ECLI:NL:RBMNE:2020:5608

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
UTR 20/1159
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de juistheid van de medische beoordeling in het kader van de WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Wortel, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door R. van den Brink. De eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 12 februari 2020, waarin zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een vervroegde WIA-uitkering werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig beoordeeld, waarbij de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, Van den Berghaage, centraal stond. Eiser was eerder als allround technicus werkzaam en had zich ziek gemeld vanwege psychische en fysieke klachten. De verzekeringsarts concludeerde dat eiser niet duurzaam arbeidsongeschikt was, wat door de rechtbank werd bevestigd. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts zijn rapport voldoende had gemotiveerd en dat er geen nieuwe medische informatie was die de juistheid van de beoordeling in twijfel trok. De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor een WIA-uitkering met een verkorte wachttijd, en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1159

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 december 2020 in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. S. Wortel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: R. van den Brink).

Inleiding

1. Eiser is werkzaam geweest als allround technicus voor 24 uur per week. Op
13 december 2017 heeft hij zich ziek gemeld wegens psychische en fysieke klachten.
Op 25 maart 2019 heeft eiser een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-uitkering) met verkorte wachttijd aangevraagd. Daarbij werd een verklaring van de bedrijfsarts meegezonden.
2. Met het besluit van 18 juni 2019 (het primaire besluit) is bepaald dat eiser geen recht
heeft op een vervroegde WIA-uitkering per 4 juni 2019. Naar aanleiding van onderzoek door de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige is geconcludeerd dat geen sprake is van duurzame en volledige arbeidsongeschiktheid, waarbij herstel is uitgesloten. Eiser is 33,74% arbeidsongeschikt verklaard. Er is daarom niet voldaan aan de voorwaarden om in aanmerking te voor een WIA-uitkering met een verkorte wachttijd.
3. Met de beslissing op bezwaar van 12 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft
verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep Van den Berghaage geeft aan dat verbetering van de belastbaarheid op verschillende punten valt te verwachten. Daarom is geen sprake van duurzame arbeidsongeschiktheid en komt eiser niet in aanmerking voor een verkorte wachttijd van de WIA. Wel is Van den Berghaage van mening dat niet alle beperkingen juist zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). In bezwaar is de FML aangepast, omdat er medische argumenten zijn om de primair vastgestelde belastbaarheid te wijzigen. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep Van Delft vier van de vijf eerder geduide functies verworpen, vanwege overschrijding van de belastbaarheid. Er zijn geen nieuwe passende voorbeeldfuncties gevonden, dus is niet voldaan aan de minimumeis van het Schattingsbesluit. Op arbeidskundige gronden wordt eiser daarom voor meer dan 80% arbeidsongeschikt geacht.
4. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een
verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op
23 september 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het geschil

5. De verzekeringsarts bezwaar en beroep Van den Berghaage concludeert in het rapport
van 12 januari 2020 op basis van onder meer informatie van de behandelend sector dat de beperkingen van eiser in de FML rubrieken
1. Persoonlijke functioneren,
2. Sociaal functioneren,
3. Aanpassing aan fysieke omgevingseisenen
6. Werktijdenduurzaam zijn.
Ten aanzien van de rubrieken
4. Dynamische handelingenen
5. Statische houdingenacht
Van den Berghaage eiser, met uitzondering van de beoordelingspunten
4.19
Lopen tijdens het werken
5.4 Staan tijdens het werk, duurzaam beperkt.
6. Ter zitting is vastgesteld dat het beroep zich beperkt tot de beoordelingspunten
4.19
Lopen tijdens het werken
5.4 Staan tijdens het werkvan de FML. Eiser voert namelijk aan dat hij ook op deze onderdelen duurzaam beperkt is.

