Overwegingen
1. De rechtbank heeft de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen en regelingen opgenomen in een bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
2. Stichting Scenecs, Dutch Film Institute (hierna: eiseres) organiseerde tot 2015 jaarlijks het filmfestival Scenecs in de gemeente Amersfoort. In 2016 is de locatie van het filmfestival op uitnodiging van de gemeente Hilversum verplaatst naar Hilversum. Verweerder heeft voor de jaren 2016, 2017 en 2018 cultuursubsidies aan eiseres verleend.
3. In de subsidieverlenings-beschikking van 26 februari 2018, die ziet op het jaar 2018, is aan eiseres meegedeeld dat de gemeente Hilversum op korte termijn in gesprek gaat met eiseres over het ontwikkelperspectief van het filmfestival Scenecs in de komende jaren, inclusief de financiële subsidiekaders, mede op basis van de uitkomsten van de door de Cultuurraad geadviseerde uit te voeren audit.
4. In het voorjaar van 2018 is vervolgens, in opdracht van verweerder, een audit uitgevoerd bij eiseres door Blue Yard. In het (definitieve) rapport van 27 augustus 2018 is - kort gezegd - kritiek geuit door Blue Yard op de wijze waarop het filmfestival Scenecs is georganiseerd, de professionaliteit van het festival en de financiële verantwoording.
5. Op 9 september 2019 heeft eiseres de cultuursubsidie voor 2019 bij verweerder aangevraagd, waarover het in deze procedure gaat.
Besluitvorming door verweerder
6. Verweerder heeft de subsidieaanvraag in het primaire besluit afgewezen, omdat eiseres de aanvraag te laat heeft ingediend. Verweerder baseert de afwijzing op artikel 3, eerste lid, artikel 4, eerste lid en artikel 6, tweede lid, van de Subsidieregeling gemeente Hilversum 2017 (hierna: de Subsidieregeling). In het bestreden besluit heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd en overwogen dat er geen zeer bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om een uitzondering te maken op de indieningstermijn voor een subsidieaanvraag. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Het standpunt van eiseres.
7. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van de subsidieaanvraag, omdat door het besluit van verweerder de uitvoering van de beoogde activiteiten van eiseres onevenredig wordt geschaad. Filmfestival Scenecs is namelijk afhankelijk van de subsidie en bij stopzetting van de subsidie loopt de uitvoering van het filmfestival gevaar. Volgens eiseres was het door de opstelling van verweerder voor haar niet mogelijk om de aanvraag tijdig in te dienen. Dit is een bijzondere omstandigheid als genoemd in de toelichting bij artikel 4, tweede lid, van de Subsidieregeling. Verweerder zou daarom met toepassing van de hardheidsclausule een uitzondering moeten maken op de uiterste aanvraagdatum.
Eiseres voert in dit verband aan dat het filmfestival Scenecs destijds op verzoek van de gemeente Hilversum naar Hilversum is verplaatst, met de bedoeling om een langdurige samenwerking aan te gaan. In dat licht heeft eiseres in 2018 ook ingestemd met het verzoek van verweerder om een audit door Blue Yard uit te laten voeren, om zo een meerjaren-strategie en plan van aanpak te krijgen. De uitkomst van de audit was negatief voor eiseres, maar zij kan zich niet vinden in de uitvoering van de audit en de conclusies in het auditrapport. Eiseres heeft dit diverse keren bespreekbaar willen maken bij verweerder, maar de toenmalige wethouder wilde niet inhoudelijk op het auditrapport van Blue Yard reageren.
Verder heeft verweerder volgens eiseres de uitkomst van de audit gebruikt als pressiemiddel om eiseres ervan te weerhouden een nieuwe subsidieaanvraag voor 2019 in te dienen. Verweerder dreigde immers steeds met openbaarmaking van het auditrapport. Eiseres wilde dat voorkomen, omdat openbaarmaking van dat rapport schade zou kunnen toebrengen aan filmfestival Scenecs. Eiseres heeft in dat verband verklaard dat zij vreesde dat de pers op de hoogte zou raken van het rapport zonder dat zij tijdig de gelegenheid zou krijgen om de conclusies uit het rapport te weerspreken en om feiten die in haar optiek onjuist waren recht te zetten. Ook hierover zijn gesprekken gevoerd tussen eiseres en verweerder. Gelet op al het voorgaande kon eiseres niet tijdig een aanvraag indienen en valt haar dat niet te verwijten.
