ECLI:NL:RBMNE:2020:5510

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
8837081 / LE VERZ 20-53
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst van ambtenaar wegens rijden onder invloed van drugs en schending integriteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 december 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een ambtenaar, [verweerder], door De Staat der Nederlanden. De ambtenaar was sinds 2009 in dienst en had zich schuldig gemaakt aan het rijden onder invloed van drugs, wat leidde tot zijn aanhouding door de politie. De Staat der Nederlanden verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van verwijtbaar handelen, waarbij de integriteitseisen voor ambtenaren zwaar wogen. De kantonrechter oordeelde dat het handelen van [verweerder] niet als ernstig verwijtbaar kon worden gekwalificeerd, omdat hij direct na het incident zijn leidinggevende op de hoogte had gesteld en spijt had betuigd. De rechter besloot de arbeidsovereenkomst te ontbinden, maar kende [verweerder] een transitievergoeding toe van € 12.434,74, omdat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen. De ontbinding werd vastgesteld per 1 februari 2021, met inachtneming van de geldende opzegtermijn. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Lelystad
Beschikking van 15 december 2020
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 8837081 / LE VERZ 20-53 van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelend te 's-Gravenhage,
verzoekster,
gemachtigde mr. E. Versloot,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
gemachtigde mr. N.F.J. Sijstermans (Achmea Rechtsbijstand).
Partijen zullen hierna De Staat der Nederlanden en [verweerder] genoemd worden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van De Staat der Nederlanden met 16 producties, ter griffie ingekomen op 26 oktober 2020.
  • het verweerschrift van [verweerder] van 16 november 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 december 2020 in de Commissiezaal van het Provinciehuis te Lelystad in verband met de maatregelen rondom COVID-19. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Door de gemachtigde van De Staat der Nederlanden zijn spreekaantekeningen overgelegd, die zijn aan het dossier toegevoegd.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] , geboren op [geboortedatum] 1984, is sinds 8 juni 2009 in dienst van De Staat der Nederlanden, laatstelijk als [functie] voor 36 uur per week tegen een salaris van € 3.203,32 per maand inclusief vakantiegeld en overige emolumenten. De arbeidsovereenkomst geldt als te zijn aangegaan voor onbepaalde tijd.
2.2.
Van 8 juni 2009 tot 10 september 2018 is [verweerder] werkzaam geweest bij het ministerie van Defensie. Vanaf 10 september 2018 is [verweerder] werkzaam voor het onderdeel Dienst Vervoer & Ondersteuning (hierna:DV&O). DV&O maakt onderdeel uit van het ministerie van Justitie en Veiligheid en is een landelijke dienst die zich bezighoudt met het vervoer van arrestanten, gedetineerden en vreemdelingen.
2.3.
Op de arbeidsovereenkomst is de cao Rijk 2020 van toepassing, alsmede de Ambtenarenwet 2017, de Gedragscode Integriteit Rijk, de Gedragscode DJI en de Beroepscode DV&O.
2.4.
In de Gedragscode Integriteit Rijk staan de volgende relevante passages ten aanzien van integriteit opgenomen:
Gedrag binnen en buiten diensttijd
“Je werk gewetensvol doen gebeurt in de dagelijkse praktijk en is niet werkplek en werktijd gebonden. We leven in een digitale wereld, waarbij sprake is van flexibele werkvormen met een dunne scheidslijn tussen werk en privé. Het is belangrijk om je dit te realiseren, omdat ook je privégedrag van invloed kan zijn op jouw ambtenaarschap. Dit komt in deze gedragscode herhaaldelijk naar voren.”
Ook privégedrag telt: deze Gedragscode helpt je om integer te handelen en zo mede invulling te geven aan het goed ambtenaarschap. Door vooral te letten op de achterliggende bedoeling van de gedragscode en de hierna te bespreken
waarden, word je ook geholpen om de juiste keuzes te maken in situaties waarin de code niet direct voorziet. Kom je er zelf niet uit, maak het dan aan de hand van deze gedragscode bespreekbaar met elkaar.
2.5.