Beoordeling door de rechtbank

Beoordelingskader
7. Bij haar beoordeling van deze zaak stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten
over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
Is de medische beoordeling juist?
8. Eiser voert aan dat hij ook duurzaam arbeidsongeschikt is op de beoordelingspunten
4.19
Lopen tijdens het werken
5.4 Staan tijdens het werk. Het besluit is volgens hem in
strijd is met het motiveringsbeginsel. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep staat namelijk niet toegelicht hoe Van den Berghaage tot de conclusie komt dat behandeling bij GGZ Altrecht Psychosomatiek Eikenboom (GGZ Altrecht) mogelijk is en op dit moment niet is geïndiceerd, vanwege de lopende procedure in het kader van de WIA-beoordeling. Volgens eiser lijkt verweerder dit te baseren op het advies van Medinello van 30 augustus 2018, waarvan hij stelt dat niet is gebleken dat dit nog actueel is. Verder voert eiser aan dat GGZ Altrecht tot een ander oordeel komt. Ook de neuroloog en psychiater geven volgens eiser niet aan dat een dergelijke behandeling door hen wordt geadviseerd en passend zou zijn.
9. Daarnaast is het eiser onduidelijk waar de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn
conclusie op baseert dat bij hem verbetering kan optreden als hij door therapie meer zal bewegen en actiever wordt en dat verbetering valt te verwachten ten aanzien van zijn fysieke belastbaarheid. Eiser onderbouwt zijn standpunt met de volgende informatie uit de behandelend sector. De rapportage van PassusAdvies van 12 december 2018 concludeert dat een tweede spoortraject niet mogelijk is. In het rapport van het Autisme kenniscentrum wordt de diagnose CVS (chronisch vermoeidheidssyndroom) bevestigd. In de verklaring van de huisarts van 16 juli 2019 aan de bedrijfsarts staat dat dat de diagnose CVS in juli 2010 is vastgesteld en dat, gezien het uitblijven van verbetering tot nu toe, geen forse verbetering op korte termijn wordt verwacht.
10. De rechtbank is zich bewust van de moeilijke situatie waarin eiser zich bevindt, maar
ziet geen aanleiding om aan te nemen dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat zijn volledige arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is. De beroepsgrond slaagt daarom niet. De rechtbank legt dit als volgt uit.
11. De rechtbank stelt vast dat verzekeringsarts bezwaar en beroep Van den Berghaage zijn
rapport heeft vastgesteld op basis van bestudering van dossiergegevens, het houden van een hoorzitting met aansluitend een medisch onderzoek en verkregen informatie uit de behandelend sector. Op grond daarvan heeft hij een aanvullende beperking aangenomen op het beoordelingspunt
1.9.9 Werk zonder verhoogd persoonlijk risico. Verder ziet Van den Berghaage aanleiding om eiser vanwege zijn chronische vermoeidheidsklachten op energetische gronden verdergaand te beperken. Gelet op de aard en ernst daarvan wordt eiser in staat geacht om maximaal 20 uur per week en 4 uur per dag te kunnen werken.
12. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport
voldoende motiveert dat geen sprake is van geen benutbare mogelijkheden (GBM).
Daarom is een verkorte wachttijd op medische gronden niet aan de orde. Van den Berghaage geeft namelijk aan dat bij eiser geen van de uitzonderingscategorieën zoals genoemd in het Schattingsbesluit aan de orde is. Eiser is niet ADL-afhankelijk of bedlegerig, niet opgenomen in een erkende instelling en er is geen sprake van een onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren op micro-, meso- en macroniveau op basis van een ernstige psychische stoornis. Per de datum in geding had eiser mogelijkheden om te functioneren. Hij was namelijk in staat tot adequate zelfzorg en kon 20 minuten autorijden.
13. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser beperkt belastbaar geacht
op de beoordelingspunten 4.19 en 5.4 van de FML, inhoudende dat eiser tot twee uur per dag kan lopen en staan tijdens het werk. De rechtbank stelt vast dat deze beoordeling een verdergaande beperking inhoudt ten opzichte van de primaire verzekeringsarts Van den Beukel.
14. Ten aanzien van het onderzoek naar de duurzaamheid van de volledige
arbeidsongeschiktheid overweegt de rechtbank dat de verzekeringsarts de door verweerder vastgestelde
Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen(het beoordelingskader) dient te hanteren. Bij de vraag of sprake is van duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen [1] . Dit brengt mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij eiser aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor eiser.
15. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft informatie bij de behandelend sector