Dat zij uiteindelijk in september 2019 tóch een aanvraag heeft ingediend, komt omdat sponsoren dreigden af te haken en de druk te hoog werd zodat eiseres de aanvraag wel móest indienen, ondanks de mogelijke negatieve gevolgen.
8. De rechtbank constateert dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres de aanvraag na 1 juli 2019 heeft ingediend en de aanvraag daarom te laat is ingediend. Ook is niet in geschil dat zonder subsidie filmfestival Scenecs niet kan worden opgevoerd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder de aanvraag van eiseres ondanks de te late indiening toch in behandeling had moeten nemen, omdat er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden waardoor eiseres niet in staat was om de aanvraag tijdig in te dienen, zoals is omschreven in de toelichting bij artikel 4 van de Subsidieregeling.
Bijzondere omstandigheden
9. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die maken dat eiseres niet in staat was om de aanvraag tijdig in te dienen, zoals is bedoeld in de Subsidieregeling. Van een ‘klassieke overmachtssituatie’, zoals bijvoorbeeld brand of ziekte, was geen sprake. Verder volgt de rechtbank eiseres niet in haar stelling dat zij door de opstelling van verweerder de subsidieaanvraag niet op tijd kon indienen en dat haar de late aanvraag niet kan worden verweten. In de door eiseres overgelegde stukken staat nergens expliciet vermeld dat eiseres van verweerder geen (tijdige) aanvraag voor een cultuursubsidie voor het jaar 2019 mocht indienen en ook impliciet kan de rechtbank dat niet afleiden uit de stukken. Wel blijkt uit de stukken dat verweerder heeft aangegeven dat áls eiseres een aanvraag voor het jaar 2019 wilde indienen, ook het auditrapport bij de beoordeling daarvan zou worden betrokken en dat het auditrapport in dat geval openbaar gemaakt zou worden. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de brief van verweerder van 16 mei 2019. Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht dat het rapport in dat geval namelijk ter beschikking gesteld zou moeten worden aan de Cultuurraad, die over de aanvraag zou moeten beslissen, en daarvoor was nodig dat de ‘geheimhouding’ die er op het rapport rustte werd opgeheven. De opheffing van geheimhouding loopt via de vergaderingen van de gemeenteraad. Dat is de ‘openbaarmaking’ waarop verweerder doelde in de genoemde brief en tijdens de diverse gesprekken die er zijn gevoerd. De rechtbank vindt een dergelijke openbaarmaking niet onredelijk, omdat aannemelijk is dat het auditrapport van belang kon zijn voor de Cultuurraad bij de beoordeling van een nieuwe subsidieaanvraag. Hoewel de mededelingen van verweerder over openbaarmaking voor eiseres kennelijk voelden als ‘een dreigement’, kan de rechtbank op basis van het dossier niet vaststellen dat verweerder hiermee buiten zijn bevoegdheden is getreden of anderszins onbehoorlijk heeft gehandeld jegens eiseres. Dat de audit oorspronkelijk was opgestart met een ander doel, zoals eiseres heeft aangevoerd, leidt ook niet tot deze conclusie, omdat van verweerder mag worden verwacht dat hij voor de beoordeling van een cultuursubsidie de Cultuurraad voorziet van álle mogelijk relevante informatie waarover hij beschikt.
Tot slot betekent ook het feit dat eiseres het niet eens is met de inhoud en conclusies in het rapport en met de wijze waarop de audit is verlopen naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerder het rapport niet openbaar zou mogen maken en niet aan de Cultuurraad ter beschikking zou mogen stellen. Eiseres had namelijk in de daaropvolgende beoordelings-procedure juist haar kritiek op de totstandkoming en de inhoud van het rapport kunnen uiten.
