een beroep van eiseres, die samen met haar minderjarige zoon bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet. Na een onderzoek door het Team Handhaving van verweerder, zijn er diverse bijschrijvingen en stortingen op de bankrekeningen van eiseres en haar zoon geconstateerd. Verweerder heeft daarop het recht op bijstand van eiseres herzien en met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat de bijschrijvingen en stortingen hoger waren dan de voor eiseres geldende bijstandsnorm. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het bestreden besluit van verweerder heeft de bezwaren gegrond verklaard, met een aanpassing van het terugvorderingsbedrag.

Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Tijdens de zitting heeft eiseres aangevoerd dat zij niet vrijelijk kon beschikken over de bijschrijvingen en stortingen en dat deze als vermogen moeten worden aangemerkt. Verweerder daarentegen stelt dat deze bedragen als inkomsten moeten worden aangemerkt en in mindering moeten worden gebracht op de bijstand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bijschrijvingen en stortingen als terugkerend kunnen worden aangemerkt en dat eiseres feitelijk over deze bedragen kon beschikken.

De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiseres niet slaagt. De rechtbank volgt de redenering van verweerder dat de bijschrijvingen en stortingen als inkomsten moeten worden aangemerkt en dat de herziening van de bijstand terecht heeft plaatsgevonden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A. Bouteibi en openbaar gemaakt op 26 november 2020.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2543

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. T.E. van der Bent),
en
het dagelijks bestuur van de RDWI, verweerder
(gemachtigde: mr. M. Arendsen).