De Gedragscode DJI bepaalt ten aanzien van betrouwbaarheid onder meer:
“Betrouwbaarheid is zorgen dat collega’s en justitiabelen je altijd kunnen vertrouwen en altijd op je kunnen rekenen. Zij en de samenleving gaan ervan uit dat jij je aan de geldende regels houdt, dat je afspraken nakomt en dat je ervoor zorgt dat jouw belangen die van DJI en de maatschappij niet schaden.”
2.6.
De Beroepscode DV&O bepaalt ten aanzien van integriteit – onder meer – het volgende:
Op pagina 2 en 3:
“Je hebt als medewerker van de DV&O een voorbeeldfunctie in de maatschappij. Dat betekent iets voor je houding op je werk, op de weg en hoe je je communicatief opstelt naar derden, ketenpartners en gedetineerden. Bijna dagelijks wordt iets gevraagd van je flexibele opstelling naar het werk toe.
En wat dacht je van je vrije tijd? Er wordt weleens gezegd: Eens een ambtenaar, altijd een ambtenaar’. Dat betekent dat ook in je privésfeer integer gedrag van je wordt verlangd. Werken bij onze dynamische dienst is een hele verantwoordelijkheid. Deze beroepscode helpt je de ambtseed gestalte te geven. We werken samen aan een veilige werkomgeving.”
Op pagina 12:
“De DV&O is door haar werkzaamheden een unieke organisatie binnen DJI). De DV&O kent een aantal risicovolle situaties en daaraan gekoppelde integriteitsonderwerpen. Indien je antecedenten (een strafblad) hebt opgelopen voor je indiensttreding dan worden deze bij indiensttreding onderzocht. Echter, gedurende je dienstverband kun je ook antecedenten oplopen. Je moet dit te allen tijde melden bij je direct leidinggevende. Je hebt immers de eed of belofte afgelegd, waarin je hebt beloofd of gezworen de wetten te eerbiedigen en na te komen. Indien je antecedenten oploopt, heb je jouw eed of belofte dus geschonden.”
2.7.
De functie van [verweerder] bestaat uit de drie resultaatgebieden beveiliging en bewaking, arrestantenverzorging en transportgeleider. Een beveiliger bij DV&O draagt bij aan de veiligheid door het uitvoeren van toe-en uitgangscontroles, het controleren van legitimatiebewijzen, het in- en uitschrijven van bezoek en het checken van in- en uitgevoerde goederen. Voor het uitoefenen van deze functie is een rijbewijs B verplicht. Tevens is [verweerder] beëdigd als Bijzonder Opsporings Ambtenaar (hierna: BOA) waarvoor een Verklaring Omtrent Gedrag (hierna: VOG) vereist is.
2.8.
Op 5 augustus 2020 is [verweerder] door de politie aangehouden voor het rijden onder invloed van drugs. Aan [verweerder] is een rijverbod van 24 uur opgelegd en de politie heeft speeksel afgenomen om nader te onderzoeken.
2.9.
[verweerder] heeft op 6 augustus 2020 zijn leidinggevende geïnformeerd over wat er is voorgevallen.
2.10.
Op 17 augustus 2020 heeft De Staat der Nederlanden een hoorgesprek met [verweerder] gehouden. [verweerder] heeft tijdens dat gesprek verklaard dat hij met vrienden had afgesproken om in het huisje van een vriend op een camping wat werkzaamheden te verrichten en een avondje drugs te gebruiken, net als vroeger. [verweerder] heeft in het gesprek verklaard dat hij speed, GHB en twee joints heeft gebruikt. Na het gebruik van de drugs op de eerste avond voelde [verweerder] zich slecht en kreeg hij spijt, waarna hij om 03:00 uur ’s nachts in de auto is gestapt om naar huis te rijden.
2.11.
Bij brief van 20 augustus 2020 van de Staat der Nederlanden is [verweerder] vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden in afwachting van verder onderzoek en besluitvorming.
2.12.
