ECLI:NL:RBMNE:2020:5633

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
UTR 20/3158
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot autoluw maken van de binnenstad van Amersfoort en de gevolgen voor ondernemers

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 22 december 2020 uitspraak gedaan over het besluit van de gemeente Amersfoort om de binnenstad autoluw te maken. Dit besluit houdt in dat bewoners en ondernemers in de autoluwe zone toegang voor hun klanten kunnen regelen via een webapplicatie of app. Eisers, die een sportwinkel hebben met een eigen parkeerterrein in deze zone, vrezen een aanzienlijk verlies van klandizie door de nieuwe verkeersmaatregelen. De rechtbank oordeelt dat de gemeente de belangen van de eisers voldoende heeft meegewogen. Het parkeerterrein blijft bereikbaar voor klanten, zowel voor 11.00 uur zonder ontheffing als na 11.00 uur met ontheffing. De eisers hebben niet onderbouwd dat het besluit tot een groot verlies van klanten zal leiden. De rechtbank vindt het ook niet onredelijk dat de gemeente van de eisers verwacht dat zij hun klanten informeren over de nieuwe situatie. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de gemeente in redelijkheid het verzoek van eisers om een onderbord te plaatsen heeft afgewezen, om precedentwerking te voorkomen. Het beroep van eisers is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3158

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2020 in de zaak tussen

[eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] B.V., te [plaats] , eisers

(gemachtigden: mr. J. Zweers en mr. D.S.P. Roelands-Fransen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder
(gemachtigden: mr. J.A. van Kippersluis, F. de Ligt en W. Prot).

Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder drie verkeersbesluiten genomen ten behoeve van het autoluw maken van de binnenstad van Amersfoort. Dit besluit is gepubliceerd in de Staatscourant 2020, nr. 17956.
Bij besluit van 22 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers gedeeltelijk gegrond verklaard, maar het primaire besluit in stand gelaten.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via een Skype-verbinding plaatsgevonden op 15 december 2020. Eiser [eiser 1] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Het beroep is ter zitting gezamenlijk behandeld met het verzoek om voorlopige voorziening van eisers (UTR 20/4143) en het beroep met nummer UTR 20/3229.