Inleiding en procesverloop

Eiseres woont samen met haar minderjarige zoon en ontvangt bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Door Team Handhaving van verweerder is er een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan eiseres verleende bijstand. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in het Rapport intensieve controle onderzoek van 31 oktober 2019 (hierna: het rapport). In het kader van dit onderzoek zijn bankafschriften van zowel eiseres als haar zoon over de periode januari 2019 tot en met oktober 2019 opgevraagd. Hieruit blijkt van diverse bijschrijvingen en stortingen op de bankrekeningen van eiseres en haar zoon.
Bij besluit van 31 oktober 2019 (het primaire besluit 1) heeft verweerder het recht op bijstand van eiseres over de periode 1 februari 2019 tot en met 30 april 2019 herzien omdat eiseres bijschrijvingen heeft ontvangen en er stortingen zijn gedaan op de bankrekeningen waarover zij kon beschikken. Eiseres heeft volgens verweerder daardoor in die periode een te hoog bedrag aan bijstand ontvangen. Verweerder heeft het recht op bijstand van eiseres met ingang van 1 mei 2019 ingetrokken omdat vanaf die datum de bijschrijvingen en stortingen bij elkaar hoger zijn geweest dan de voor eiseres geldende bijstandsnorm.
Bij besluit van 14 november 2019 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de kosten van ten onrechte verleende bijstand tot een bedrag van € 4.890,62 van eiseres teruggevorderd.
Eiseres heeft tegen beide primaire besluiten bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 26 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres gegrond verklaard. Het primaire besluit 1 wordt voor zover dat ziet op de herziening van de bijstand herroepen, in zoverre dat niet een bedrag van € 993,- maar van € 595,- op de bijstand in mindering wordt gebracht. Het primaire besluit 1 wordt ook herroepen voor zover dat ziet op de intrekking van de bijstand met ingang van 1 mei 2019. In plaats daarvan wordt het recht op bijstand over de periode van 1 mei 2019 tot en met oktober 2019 herzien, in die zin dat eiseres over de maanden mei tot en met juli 2019 geen recht op bijstand heeft en dat over de maanden augustus tot en met oktober bedragen van respectievelijk € 160,-, € 880,05 en € 10,- op de bijstand in mindering worden gebracht. Verweerder heeft in verband hiermee het terugvorderingsbedrag vastgesteld op € 4.335,74.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres voert aan dat zij niet vrijelijk kon beschikken over de bijschrijvingen en stortingen. Er was geen geldelijk gewin, wat door de rapporteur ook is toegegeven. Verder voert eiseres aan dat zij wel degelijk een verklaring heeft gegeven over de herkomst en bestemming van de bijgeschreven en gestorte bedragen. Als deze bedragen al mee zouden moeten tellen, dan moeten deze als vermogen worden aangemerkt.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bijgeschreven en gestorte bedragen als inkomsten worden aangemerkt die op de bijstand in mindering moeten worden gebracht. Eiseres heeft niet met verifieerbare en objectiveerbare bewijsstukken aangetoond wat de herkomst en bestemming is van de diverse bedragen. Verder blijkt volgens verweerder niet dat eiseres niet over die bedragen kon beschikken.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiseres niet slaagt en wel om de volgende reden.
3.2.
Uit de bankafschriften van zowel eiseres als haar minderjarige zoon blijkt dat er in de periode in geding diverse bijschrijvingen en stortingen hebben plaatsgevonden. Vaste rechtspraak van de hoogste rechter in dit soort zaken (de Centrale Raad van Beroep (CRvB)) is dat kasstortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandsontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de PW worden beschouwd. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is voorts sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de PW [1] en niet als vermogen zoals eiseres heeft gesteld. Deze inkomsten kunnen dan in mindering worden gebracht op de bijstand.
3.3.
De rechtbank merkt allereerst op dat verweerder de bedragen die afkomstig zijn van de moeder van eiseres niet in mindering heeft gebracht op de bijstand. Verder stelt de rechtbank vast dat op de bankrekening van eiseres en haar zoon bedragen zijn ontvangen die niet afkomstig zijn van de moeder. In de periode van 30 januari 2019 tot en met 26 september 2019 hebben er op de bankrekening van eiseres in totaal 8 stortingen plaatsgevonden tot een bedrag van € 1.450,-. In de periode van 24 januari 2019 tot en met 1 april 2019 zijn er daarnaast 4 bedragen bijgeschreven op die rekening van in totaal € 265,-. Op de bankrekening van de zoon van eiseres zijn er in de periode van 20 mei 2019 tot en met 27 juli 2019 in totaal 9 bedragen bijgeschreven van gezamenlijk € 3.759,30 en daarnaast is daarop een bedrag van € 20,50 gestort. De bijschrijvingen en stortingen hebben zo vaak plaatsgevonden, dat de rechtbank deze aanmerkt als terugkerend als bedoeld onder 3.2. Eiseres kon door de kasstortingen en de bijschrijvingen op de bankrekeningen feitelijk over deze bedragen beschikken en kon deze bedragen aanwenden voor haar levensonderhoud. Daarom worden de bijschrijvingen en stortingen aangemerkt als inkomsten.
Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij niet vrijelijk kon beschikken over deze bedragen. Dat eiseres haar moeder en haar vriend heeft geholpen met de financiële administratie (het verrichten van betalingen) heeft zij niet onderbouwd met verifieerbare en controleerbare gegevens. Weliswaar is verweerder de in bezwaar door eiseres overgelegde verklaringen van haar moeder en vriend, waarin volgens het rapport zou staan dat eiseres de geldzaken voor hen deed, kwijtgeraakt, maar de rechtbank volgt eiseres niet in haarstelling dat om die reden aan haar het voordeel van de twijfel moet worden gegeven. Immers, eiseres betwist niet dat in die verklaringen in essentie niets anders zou staan dan in het rapport is samengevat. Dat is onvoldoende om te kunnen concluderen dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij de geldzaken deed. Uit de bankafschriften kan immers geen duidelijke geldstroom worden opgemaakt waaruit blijkt dat de bijgeschreven en gestorte bedragen zijn gebruikt om betalingen te verrichten voor haar moeder en diens vriend. De enkele verklaring is dan ook onvoldoende.
Het gegeven dat de rapporteur heeft gesteld dat er geen geldelijk gewin was, maakt niet dat er daarom geen sprake is geweest van inkomsten. Immers, de voorwaarden om te kunnen spreken van inkomsten staan onder 3.2 beschreven en eiseres voldoet daaraan.
Dat verweerder de bedragen die afkomstig zijn van de moeder van eiseres niet in mindering heeft gebracht op de bijstand, betekent niet dat de overige bedragen evenmin in mindering mochten worden gebracht, omdat die als inkomsten kunnen worden aangemerkt.
3.4.
Uit 3.2. en 3.3. volgt dat verweerder de bijstand van eiseres terecht heeft herzien omdat zij inkomsten heeft gehad.
3.5.
Over de terugvordering heeft de gemachtigde van eiseres ter zitting meegedeeld dat er geen zelfstandige gronden worden aangevoerd tegen de terugvordering. Deze wordt dan ook niet verder besproken door de rechtbank.
4. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Bouteibi, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Gena, griffier. De beslissing is uitgesproken op 26 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd deze uitspraak
te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 maart 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1055).