Op 31 augustus 2020 is de door de politie opgemaakte brief van 27 augustus 2020 met de uitslag van het bloedonderzoek en de speekseltest aan DV&O overgelegd. In die brief wordt bevestigd dat tegen [verweerder] een proces-verbaal wordt opgemaakt wegens overtreding van artikel 8 Wegenverkeerswet 1994. De aanwezige hoeveelheden aan verschillende soorten drugs in het bloed overschreden ruimschoots de toegestane hoeveelheden.
2.13.
Tijdens een gesprek op 14 september 2020 is door de Staat der Nederlanden aan [verweerder] meegedeeld dat het dienstverband beëindigd zal worden gelet op het feit dat het onder invloed van (hard)drugs deelnemen aan het verkeer niet te verenigen is met zijn functie bij DV&O.
2.14.
Op 15 september 2020 is het rijbewijs van [verweerder] door het CBR ingetrokken. De strafrechtelijke afdoening is nog niet bekend.

3.Het verzoek

3.1.
De Staat der Nederlanden verzoekt op grond van het bepaalde in artikel 7:671b lid 1 onder a en artikel 7:669 lid 3 sub e, h en i Burgerlijk Wetboek (BW) om ontbinding van de arbeidsovereenkomst van partijen.
3.2.
De Staat der Nederlanden heeft daartoe aangevoerd dat er sprake is van verwijtbaar handelen, andere omstandigheden danwel een combinatie van omstandigheden die maken dat van haar niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te laten voortduren. Op [verweerder] rust de verplichting om zijn functie te vervullen en zich te gedragen als een goed ambtenaar betaamt. [verweerder] heeft zich in privétijd schuldig gemaakt aan het rijden onder invloed waarvoor hij strafrechtelijk zal worden vervolgd. Strafrechtelijk wordt dit gekwalificeerd als een misdrijf. Aan een ambtenaar worden hoge eisen gesteld ten aanzien van integriteit en betrouwbaarheid, ook als deze zich afspelen in de privésfeer. Dit blijkt uit de Integriteitscode Rijk, de Gedragscode DJI en de Beroepscode DV&O. Het deelnemen aan het verkeer onder invloed van harddrugs wordt door De Staat der Nederlanden gekwalificeerd als ernstig verwijtbaar handelen op grond waarvan de arbeidsovereenkomst dient te eindigen. De Staat der Nederlanden, met name de Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O) voert een strikt beleid bij rijden onder invloed door haar medewerkers. [verweerder] heeft een voorbeeldfunctie, temeer nu hij bij DV&O op een veilige en verantwoorde wijze justitiabelen dient te vervoeren. Zijn vertoonde gedrag is onverenigbaar met de uitoefening van deze functie.
Subsidiair heeft De Staat der Nederlanden aangevoerd dat [verweerder] door het intrekken van het rijbewijs voorlopig geen invulling kan geven aan de met hem gesloten arbeidsovereenkomst. Daarnaast zal aan [verweerder] naar verwachting, bij de verplichte verlenging van zijn BOA-aanstelling, geen nieuwe Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) worden verstrekt. Dat betekent dat [verweerder] niet kan worden ingezet voor de functie waarvoor hij is aangenomen. Verdere voortzetting van de arbeidsovereenkomst is dan ook niet mogelijk.
Meer subsidiair heeft De Staat der Nederlanden aangevoerd dat zij door het verwijtbaar handelen van [verweerder] het vertrouwen in een vruchtbare samenwerking met [verweerder] heeft verloren. Ook heeft [verweerder] voor zijn werkzaamheden zijn rijbewijs nodig, dat hem nu is ontnomen. [verweerder] heeft door zijn handelen zijn baan op het spel gezet doordat hij niet in aanmerking kan komen voor een VOG. Deze combinatie maakt dat van De Staat der Nederlanden niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.

4.Het verweer

4.1.