Overwegingen

Verweerder heeft drie verkeersbesluiten genomen met het oog op het autoluw maken van de binnenstad van Amersfoort. Concreet betekent dit dat in het aangewezen gebied enkel bestemmingsverkeer is toegestaan. Verweerder wil dit regelen door geslotenverklaringen met het systeem van venstertijden en ontheffingen. Bewoners en ondernemers binnen de autoluwe zone krijgen de mogelijkheid om de toegang voor hun bezoek en klanten met een ontheffing te regelen via een webapplicatie of app. Verweerder wil de autoluwe zone op 4 januari 2021 in werking laten treden.
[eiser 4] B.V. is de exploitant van een sportwinkelvestiging , gevestigd in de beoogde autoluwe zone. Eisers [eiser 1] en [eiser 2] zijn de eigenaren van het pand, het bijbehorende parkeerterrein en de winkel. Eisers vrezen grote negatieve gevolgen te ondervinden van de inwerkingtreding van de autoluwe zone, omdat hun vestiging voor hun klanten de facto onbereikbaar wordt per auto.
Toetsingskader verkeersbesluit
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dat verweerder bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toekomt bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) genoemde begrippen. De rechter toetst of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluit dienen te worden betrokken, dient het die belangen tegen elkaar af te wegen. Daarbij komt het bestuursorgaan beleidsruimte toe. De bestuursrechter toetst of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen [1] . Daarbij geldt dat het bestuursorgaan niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit hoeft aan te tonen. Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994, worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen [2] .
4. De rechter moet zich bij de beoordeling van een verkeersbesluit dus terughoudend opstellen en toetsen of het besluit strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of sprake is van zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
Wettelijk kader
5. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijgevoegde bijlage.
Het doel dat verweerder heeft met de verkeersbesluiten
6. Verweerder beoogt met het verkeersbesluit sluipverkeer uit de binnenstad te weren, omdat dat overlast oplevert voor omwonenden en bezoekers van de binnenstad. Het doel is de leefbaarheid en luchtkwaliteit van de binnenstad te verbeteren en het karakter van de binnenstad te behouden en herstellen. Eiser bestrijdt niet dat deze doelen gediend worden met het besluit tot het autoluw maken van de binnenstad.
Afweging van de betrokken belangen
7. Eisers voeren aan dat bij het nemen van de verkeersbesluiten onvoldoende rekening is gehouden met hun belangen. De verkeersbesluiten zullen leiden tot een onevenredige verlies aan klandizie. De bebording die verweerder voorstaat is onduidelijk en geeft klanten onvoldoende inzicht in de mogelijkheden van het verkrijgen van een ontheffing. Voor klanten die niet bekend zijn met de situatie in Amersfoort kunnen eisers niet verzekeren dat zij op de hoogte worden gesteld van de nieuwe verkeerssituatie, zoals verweerder lijkt te veronderstellen. Klanten die met de geslotenverklaring worden geconfronteerd zullen besluiten een concurrent te bezoeken die beter bereikbaar is. Verweerder gaat er ten onrechte vanuit dat deze klanten zullen uitwijken naar een parkeergarage, en verweerder heeft ten onrechte ook niet onderzocht of daar dan voldoende capaciteit is. Verweerder heeft verder ten onrechte besloten om geen onderbord te plaatsen met een verwijzing naar (het parkeerterrein van) eisers.
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat aan de belangen van eisers voldoende wordt tegemoet gekomen. Het parkeerterrein van eisers blijft voor klanten van eisers bereikbaar. Er wordt een webapplicatie of app beschikbaar gesteld om het mogelijk te maken dat bezoekers van bewoners en klanten van ondernemers in de binnenstad toegang behouden tot het gebied. Eisers kunnen voor hun klanten tot 15 minuten na binnenrijden van het autoluwe gebied de ontheffing regelen door hen aan te melden in de app. Het ligt ook op de weg van eisers om hun eigen klanten hierover te informeren.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de belangen van eisers voldoende zorgvuldig heeft meegewogen en daaraan in voldoende mate is tegemoet gekomen. Het parkeerterrein van eisers blijft immers te allen tijde bereikbaar voor alle klanten van eisers. Voor 11.00 uur in de ochtend zonder ontheffing en na 11.00 uur met een ontheffing. De rechtbank vindt het ook niet onredelijk dat verweerder van eisers verwacht dat zij via hun website of anderszins hun eigen klanten informeren. Dat het niet mogelijk is om alle klanten te bereiken zoals eisers stellen, is inderdaad denkbaar, maar maakt het besluit niet onevenwichtig. Eisers veronderstellen dat potentiële klanten naar een concurrent zullen uitwijken zodra zij worden geconfronteerd met een geslotenverklaring. Deze veronderstelling hebben zij echter niet onderbouwd. Eisers hebben ook op geen enkele wijze onderbouwd dat het besluit zoals het er nu ligt, tot een groot verlies van klanten zal leiden. Eisers hebben verklaard dat zij een bijzondere positie innemen in Nederland met klanten uit het hele land die speciaal naar Amersfoort komen voor het grote assortiment en specialistische kennis op het gebied van wintersportartikelen . Dit doet naar het oordeel van de rechtbank afbreuk aan hun eigen veronderstelling. Niet in te zien valt dat deze klanten direct uit zullen wijken naar een concurrent zodra zij worden geconfronteerd met een geslotenverklaring in plaats van te zoeken naar een andere oplossing, zoals parkeren in een parkeergarage, zoals verweerder stelt.
10. Eisers hebben verweerder gevraagd om een onderbord te plaatsen waaruit blijkt dat hun klanten door kunnen rijden naar het eigen parkeerterrein. Verweerder kiest hier niet voor en motiveert deze keuze als volgt. Verweerder wil geen borden plaatsen waarop de bereikbaarheid van individuele ondernemers wordt aangegeven, omdat het plaatsen van een veelheid van borden tot een onoverzichtelijke situatie leidt. Naar het oordeel van de rechtbank maakt deze keuze van verweerder het besluit niet onevenredig. Het is niet onredelijk dat verweerder geen veelheid aan onderborden wenst. Eisers stelling dat zij de enige zijn met een eigen parkeerterrein voor bezoekers en dat er dus maar één onderbord nodig is, heeft verweerder gemotiveerd bestreden door concreet te benoemen welke ondernemers in de binnenstad nog meer over bezoekersparkeerplaatsen beschikken. Het is dus niet uitgesloten dat ook andere ondernemers om een onderbord zullen vragen en dat een onderbord voor eisers een precedent schept, dat verweerder niet wenst.
11. Eisers voeren verder aan dat het besluit in strijd is met het vertrouwensbeginsel. Aan eisers is door verweerder bij brief van 18 mei 1999 de toezegging gedaan dat het eigen parkeerterrein “nu en in toekomst” per auto tijdens winkelopeningstijden, inclusief koopavonden en koopzondagen, bereikbaar zou blijven. Nu het eigen parkeerterrein in de praktijk minder toegankelijk wordt, handelt verweerder in strijd met het vertrouwensbeginsel.
12. Zoals uit rechtsoverweging 9 al blijkt, blijft het parkeerterrein van eisers per auto voor klanten bereikbaar. Dat daarvoor in de praktijk na inwerkingtreding van de autoluwe binnenstad een ontheffing nodig is, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerder nu handelt in strijd met de in 1999 gedane toezegging. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet.
13. Eisers voeren tot slot aan dat onbegrijpelijk en onevenredig is om de autoluwe binnenstad in werking te laten treden te midden van de coronacrisis. Als gevolg van de coronacrisis hebben eisers al te maken met een grote terugloop in het aantal bezoekers. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat de datum van 4 januari 2021 bewust is gekozen. Het is de eerste maandag van het nieuwe jaar. Dat maakt het een logische ingangsdatum die makkelijk te onthouden is en ook al langere tijd wordt gecommuniceerd in de stad. Verweerder wil zich niet laten leiden door de onzekerheden van de coronapandemie en is van mening dat het geen extra nadeel oplevert voor eisers om de autoluwe binnenstad in deze onzekere tijd in te voeren.
14. De rechtbank volgt verweerder hierin. De coronacrisis brengt een moeilijke en onzekere tijd mee voor iedereen en zeker ook voor ondernemers. Verweerder heeft zich echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het invoeren van de autoluwe binnenstad hier los van moet worden gezien. De gekozen ingangsdatum is logisch en de rechtbank is het met verweerder eens dat het van groot belang is om tijdig te communiceren over de ingangsdatum en daar ook aan vast te houden om iedereen voldoende tijd te geven om zich hierop voor te bereiden.
15. Gezien het voorgaande is de rechtbank, gelet op de aan verweerder bij het nemen van een verkeersbesluit toekomende beoordelingsmarge, van oordeel dat de afweging van de betrokken belangen niet zodanig onevenwichtig is dat verweerder niet in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen.
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De beslissing is uitgesproken op 22 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage
Artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994
1. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
2. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden;
c. de bestrijding van de epidemie van covid-19.
Artikel 15, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994
De plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, geschiedt krachtens een verkeersbesluit.
Artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer
De motivering van het verkeersbesluit vermeldt in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW 1994 genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 14 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:506.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 16 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1619.