4.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
Bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen van de ten laste gelegde feiten worden, gezien hun samenhang, tezamen weergegeven.
Aantreffen situatie
Op 4 april 2020 ging ik, verbalisant, naar aanleiding van een melding naar de [adres] te [woonplaats] . Ter plaatse zag ik dat er een vrouw, [getuige] , naar mij toe liep en mij aansprak. Ik hoorde dat zij zei dat de persoon die gestoken had in een rode auto was weggereden en dat in het kenteken iets met de letters ' [letters] ' zou staan.
Er werd door verschillende omstanders, die ik, verbalisant, niet ken en ook geen personalia van heb genoteerd, gesproken dat [slachtoffer 1] neergestoken zou zijn door zijn zus.
Ik zag aan de rechter zijde van het slachtoffer, net onder het schouderblad een blauwe plek zitten met in het midden een kleine snee van 1 centimeter.
Wij, verbalisanten, waren op weg naar een melding over een vechtpartij op het woonwagenkamp. Toen wij op de [straat] kwamen, zagen wij vlak voor de ingang van het kamp dat er een rode Renault voorzien van kenteken [kenteken] , met hoge snelheid en zonder verlichting wegreed. Wij gaven de auto een stopteken. In het voertuig zaten twee vrouwen: de bestuurder betrof: [A] en de bijrijder: [verdachte] .
Aangifte van [slachtoffer 1]
Wat ik mij kan herinneren, is dat ik met [B] aan het schempen was. Ik herinner mij dat mijn zus [verdachte] het voor [B] opnam en zich begon te bemoeien met het gesprek. Het bekvechten was ineens tussen mijn zus en mij, tot de man van mijn zus, [medeverdachte] , ertussen kwam en zich ermee kwam bemoeien. Hij deed dit door tussen mijn zus en mij te gaan staan. Ik zag dat mijn zus [verdachte] , [medeverdachte] wegduwde. Ik zag dat ze een mes in handen had. Ik hoorde dat ze zei: laat het maar dit is iets tussen een zus en een broer. Daarna zag ik dat ze mij aankeek en zei: "Ik zal je doodsteken. Dit is het moment dat ik je kapot ga steken, vieze kankerlijer, ik steek je kapot" of woorden van gelijke strekking. Daarna zag ik in mijn ooghoeken een schim. Daarna zag ik niks meer.
Aangifte van [slachtoffer 2]
Omstreeks 20:20 uur kregen [B] en [slachtoffer 1] ruzie. Er werd veel gevloekt. Ik zag dat [verdachte] zich met de ruzie begon te bemoeien. Ik zag dat [slachtoffer 1] en [verdachte] ruzie kregen. Ik hoorde ze over en weer schelden. Ik zag dat ook [medeverdachte] zich ging bemoeien met de ruzie. Hierop zag ik dat [verdachte] voor [medeverdachte] ging staan, met haar rug naar [medeverdachte] toe. Ik zag haar naar [slachtoffer 1] gebaren "kom maar op". Ik zag dat zij een mes pakte uit haar broekzak. Ik zag dat dat een soort zelfgemaakt mes was. Ik zag een lemmet van ongeveer 15 centimeter. Ik zag een handvat met wit tape eromheen gewikkeld. Het mes kwam uit de rechter kontzak van de broek van [verdachte] . Ik zag dat zij het mes in haar rechter hand hield en voor haar gezicht hief en daarbij [slachtoffer 1] aankeek. Ik hoorde haar zeggen: "Kom maar op, ik zal je neersteken". Ik zag dat [medeverdachte] naast [verdachte] ging staan. Er ontstond een duw- en trekpartij tussen [verdachte] , [medeverdachte] en [slachtoffer 1] . Ik zag dat [medeverdachte] een stomp gaf met zijn vuist in het gezicht van [slachtoffer 1] . Dat was een harde stomp. Hierna zag ik dat [medeverdachte] [slachtoffer 1] met kracht een kopstoot gaf. Het effect van deze stomp en kopstoot was dat [slachtoffer 1] stond te wankelen. Ik zag [slachtoffer 1] vervolgens vallen. Ik zag dat [verdachte] op dat moment een stekende beweging maakte met de hand waarin zij het mes had. Ik zag dat het mes bij [slachtoffer 1] bij zijn schouder het lichaam binnen ging.
Nadat [slachtoffer 1] was gevallen, wilde ik naar [slachtoffer 1] om hem te beschermen. Ik zag namelijk dat [C] en [medeverdachte] met geschoeide voet [slachtoffer 1] aan het schoppen waren. Ik zag dat zij hem schopten tegen zijn hoofd. Ik zag dat [C] en [medeverdachte] ieder eenmaal met kracht schopten tegen het hoofd van [slachtoffer 1] .