[verweerder] voert verweer en erkent dat hij fout heeft gehandeld. Tijdens de zitting heeft [verweerder] ook erkend dat hij verwijtbaar heeft gehandeld, maar hij meent dat het aannemen van ernstig verwijtbaar handelen te ver gaat. Daartoe voert [verweerder] aan dat het feit dat de kans bestaat dat in de toekomst geen VOG verleend wordt voor zijn functie, nog niet maakt dat hij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
[verweerder] voert verder aan dat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen, omdat hij nog dezelfde dag contact heeft gezocht met zijn leidinggevende om te vertellen wat er is gebeurd. Hij is open en eerlijk geweest over wat er is voorgevallen en daarover heeft hij ook zijn spijt betuigd. Gelet op de ernstige consequenties voor [verweerder] is het aannemen van ernstige verwijtbaarheid te zwaar. Hij heeft vanaf 2009 goed gefunctioneerd en sinds 2010 geen drugs meer gebruikt, omdat hij zich bewust was van de risico’s gelet op zijn dienstverband bij De Staat der Nederlanden. [verweerder] maakt dan ook aanspraak op toekenning van een transitievergoeding.

5.De beoordeling

5.1.
Uitgangspunt bij de beoordeling van het verzoek van De Staat der Nederlanden is dat de werkgever op grond van het bepaalde in artikel 7:671b BW de kantonrechter kan verzoeken de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van een redelijke grond. De Staat der Nederlanden heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat sprake is van verwijtbaar handelen, danwel andere omstandigheden, danwel een combinatie van omstandigheden in de zin van artikel 7:671b lid 1, aanhef en onder a BW juncto artikel 669 lid 3, aanhef en onder e, h en i BW. Op grond van artikel 7:671b lid 2 BW dient de kantonrechter te onderzoeken of aan de voorwaarden voor opzegging van de arbeidsovereenkomst is voldaan, en – daarmee – of deze redelijke grond de verzochte ontbinding kan dragen.
Opzegverbod
5.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 7:671b lid 2 BW is onderzocht of een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:670 BW of enig ander opzegverbod geldt. Dit is niet het geval.
Redelijke grond
5.3.
Over de vraag of de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden, wordt het volgende overwogen.
5.4.
De Staat der Nederlanden heeft haar verzoek primair gebaseerd op de e-grond. Volgens De Staat der Nederlanden heeft [verweerder] dusdanig verwijtbaar gehandeld dat van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
5.5.
Bij de beoordeling daarvan is het door De Staat der Nederlanden geschetste kader van belang ten aanzien van de bijzondere positie van de bij De Staat, en meer in het bijzonder bij DV&O, te vervullen functies.
Ten aanzien van de functie en het dienstverband van [verweerder] is van belang dat hij sinds 2009 is aangesteld om in openbare dienst werkzaam te zijn. Deze aanstelling is op grond van artikel 14 Ambtenarenwet 2017 (AW) die met ingang van 1 januari 2020 in werking is getreden, van rechtswege omgezet in een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Uit hoofde van zijn arbeidsovereenkomst met een overheidswerkgever is [verweerder] ook na 1 januari 2020 ambtenaar gebleven (artikel 1 Ambtenarenwet). Verder staat vast dat voor [verweerder] , die in het kader van zijn functie eveneens is beëdigd als BOA, een voorbeeldfunctie geldt, waarbij des te meer een hoge mate van betrouwbaarheid en integriteit mag worden verwacht.
5.6.
Voor [verweerder] gelden, naast de gebruikelijke werknemersverplichtingen, aanvullende verplichtingen als ambtenaar. Zo dient [verweerder] de op hem rustende en uit zijn functie voortvloeiende verplichtingen te vervullen en zich ook overigens te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt (op grond van artikel 6 lid 1 AW). Aan een ambtenaar in overheidsdienst worden hoge eisen gesteld ten aanzien van integriteit en betrouwbaarheid. Dat volgt ook uit het feit dat deze kernwaarden in de van toepassing zijnde Gedragscodes, expliciet zijn vastgelegd. Door [verweerder] is niet betwist dat hij bekend was met deze kernwaarden.
Het naleven en in acht nemen van deze kernwaarden is niet beperkt tot het gedrag tijdens werktijd. Zowel de Gedragscode Integriteit Rijk als de Beroepscode DV&O benadrukken dat ook in de privésfeer integer gedrag wordt verwacht. Verder volgt uit de Beroepscode DV&O dat het oplopen van antecedenten tijdens het dienstverband beschouwd wordt als schending van de ambtseed.
