ECLI:NL:RBMNE:2020:5637

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
UTR 19/2411
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor jaarrond exploiteren en verbouwen van sanitairgebouw tot B&B

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen. Eiseres, een ondernemer uit De Ronde Venen, had een vergunning aangevraagd voor het jaarrond exploiteren van een camping en het verbouwen van een sanitairgebouw tot een Bed & Breakfast (B&B). De gemeente weigerde de vergunning op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), omdat de aanvraag in strijd zou zijn met de geldende bestemmingsplannen en ruimtelijke ordeningsregels.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente terecht heeft geweigerd om de vergunning te verlenen. De rechtbank oordeelde dat de verbouwing van het sanitairgebouw tot B&B niet past binnen de bestemming Recreatie-Verblijfsrecreatie en dat er geen afwijkingsmogelijkheden zijn. Eiseres had aangevoerd dat de gemeente ten onrechte geen verklaring van geen bedenkingen had gevraagd, maar de rechtbank volgde het standpunt van de gemeente dat dit niet nodig was in dit geval.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de uitbreiding van de exploitatieperiode naar een jaarrond gebruik in strijd is met het verstedelijkingsverbod in de Provinciale Ruimtelijke Verordening. De rechtbank concludeerde dat de gemeente op goede gronden heeft geweigerd om de vergunning te verlenen en dat het beroep van eiseres ongegrond is. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2411

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2020 in de zaak tussen

[eiseres] te [woonplaats] , gemeente De Ronde Venen , eiseres
(gemachtigde: mr. T. Pothast)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen , verweerder
(gemachtigde: E. Schaap Enterman-Drent).

