ECLI:NL:RBMNE:2020:5512

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
UTR 20/4366
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake invordering verbeurde dwangsom

Op 17 december 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in verband met de invordering van een verbeurde dwangsom van € 10.000,-. Deze dwangsom was opgelegd wegens het zonder de benodigde vergunning gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. Verzoekster had eerder bezwaar gemaakt tegen het besluit van 27 oktober 2020, waarin het college het bezwaar ongegrond verklaarde.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening alleen kan worden getroffen als er sprake is van 'onverwijlde spoed'. Verzoekster had in haar verzoekschrift aangevoerd dat zij opschorting van de invordering vroeg vanwege de hoogte van het in te vorderen bedrag. Echter, in een brief van 7 december 2020 is verzoekster door de rechtbank gevraagd om haar spoedeisend belang te onderbouwen, maar zij heeft hier niet tijdig op gereageerd.

De voorzieningenrechter concludeert dat verzoekster niet heeft aangetoond dat er sprake is van een noodsituatie die een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Er is geen inzicht gegeven in haar financiële situatie, en er zijn geen stukken overgelegd die aantonen dat zij in acute financiële nood verkeert. Daarom is het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening kennelijk ongegrond verklaard en afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4366

uitspraak van voorzieningenrechter van 17 december 2020 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [plaats] , verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 15 april 2020, dat verzonden op 17 april 2020, heeft verweerder besloten tot invordering van een verbeurde dwangsom van € 10.000,- met betrekking tot het perceel [adres] in [plaats] , wegens het zonder de benodigde vergunning gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
In het besluit van 27 oktober 2020, dat verzonden is op 20 november 2020, heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verder heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen als de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist (spoedeisend belang). Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
3. Verzoekster heeft in haar verzoekschrift over het spoedeisend belang aangevoerd dat zij opschorting vraagt van de invordering van de verbeurde dwangsom van € 10.000,- in verband met de hoogte van het in te vorderen bedrag.
4. In een brief van 7 december 2020 is verzoekster door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om te onderbouwen (zo mogelijk met stukken) welke spoedeisende belangen het treffen van een voorlopige voorziening vereisen. Verzoekster heeft op deze brief niet (tijdig) gereageerd.
5. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekster, ondanks het verzoek daartoe, niet het spoedeisend belang heeft onderbouwd. Zij heeft geen inzicht gegeven in haar huidige financiële situatie door bijvoorbeeld het overleggen van bankafschriften. Verder heeft zij ook geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij niet in staat is rekeningen te betalen die zien op haar primaire levensbehoeften (zoals huur, gas, elektriciteit, water en eten).
Het valt dus niet te controleren of voor verzoekster een onomkeerbare situatie dreigt of dat zij in acute financiële nood verkeert. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dan ook niet aangetoond dat sprake is van een noodsituatie, in die zin dat niet van verzoekster verwacht kan worden dat zij de beslissing op bezwaar afwacht.
6. Uit het voorgaande volgt dat niet voldaan is aan de in artikel 8:81 van de Awb gestelde voorwaarde van onverwijlde spoed. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is daarom kennelijk ongegrond en het verzoek wordt afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. de Jong, griffier. De beslissing is uitgesproken op 17 december 2020 en zal gepubliceerd worden op rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
De voorzieningenrechter is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep of in verzet.