10. De angst van eiseres dat openbaarmaking van het auditrapport schade zou toebrengen aan het filmfestival acht de rechtbank op zichzelf niet onbegrijpelijk. Deze angst is echter onvoldoende om te concluderen dat eiseres hierdoor gedwongen was om af te zien van het indienen van een tijdige aanvraag. Verweerder heeft er in dat verband terecht op gewezen dat het auditrapport altijd ter beschikking gesteld zou moeten worden aan de Cultuurraad bij de beoordeling van een nieuwe aanvraag van eiseres die inhoudelijk (grotendeels) overeen zou komen met de eerdere aanvragen. Bij een aanvraag zou het rapport dus op enig moment sowieso openbaar gemaakt moeten worden. In die zin maakt het geen verschil of eiseres de aanvraag vóór of na 1 juli 2019 zou indienen. Door de keuze van eiseres om niet het risico te willen lopen op (reputatie)schade door openbaarmaking van het rapport en te wachten met het indienen van een aanvraag in de hoop dat het auditrapport nog zou worden aangepast, heeft zij het risico genomen dat de aanvraag te laat werd ingediend en om die reden zou worden afgewezen. Deze keuze heeft eiseres echter zelf gemaakt en dit kan niet aan verweerder worden tegengeworpen. Ook de door eiseres genoemde gerechtelijke procedures stonden niet in de weg aan het doen van een aanvraag. Verweerder was naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet gehouden om het te late indienen van de aanvraag in dit geval te passeren op grond van de hardheidsclausule.
Het vertrouwensbeginsel en artikel 4:51 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
11. Volgens eiseres rechtvaardigt de langdurige subsidierelatie een vertrouwen op voortzetting daarvan. Dat wordt volgens eiseres ook onderstreept door de expliciete uitlatingen van verweerder over de potentie van het filmfestival en de meerjarige samenwerking. Beëindiging van de subsidierelatie is volgens eiseres dan ook evident in strijd met het vertrouwensbeginsel. Uit art 4:51 van de Awb volgt verder dat de beëindiging van een subsidierelatie alleen kan met inachtneming van een redelijke termijn. Verweerder had met eiseres kunnen bespreken hoe de subsidie in de toekomst afgebouwd zou kunnen worden.
12. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiseres op artikel 4:51 van de Awb niet slaagt. De subsidie voor het jaar 2019 is immers niet op inhoudelijke gronden geweigerd, maar omdat deze te laat is ingediend. Van ‘veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten die zich tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten’, waarbij de subsidie enkel geweigerd zou mogen worden met inachtneming van een redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 4:51 van de Awb, is dus geen sprake. Dat er wel sprake was van een ‘gewijzigd inzicht’, omdat verweerder van Scenecs ‘af wilde’ en om die reden heeft aangestuurd op een te late aanvraag, zoals eiseres heeft opgemerkt, volgt de rechtbank niet. Zoals hiervoor al is overwogen moet de te late aanvraag voor rekening van eiseres blijven en kan niet worden vastgesteld dat verweerder hierbij verwijtbaar heeft gehandeld. Ook verder ziet de rechtbank onvoldoende concrete aanknopingspunten in het dossier voor deze stelling van eiseres. Daarnaast is naar het oordeel van de rechtbank ook anderszins geen sprake van een situatie waarbij eiseres er gerechtvaardigd op heeft kunnen vertrouwen dat de subsidie voor het jaar 2019 zonder meer (weer) zou worden verleend. Dat blijkt niet uit de subsidiebeschikkingen voor de jaren 2016, 2017 en 2018 en ook de omstandigheid dat verweerder, aldus eiseres, de intentie heeft uitgesproken om een langdurige samenwerking met eiseres aan te gaan is daarvoor onvoldoende. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel moet er namelijk sprake zijn van een concrete ondubbelzinnige toezegging van verweerder over subsidieverlening aan eiseres en die toezegging is er niet.
13. Tot slot overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat eiseres een keer eerder een te late aanvraag heeft ingediend en toch een subsidie kreeg niet een situatie is waar eiseres rechten aan kan ontlenen en het betekent ook niet dat verweerder andere te late aanvragen ook in behandeling zou moeten nemen.
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.