Procesverloop

Bij besluit van 16 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder meegedeeld dat na beoordeling van de door eiseres aangevraagde omgevingsvergunning is besloten deze te weigeren.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2020. Partijen hebben op zitting een aantal afspraken gemaakt, waarna het onderzoek is gesloten. Eiseres heeft de rechtbank bij brief van 2 juli 2020 laten weten dat zij haar beroep niet zal intrekken.
Beide partijen hebben binnen de hen daarvoor gestelde termijn niet aangegeven dat zij op een nadere zitting gehoord willen worden. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding het onderzoek te heropenen.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiseres is eigenaar van een campingterrein aan de [adres] te [plaats] , bekend onder de naam [naam campingterrein] . Zij wenst dit bedrijf jaarrond te kunnen exploiteren en een op het terrein aanwezig sanitairgebouw voor de campinggasten te verbouwen tot een voorziening voor Bed & Breakfast (B&B). Hiervoor heeft zij een omgevingsvergunning aangevraagd op
23 mei 2018. De aanvraag is voorzien van een ruimtelijke onderbouwing.
2. Verweerder heeft eiseres laten weten het voornemen te hebben de aanvraag af te wijzen. Na ontvangst van de zienswijze van eiseres is het bestreden besluit genomen. Hierin is onder meer overwogen dat de aanvraag gaat over de activiteit bouwen en handelen in strijd met de ruimtelijke ordeningsregels. Verweerder baseert het besluit op weigeringsgronden genoemd in de artikelen 2.10 en 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
3. Het verbouwen van de sanitaire voorziening tot B&B is volgens verweerder binnen de kaders van het ter plaatse geldende bestemmingsplan (Buitengebied Abcoude) geen mogelijkheid en aan een zogenaamde buitenplanse afwijking wordt niet meegewerkt, omdat in het toepasselijke B&B-beleid de voorwaarde wordt gesteld dat de B&B-functie in het hoofdgebouw dient plaats te vinden.
4. Voor de jaarronde exploitatie van de, tegenwoordig als chaletpark in gebruik zijnde camping, is eveneens een buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan nodig. Aangezien voor de chalets nooit vergunning is verleend, wil verweerder hier evenmin aan meewerken.
5. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte geen verklaring van geen bedenkingen heeft gevraagd aan de gemeenteraad. Dat verweerder van plan was de aanvraag af te wijzen, doet niets af aan deze verplichting, gelet op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:921.
Verweerder stelt dat het college de omgevingsvergunning wel kon weigeren zonder een verklaring van geen bedenkingen, omdat de gemeenteraad een lijst heeft vastgesteld met categorieën van gevallen waar geen verklaring voor nodig is. De aanvraag van eiseres valt onder punt 5 van deze lijst: de activiteit past niet binnen de door de raad gestelde kaders en er wordt geweigerd om toepassing te geven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a. sub 3 van de Wabo. De rechtbank volgt het betoog van verweerder en wijst eiseres op het slot van overweging 5.3 van de door haar genoemde uitspraak waarin de door verweerder aangevoerde uitzondering op de verplichting een verklaring van geen bezwaar te vragen uitdrukkelijk wordt beschreven. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiseres voert ook aan dat de B&B valt onder de ter plaatse geldende bestemming Recreatie-Verblijfsrecreatie. Volgens eisers valt de exploitatie van de B&B onder de begripsomschrijving van artikel 10.1 aanhef en onder a. van de planregels, te weten: voorzieningen ten behoeve van verblijfsrecreatie. De tabel die is opgenomen bij artikel 10.1 is volgens eiseres niet van toepassing, waardoor een B&B ter plaatse mogelijk is.
7.1
Verweerder wijst in dit kader op de bestemmingsomschrijving van Recreatie-Verblijfsrecreatie in artikel 10.1 van het bestemmingsplan. Hierbij is in een tabel voor het adres [adres] bepaald dat op de voor Recreatie-Verblijfsrecreatie bestemde gronden maximaal 22 stacaravans, 28 kampeerplaatsen in totaal inclusief de stacaravans, één bedrijfswoning en sanitaire voorzieningen toegestaan zijn. Andere voorzieningen zijn niet toegestaan.
7.2
Het bestemmingsplan biedt ook geen afwijkingsmogelijkheid voor het gebruik van het bijgebouw ten behoeve van een B&B. Een buitenplanse afwijking ten behoeve van de exploitatie van een B&B is evenmin mogelijk, omdat uit artikel 4 lid 9 van Bijlage II van het Bor volgt dat afwijken van het bestemmingsplan voor het gebruiken van bouwwerken alleen kan voor een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen. Het gebruik als B&B valt hier niet onder.
7.3
Het verlenen van medewerking voor de exploitatie van een B&B met toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 3 Wabo is volgens verweerder evenmin een optie aangezien voor de exploitatie van een B&B als nevenactiviteit het beleid wordt gevoerd dat dit alleen mogelijk is in een hoofdgebouw. Het voormalige sanitairgebouw is geen hoofdgebouw.
7.4
De rechtbank stelt vast dat artikel 10.1 van de planregels niet voor meerdere uitleg vatbaar is. Op het perceel van eiseres is geen B&B toegestaan. De aanvraag heeft bovendien geen betrekking op de doelgroepen van artikel 4 lid 9 van Bijlage II van het Bor. Een buitenplanse afwijking voor de B&B is daardoor evenmin mogelijk. Ten slotte is verweerders beleid dat alleen wordt meegewerkt aan een B&B als nevenactiviteit in een hoofdgebouw niet onredelijk en gaat verweerder er ook terecht van uit dat het gebouw waar eiseres de B&B wil exploiteren niet het hoofdgebouw is. De gronden van eiseres die betrekking hebben op de B&B slagen niet.
8.1
Ten aanzien van de exploitatie gedurende het hele jaar stelt eiseres dat verweerder haar niet goed heeft begrepen en haar de gelegenheid had moeten bieden door middel van een wijziging van de aanvraag de exploitatieperiode zodanig te beperken dat er ter plekke geen geurgevoelig object ontstaat. Er had dan voorkomen kunnen worden dat een situatie ontstaat die belemmeringen veroorzaakt voor de uitbreidingsmogelijkheden van de naastgelegen paardenhouderij. Eiseres ziet ook geen bezwaren tegen exploitatie gedurende het hele jaar in het verstedelijkingsverbod landelijk gebied zoals opgenomen in artikel 3.2 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) gelet op de in artikel 3.8 PRV opgenomen uitzonderingsmogelijkheid.
8.2
Verweerder kan eiseres niet volgen in haar stelling dat onvoldoende gelegenheid is geboden de aanvraag aan te passen. In dit kader verwijst hij naar het feit dat er overleg was op 5 september 2018 en dat de bekendmaking van het voornemen de aanvraag af te wijzen voor eiseres een logisch moment was de aanvraag aan te passen.
8.3
De rechtbank stelt vast dat het primair de verantwoordelijkheid van de aanvrager is de aanvraag zo in te richten dat een positief besluit mogelijk is. Omdat bovendien niet is bestreden dat verweerder wel degelijk overleg heeft gehad met eiseres is er geen reden voor de rechtbank om de procedurele bezwaren van eiseres gegrond te verklaren.
8.4
Voor wat betreft de inhoudelijke beoordeling van de uitbreiding van de exploitatieperiode wijst verweerder op het verstedelijkingsverbod in de PRV en het negatieve ROM Advies van 11 september 2018, uitgebracht door de Omgevingsdienst Regio Utrecht (ODRU). De door eiseres gewenste uitbreiding van de exploitatieperiode leidt volgens verweerder tot intensivering van het gebruik en daarmee tot een verdere verstedelijking van het gebied. Verder kan een goed woon- en leefklimaat volgens ODRU ter plekke niet gegarandeerd worden en wordt het naastgelegen agrarische bedrijf door de toelating van nieuwe geurgevoelige objecten op het perceel van eiseres in haar uitbreidingsmogelijkheden belemmerd.
8.5
De rechtbank stelt voorop dat verweerders besluit alleen kan gaan over de aanvraag zoals die door eiseres is ingediend. Eiseres heeft om uitbreiding van de exploitatie naar alle dagen van het jaar gevraagd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder er terecht van uit gaat dat met deze maximale uitbreiding van de exploitatieperiode een ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt die haaks staat op het verstedelijkingsverbod van de PRV. Bovendien is mede op grond van het ODRU-advies naar het oordeel van de rechtbank terecht door verweerder aangenomen dat het naastgelegen agrarische bedrijf door goedkeuring van de uitbreiding in zijn ontwikkelingsmogelijkheden wordt gehinderd, omdat er nieuwe geurgevoelige objecten kunnen ontstaan die op een minimale afstand van 50 meter ten opzichte van een emissiepunt op het bedrijf dienen te zijn gelegen. Het door eiseres ingebrachte advies van [adviesbureau] beredeneert dat ook bij de jaarronde exploitatie op grond van de verordening lokaal geurbeleid moet worden uitgegaan van een geurcirkel van 25 meter vanaf het emissiepunt van de bestaande stallen op het naastgelegen perceel. Die redenering gaat alleen op voor de beoordeling van de ontwikkelingen op het perceel van eiseres. De beoordeling van verweerder betreft de vraag of ontwikkelingen op het naastgelegen perceel in de toekomst belemmerd kunnen worden, indien medewerking wordt verleend aan de plannen van eiseres. Daarvoor dient te worden uitgegaan van de 50 meter geurcirkel en is een belemmering niet denkbeeldig. De gronden van eiseres die gaan over de verstedelijking en de geurcirkel slagen dus niet.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R. in ’t Veld, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De beslissing is uitgesproken op 21 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.