ECLI:NL:RBMNE:2020:5747

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 december 2020
Publicatiedatum
8 januari 2021
Zaaknummer
UTR 20/2621
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs na drugsmisbruik en vergewisplicht CBR

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 december 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen door het CBR, met ingang van 6 april 2020, na een aanhouding op 24 augustus 2019 waarbij hij slingerend en langzaam reed. Tijdens deze aanhouding weigerde de eiser mee te werken aan een speekseltest en bloedonderzoek, wat leidde tot een verplicht onderzoek door het CBR. Dit onderzoek, uitgevoerd op 13 januari 2020, concludeerde dat er sprake was van drugsmisbruik in ruime zin, zoals vastgesteld door psychiater drs. A.F.M. Pulles en psycholoog F. Bakker.

De rechtbank oordeelde dat het CBR terecht het rijbewijs van de eiser ongeldig had verklaard, aangezien de wet vereist dat een rijbewijs ongeldig kan worden verklaard als de betrokkene niet voldoet aan de eisen voor het besturen van een voertuig. De rechtbank benadrukte dat de eiser geen tegenrapport had overgelegd om de conclusies van het CBR te weerleggen en dat de persoonlijke omstandigheden van de eiser niet relevant waren voor de beslissing van het CBR. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan in het openbaar en is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, conform de Wegenverkeerswet 1994 en de Regeling eisen geschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2621

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

29 december 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: drs. I. Metaal).

Procesverloop

Bij besluit van 30 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard met ingang van 6 april 2020.
Bij besluit van 29 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 december 2020. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Op 24 augustus 2019 is eiser aangehouden omdat de politie opviel dat hij slingerend en langzaam reed. Eiser heeft niet meegewerkt aan een speekseltest en een bloedonderzoek. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder een onderzoek opgelegd. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden op 13 januari 2020. Hiervan is op 18 februari 2020 een rapport naar verweerder gestuurd. De conclusie van de psychiater drs. A.F.M. Pulles en psycholoog
F. Bakker is dat sprake is van drugsmisbruik in ruime zin. Verweerder heeft vervolgens het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard vanaf 6 april 2020.
2. Uit de wet volgt dat verweerder een rijbewijs ongeldig verklaart als uit het onderzoek blijkt dat de betrokkene niet voldoet aan de eisen voor het besturen van een voertuig. [1] Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1570) volgt dat slechts aanleiding bestaat om een besluit van verweerder niet in stand te laten als het rapport naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, inhoudelijke tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is. Daarnaast volgt uit paragraaf 8.8 van de Regeling eisen geschiktheid dat van de keurend arts een strenge opstelling wordt verwacht.
4. De psychiater drs. A.F.M. Pulles en de psycholoog F. Bakker zijn tot de conclusie gekomen dat sprake is van drugsmisbruik in ruime zin. Deze conclusie hebben zij gebaseerd op het volgende:
  • Uit het urineonderzoek is gebleken dat eiser cannabis en cocaïne heeft gebruikt. Eiser was de hoogte van het feit dat hij een drugsonderzoek zou ondergaan en was blijkbaar niet in staat om zich met betrekking tot het drugsgebruik te beheersen. Dit wijst op een vorm van persistentie en vormt een aanwijzing voor problematisch gebruik van drugs.
  • Daarnaast heeft eiser zelf verklaard dat hij op reguliere basis verboden middelen gebruikt.
  • Ook is ook van belang geacht dat eiser tijdens de aanhouding heeft geweigerd om mee te werken aan een drugstest, waarmee hij de verdenking op zich heeft geladen dat hij meer drugs heeft gebruikt dan hij heeft verklaard. De psychiater en psycholoog gaan er daarom vanuit dat eiser te veel drugs heeft gebruikt op het moment van de aanhouding op 24 augustus 2019.
5. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd, namelijk dat hij alleen cocaïne gebruikt bij een feestje waarna hij niet hij geen auto hoeft te rijden, dat hij cannabis gebruikt voordat hij gaat slapen en dat hij uit principe niet heeft meegewerkt tijdens de controle bij de aanhouding op 24 augustus 2019, zijn geen omstandigheden waarop de conclusie kan worden getrokken dat het rapport onjuistheden bevat. Eiser heeft ook geen tegenrapport overgelegd om het tegendeel te bewijzen. Verweerder kon dus uitgaan van het onderzoeksrapport van 18 februari 2020. De Wegenverkeerswet geen ruimte om persoonlijke belangen van eiser te betrekken bij zijn oordeel en daarom moest verweerder het rijbewijs van eiser ongeldig verklaren.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 december 2020 door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier.
De rechter is verhinderd om de uitspraak
te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie artikel 134 van de Wegenverkeerswet 1994, artikel 27. Sub b, Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid en paragraaf 8.8. Regeling eisen geschiktheid.