ECLI:NL:RBMNE:2020:561

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 januari 2020
Publicatiedatum
18 februari 2020
Zaaknummer
C/16/492718 / JE RK 19-2466
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een pleegzorgsituatie

Op 30 januari 2020 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, een beschikking gegeven inzake de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [voornaam van minderjarige]. De zaak betreft een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming Midden Nederland om de machtiging tot uithuisplaatsing in een crisisopvang te verlengen voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, tot 29 februari 2020. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de minderjarige apart is gehoord en de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. J.D. van der Heijden, haar standpunt heeft toegelicht. De vader heeft geen verweer gevoerd.

De moeder heeft aangegeven tevreden te zijn met de plaatsing van [voornaam van minderjarige] bij de pleegmoeder, maar heeft ook haar zorgen geuit over de communicatie met de gecertificeerde instelling (GI) en het gebrek aan voortgang in de procedure. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de GI niet ter zitting is verschenen en dat er geen vertrouwen meer is in de hulpverlening vanuit de GI. De kinderrechter heeft de noodzaak van de uithuisplaatsing bevestigd, gezien de situatie van de minderjarige en de positieve ervaringen bij de pleegmoeder. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd en verzocht om te overwegen of toekomstige ondertoezichtstelling bij een andere GI kan worden belegd.

De beschikking is openbaar uitgesproken en hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak. De schriftelijke uitwerking van de beschikking is vastgesteld op 18 februari 2020.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Zittingsplaats: Utrecht
Zaakgegevens: C/16/492718 / JE RK 19-2466
Datum uitspraak: 30 januari 2020

beschikking verlenging uithuisplaatsing

in de zaak van

Raad voor de Kinderbescherming Midden Nederland,

gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
hierna: de Raad,
betreffende

[naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] , hierna: [voornaam van minderjarige] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[belanghebbende 1] , hierna: de moeder,

wonende te [woonplaats] ,

[belanghebbende 2] , hierna: de vader,

wonende te [woonplaats] ,

de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers,

gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
hierna: de GI.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de kinderrechter deze rechtbank van 27 december 2019.
Op 30 januari 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord is:
- de minderjarige [voornaam van minderjarige] , die apart is gehoord,
- de moeder, bijgestaan door mr. J.D. van der Heijden,
- de vader,
- de heer [A] namens de Raad.
Aan mevrouw [B] (hierna: de pleegmoeder) heeft de kinderrechter bijzondere toegang tot de zittingszaal verleend.
De GI is opgeroepen, maar niet ter zitting verschenen.

Het verzoek

Aan de orde is het aangehouden deel op het verzoek van de Raad om de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam van minderjarige] in een crisisopvang te verlengen voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, dus tot 29 februari 2020. De Raad handhaaft het verzoek.

Het standpunt van belanghebbenden

Namens de moeder heeft de advocaat het volgende ter zitting naar voren gebracht. De moeder is tevreden over de plaatsing van [voornaam van minderjarige] bij de pleegmoeder. Zij heeft echter moeite met de gang van zaken de afgelopen periode omdat er weinig tot niets is gebeurd. De screening van de pleegmoeder heeft lang geduurd en er zijn geen concrete stappen gezet om naar een thuisplaatsing toe te werken. Daarnaast is het contact de afgelopen periode met de GI minimaal geweest wat de samenwerking niet ten goede is gekomen. De moeder heeft geen enkel vertrouwen meer in de GI. De moeder vindt het belangrijk dat zij het gevoel heeft dat zij er toe doet. De situatie zoals die nu is, vindt de moeder niet in het belang van [voornaam van minderjarige] .
De vader heeft ter zitting geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de Raad.

De verdere beoordeling

De kinderrechter dient nog te beslissen op het aangehouden deel van het verzoek van de Raad, om [voornaam van minderjarige] langer uit huis te plaatsen in een crisisopvang. Ter zitting is naar voren gekomen dat [voornaam van minderjarige] inmiddels sinds 14 januari 2020 bij de pleegmoeder verblijft. Dat was de plek waar hij graag heen wilde en waar de Raad, bij afwezigheid van de gezinsvoogd, in de periode voorafgaand aan de vorige zitting voorbereidingen voor had getroffen. Bij gebrek aan een toelichting van de zijde van de GI zal de kinderrechter nu dus beslissen of het verblijf van [voornaam van minderjarige] bij de pleegmoeder langer moet voortduren, in plaats van het oorspronkelijke verzoek voor plaatsing in een crisisopvang.
Uit de overgelegde stukken en wat bij de mondelinge behandeling is besproken is de kinderrechter van oordeel dat de uithuisplaatsing van [voornaam van minderjarige] nog steeds nodig is en dat de plek bij de pleegmoeder daarvoor de juist plek is. Ten opzichte van de situatie bij de vorige zitting is de enige verandering dat [voornaam van minderjarige] van de crisisopvang naar de pleegmoeder is gegaan; de pleegmoeder heeft toegelicht dat dat het gevolg is van acties van haar kant. Bij afwezigheid van de GI is dit niet weersproken. De moeder van [voornaam van minderjarige] heeft geen enkele bemoeienis van de GI ervaren. [voornaam van minderjarige] heeft de kinderrechter verteld dat het goed gaat bij de pleegmoeder en dat het beter is dan op de groep. Van de zijde van de Raad is deze plaatsing onderschreven.
De kinderrechter acht een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam van minderjarige] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek). De kinderrechter zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam van minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengen voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, dus tot 29 februari 2020.
De kinderrechter wil nog het volgende opmerken. Deze zaak kenmerkt zich door afwezigheid van de GI. De kinderrechter heeft in haar vorige beschikking, op grond van een schriftelijke mededeling vanuit de GI, opgenomen dat vanaf januari 2020 een vaste gezinsvoogd beschikbaar zal zijn. In aanloop naar deze zitting heeft de griffier telefonisch contact gehad met de gezinsvoogd die in deze zaak betrokken is. De gezinsvoogd heeft daarbij verklaard dat hij bij deze mondelinge behandeling aanwezig zou zijn. Desondanks is noch de gezinsvoogd, noch iemand anders namens de GI verschenen.
Er is inmiddels bij de moeder geen enkel vertrouwen in de hulpverlening vanuit de GI meer. De kinderechter heeft hier in deze situatie begrip voor.
Zij heeft de Raad dan ook verzocht om in het kader van de afloop van de voorlopige ondertoezichtstelling en het mogelijke verzoek om een ondertoezichtstelling, te bezien of die ondertoezichtstelling voor dit gezin bij een andere GI kan worden belegd.

De beslissing

De kinderrechter:
- verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam van minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 29 februari 2020;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. V.M.M. van Amstel, kinderrechter, in tegenwoordigheid van N.L.J. Hitijahubessij als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 18 februari 2020.