5.7.
Voorgaande maakt dat [verweerder] voldoende op de hoogte was danwel had moeten zijn wat van hem werd verlangd en hoe hij zich, ook in privétijd, diende te gedragen. [verweerder] heeft onder invloed van (hard)drugs een auto bestuurd en is aangehouden door de politie. Zijn rijbewijs is ingenomen en hij wordt strafrechtelijk vervolgd. Het handelen van [verweerder] is in strijd met de gedragsregels en de voorbeeldfunctie die hij als ambtenaar en BOA bij DV&O heeft. [verweerder] heeft het zijn werkgever door zijn handelwijze onmogelijk gemaakt hem nog op normale wijze in te zetten. Dit levert naar het oordeel van de kantonrechter verwijtbaar handelen op in de zin van artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder e BW.
5.8.
Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat sprake is van een redelijke grond voor opzegging, en daarmee voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst van partijen. Herplaatsing van [verweerder] binnen een redelijke termijn ligt niet in de rede nu er sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] .
5.9.
Omdat de arbeidsovereenkomst op de e-grond wordt ontbonden, wordt aan de behandeling van het subsidiaire en meer subsidiaire verzoek niet toegekomen.
Einddatum arbeidsovereenkomst en recht op transitievergoeding?
5.10.
Nu het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt ingewilligd, dient het einde van de arbeidsovereenkomst te worden bepaald. Volgens art. 7:671b lid 9, onderdeel a BW geldt dat voor de ontbindingsdatum rekening dient te worden gehouden met de geldende opzegtermijn, door het einde van de arbeidsovereenkomst te bepalen op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, waarbij de duur van de ontbindingsprocedure in mindering wordt gebracht, met een minimum van een maand.
5.11.
De Staat der Nederlanden heeft verzocht om geen rekening te houden met de geldende opzegtermijn en de arbeidsovereenkomst op de kortst mogelijke termijn te ontbinden, zonder toekenning van een transitievergoeding. Het einde van de arbeidsovereenkomst kan worden bepaald op een eerder tijdstip dan het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd. Dat kan alleen als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer (artikel 7:671b lid 9, onderdeel b, BW).
Ook voor de vraag of De Staat een transitievergoeding aan [verweerder] verschuldigd is dient te worden beoordeeld of het handelen van [verweerder] ernstig verwijtbaar is, omdat artikel 7:673 lid 7, onderdeel c, BW bepaalt dat geen transitievergoeding verschuldigd is indien het eindigen of niet voort zetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer.
Is sprake van ernstig verwijtbaar handelen?
5.12.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] stelt de kantonrechter voorop dat uit de parlementaire geschiedenis van de Wet werk en zekerheid blijkt dat deze uitzonderingsgrond een beperkte reikwijdte heeft en terughoudend moet worden toegepast. De werknemer kan zijn recht op een transitievergoeding alleen kwijtraken in uitzonderlijke gevallen, waarin evident is dat het tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst leidende handelen of nalaten van de werknemer niet slechts als verwijtbaar, maar als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt (
Kamerstukken II 2013/14, 33818, nr. 3, p. 34 en 40, en nr. 4, p. 15-16)
Het moet gaan om duidelijke en uitzonderlijke gevallen van onrechtmatige gedragingen, die te kwalificeren zijn als duidelijk strijdig met goed werknemerschap en op één lijn te stellen zijn met de voorbeelden die zijn gegeven in de parlementaire geschiedenis. De gemene deler van al die gedragingen is dat de werknemer zich bewust dient danwel behoren te zijn van het onoorbare karakter van zijn handelen.
5.13.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het handelen van [verweerder] niet ernstig verwijtbaar. Hoewel de avond met vrienden om drugs te gebruiken was gepland, heeft [verweerder] tijdens de zitting verklaard dat hij niet van tevoren op de hoogte was om welke drugs het zou gaan. Hij heeft zich die avond laten meeslepen en de (hard)drugs gebruikt.