opgevraagd, waaruit volgens hem blijkt dat het niet is uitgesloten dat de belastbaarheid van eiser kan verbeteren. Bij de eerste stap van het beoordelingskader geeft Van den Berghaage aan dat geen sprake is van een progressief of stabiel ziektebeeld, aangezien voor de klachten en belemmeringen van eiser nog behandelmogelijkheden zijn. Als voorbeeld noemt hij GGZ Altrecht. Een behandeling is op dit moment niet geïndiceerd, vanwege de lopende procedure in het kader van de WIA-beoordeling.
Bij de tweede stap van het beoordelingskader geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan dat bij eiser geen verbetering van de belastbaarheid wordt verwacht in de rubrieken
1. Persoonlijke functionerenen
2. Sociaal functioneren, zowel in het eerstkomende jaar als daarna. Wel valt volgens hem in het eerstkomende jaar een verbetering te verwachten ten aanzien van de fysieke belastbaarheid. Wanneer eiser door therapie meer in staat is om te bewegen en actiever te worden, zal dit leiden tot een betere conditie. De vastgestelde beperking op de beoordelingspunten
4.19 Lopen tijdens het werken
5.4 Staan tijdens het werkzal in dat geval kunnen overgaan in een lichte beperking. Bij de overige beoordelingspunten in de rubrieken
4. Dynamische handelingenen
5. Statische houdingenwordt eiser in het eerstkomende jaar en daarna duurzaam arbeidsongeschikt geacht, wegens het chronische karakter van zijn CVS klachten. Ook is hij in de rubrieken
3. Aanpassing aan fysieke omgevingseisenen
6. Werktijdenduurzaam arbeidsongeschikt.
16. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het stappenplan bij het
beoordelingskader van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen in zijn rapport op de juiste wijze toepast en voldoende motiveert. De rechtbank ziet geen tegenstrijdigheden in het rapport met de adviezen van de behandelend sector. Het geschil in deze zaak spitst zich toe op de vraag of de beoordelingspunten
4.19
Lopen tijdens het werken
5.4 Staan tijdens het werkduurzaam beperkt zijn. De rechtbank stelt vast dat eiser niet met nieuwe medische informatie heeft onderbouwd waarom hij ook op deze punten duurzaam arbeidsongeschikt is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Van den Berghaage voldoende aannemelijk gemaakt dat de belastbaarheid van eiser op deze beoordelingspunten van
2. beperktnaar
1. licht beperktkan verbeteren. Weliswaar sluit het aanbod van GGZ Altrecht niet aan bij de hulpvraag van eiser die voornamelijk gericht was op het ervaren van rust, maar dit leidt niet tot de conclusie dat daar geen behandelmogelijkheid is die tot een verbetering van de belastbaarheid ten aanzien van lopen en staan tijdens het werk kan leiden. Uit het advies van GGZ Altrecht van 26 november 2018 concludeert de rechtbank namelijk dat eiser zich daar kan aanmelden ten aanzien van zijn lichamelijke klachten. Hierbij geeft GGZ Altrecht als kanttekening aan dat het van belang is dat eiser zelf het idee heeft dat verdere behandeling op dit gebied nog nieuwe handvatten kan aanreiken. Anders dan eiser stelt, kan volgens de rechtbank dus niet de conclusie worden getrokken dat GGZ Altrecht haar advies baseert op de eindrapportage van Medinello. GGZ Altrecht merkt in haar advies slechts op dat de lopende procedure voor een WIA-uitkering een contra-indicatie voor een behandeling is en de door eiser ervaren druk hierbij eerder ook bij Medinello een ongunstig effect bleek te hebben voor de behandeling. In dat verband overweegt de rechtbank dat eiser weliswaar om die reden en vanwege de toename van zijn klachten het revalidatietraject bij Medinello niet heeft voltooid, maar uit de eindrapportage van deze behandeling blijkt dat de doelstellingen toch gedeeltelijk zijn behaald. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft over deze behandeling aan dat eiser bij zijn revalidatietraject bij Medinello de meerwaarde van bewegen heeft mogen ervaren ten aanzien van zijn klachten. Volgens Van den Berghaage lijkt de deconditionering van eiser ook een rol te spelen bij zijn vermoeidheidsklachten. Tot slot stelt de rechtbank vast dat het Autisme Kenniscentrum in haar rapportage vermeldt dat eiser lichaamsgerichte therapie zoals PMT of haptonomie kan volgen.
Conclusie
17. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat eiser op de
beoordelingspunten
4.19 Lopen tijdens het werken
5.4 Staan tijdens het werkniet-duurzaam beperkt is. De medische beoordeling is dus juist vastgesteld. Eiser heeft geen nieuwe medische informatie aangedragen waarmee hij twijfel zaait over de juistheid van de rapporten van de verzekeringsartsen van verweerder. De rechtbank oordeelt daarom dat verweerder terecht heeft bepaald dat de volledige arbeidsongeschiktheid van eiser op arbeidskundige gronden niet duurzaam is. Als gevolg daarvan voldoet eiser niet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een WIA-uitkering met een verkorte wachttijd.
18. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M.A. Koeman, griffier. De beslissing is uitgesproken op 4 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.ECLI:NL:CRVB:2019;3283, r.o. 4.2.2.