In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 februari 2020 een beschikking gegeven met betrekking tot de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van twee minderjarige kinderen, geboren uit een geregistreerd partnerschap tussen de ouders. De vader heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen, terwijl de moeder dit verzoek heeft afgewezen en zelf een verzoek heeft ingediend om de hoofdverblijfplaats bij haar te laten. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder verzoekschriften en verweerschriften van beide ouders, en heeft op 21 januari 2020 een mondelinge behandeling gehouden waarbij beide ouders en hun advocaten aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders samen het gezag over de kinderen hebben en dat er in het verleden al beslissingen zijn genomen over de hoofdverblijfplaats en zorgregeling. In een eerdere beschikking was de hoofdverblijfplaats bij de moeder bepaald, maar in een kort geding was deze tijdelijk bij de vader vastgesteld. De rechtbank heeft besloten dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader zal zijn, met een zorgregeling waarbij de kinderen om de week bij de moeder verblijven. De rechtbank heeft ook ouderschapsbemiddeling voorgesteld om de communicatie tussen de ouders te verbeteren, gezien de impact van de strijd tussen hen op de kinderen.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak. De beslissing is genomen door kinderrechter mr. V.E.J.A. Heijckmann, in aanwezigheid van griffier mr. F. de Kleijn, en is openbaar uitgesproken.