[verweerder] was zich echter snel bewust van het feit dat hij fout zat na het gebruik van de drugs en wilde, zo verklaarde hij tijdens de zitting, zo spoedig mogelijk vertrekken uit deze situatie. Hij heeft toen de (foute) keuze gemaakt om midden in de nacht in de auto te stappen om naar huis te gaan, wat tot de aanhouding heeft geleid.
[verweerder] heeft zich schuldig gemaakt aan (hard)drugsgebruik en daaruit voortvloeiend een verkeersmisdrijf in de privésfeer. [verweerder] is sinds 2009 in dienst van de Staat der Nederlanden en er hebben zich gedurende het dienstverband niet eerder incidenten voorgedaan.
Een eenmalige misstap als deze – waarvan [verweerder] direct melding heeft gemaakt bij zijn leidinggevende en tevens direct zijn spijt hierover heeft betuigd – kan, ook in het licht van de van toepassing zijnde gedrags- en integriteitscodes, niet als
ernstigverwijtbaar tegenover De Staat bestempeld worden. In de Gedragscode Integriteit Rijk wordt de waarde van gewetensvol handelen benadrukt. Dat [verweerder] direct spijt heeft betuigd van zijn handelen en om die reden ook zo snel mogelijk de situatie en zijn vrienden heeft verlaten is een vorm van “prijzenswaardige” gewetensvolheid.
Dat van [verweerder] als ambtenaar en de van toepassing zijnde integriteitsregels ook verwacht mocht worden dat hij openheid van zaken zou geven (zoals De Staat heeft aangevoerd), maakt voorgaande niet anders. Feit is dat [verweerder] het incident vrijwel direct gemeld heeft bij zijn leidinggevende en daarover volledige openheid heeft gegeven. Daarmee heeft hij transparant gehandeld conform de gedragsregels. Dat rechtvaardigt zijn handelen beslist niet, maar het maakt wel dat het tezamen met het al spoedig na zijn verwijtbare handelen ontstane inzicht in de onjuistheid van zijn handelen, wordt gekwalificeerd als verwijtbaar handelen in plaats van ernstig verwijtbaar handelen.
5.14.
Voorgaande betekent dat er rekening zal worden gehouden met de geldende opzegtermijn van drie maanden minus de duur van de proceduretijd (zeven weken). Er bestaat geen aanleiding om de proceduretijd niet in mindering te brengen, zoals [verweerder] heeft verzocht. De kantonrechter zal de arbeidsovereenkomst daarom ontbinden met ingang van 1 februari 2021.
5.15.
Nu geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen en de arbeidsovereenkomst op verzoek van De Staat der Nederlanden wordt ontbonden is zij op grond van artikel 7:673 lid 1 BW een transitievergoeding verschuldigd. Partijen zijn het er over eens dat de transitievergoeding € 12.345,60 bruto bedraagt per 1 januari 2021, zoals blijkt uit de overgelegde berekening van De Staat. Nu wordt ontbonden per 1 februari 2021 bedraagt de transitievergoeding € 12.434,74, zodat dit bedrag aan transitievergoeding wordt toegewezen.
Wettelijke rente
5.16.
[verweerder] maakt aanspraak op de wettelijke rente over de transitievergoeding vanaf het tijdstip van de opeisbaarheid daarvan. De wettelijke rente over de transitievergoeding is echter, op grond van het bepaalde in artikel 7:686a lid 1 BW, verschuldigd vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. De wettelijke rente zal dan ook vanaf dat moment worden toegewezen.
Intrekkingsbevoegdheid
5.17.
Nu De Staat der Nederlanden niet verzocht heeft om haar gelegenheid te bieden het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst in te trekken in het geval aan [verweerder] een transitievergoeding wordt toegekend, kan onvoorwaardelijk worden beslist op het ontbindingsverzoek (zie: HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1812).
Proceskosten
5.18.
De kantonrechter ziet aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 februari 2021;
6.2.
veroordeelt De Staat der Nederlanden om aan [verweerder] een transitievergoeding te betalen van € 12.434,74, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 11 maart 2021 tot de dag van algehele voldoening;
6.3.
compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen ieder de eigen kosten dragen;
6.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J.M. de Laat, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken door mr. S.C. Hagedoorn op 15 december 2020.