Op het moment dat ik naar [slachtoffer 1] wilde, zag en voelde ik dat [C] en [verdachte] mij naar beneden trokken. Ik voelde dat ik door die twee aan mijn haren en jas naast [slachtoffer 1] werd getrokken. Toen ik op de grond lag, voelde ik de eerste schoppen. Ik voelde een hevige pijn in mijn onderrug en in mijn gezicht. Ik zag dat [verdachte] en [C] mij schopten. [verdachte] schopte mij echt hard, alsof ze een penalty nam.Het werd zwart voor mijn ogen. Ik voelde pijn. Ik heb bloed in mijn oogbol en een blauw oog met een zwelling aan de linker kant. Ik kreeg vervolgens een schop van [medeverdachte] .
Letsel
Uit een brief van de neuroloog blijkt dat bij [slachtoffer 1] als gevolg van het incident op 4 april 2020 sprake was van:
1. Commotio cerebri na trauma capitis (de rechtbank begrijpt: een hersenschudding)
2. Ondiepe steekverwonding in de rechter schouder zonder afwijkingen op beeldvorming, niet actief bloedend.
Op 4 april 2020 zag ik, verbalisant, ter plaatse een vrouw die bleek te zijn [slachtoffer 2] . Ik zag dat in het gelaat van [slachtoffer 2] een snee van ongeveer 2 à 3 centimeter ter hoogte van haar linker slaap zichtbaar was. Ik zag dat er uit deze snee bloed kwam. Ik zag dat rondom de snee de huid rood en licht gezwollen was.
Tijdens het opnemen van de aangifte van [slachtoffer 2] zag ik, verbalisant, bij aangeefster het volgende letsel:
Zwelling onder linker oog
Bloeding linker oogbol
Snee van circa 1 cm in de huid bij de slaap.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Vrijspraak van het onder feit 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder feit 1 primair ten laste gelegde, te weten poging zware mishandeling van [slachtoffer 1] door hem met een mes te steken, niet bewezen. Uit het dossier komt naar voren dat sprake is van een ondiepe steekverwonding van ongeveer 1 centimeter en dat gestoken is in het schouderblad van het slachtoffer. Het mes is niet gevonden, zodat geen uitspraak kan worden gedaan over de grootte of de scherpte van het mes. Evenmin kan – mede gelet op de ondiepe steekverwonding van ongeveer 1 cm – niet worden vastgesteld dat er met kracht is gestoken. Om deze redenen is de rechtbank van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte met het steken van het mes [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen of dat er een aanmerkelijke kans was dat er zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan. Nu onder feit 1 geen verdere geweldshandelingen zijn ten laste gelegd dan het steken met een mes, zal de rechtbank verdachte van het onder feit 1 primair ten laste gelegde vrijspreken.
Bewezenverklaring van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde
Op grond van bovenvermelde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde, te weten mishandeling van [slachtoffer 1] , heeft begaan. De rechtbank merkt daarbij op dat de verklaringen van de slachtoffers en in het bijzonder de verklaring van [slachtoffer 2] uitgebreid en gedetailleerd is, terwijl deze op meerdere punten bevestiging vindt in het dossier. De rechtbank heeft dan ook geen reden om aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen te twijfelen.
Verdachte heeft samen met [medeverdachte] en [C] geweldshandelingen jegens [slachtoffer 1] verricht, waarbij verdachte heeft gestoken met een mes. Voorts is aan [slachtoffer 1] geduwd en getrokken en is met kracht tweemaal tegen [slachtoffer 1] zijn hoofd geschopt terwijl hij op de grond lag. Aldus kan op zijn minst worden gesproken van het mishandelen in vereniging van [slachtoffer 1] gelet op de nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte] en [C] . De rechtbank zal de verschillende geweldshandelingen in vereniging dan ook bewezen verklaren voor zover deze aan verdachte onder feit 1 subsidiair zijn tenlastegelegd.
Bewezenverklaring van het onder feit 2 primair ten laste gelegde
Op grond van bovenvermelde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het onder feit 2 primair ten laste gelegde, te weten poging zware mishandeling in vereniging van [slachtoffer 2] , heeft begaan.
Ten aanzien van het onder feit 2 primaire merkt de rechtbank op dat verdachte samen met [C] en [medeverdachte] , terwijl [slachtoffer 2] op de grond lag, met geschoeide voet hard geschopt heeft tegen het hoofd/gezicht van [slachtoffer 2] , alwaar zich met name ook ter hoogte van de slapen kwetsbare delen bevinden. Door aldus te handelen heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zij [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Deze geweldshandelingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard en dus dat dit handelen als een poging tot zware mishandeling moet worden beschouwd.