ECLI:NL:RBMNE:2020:5791

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 februari 2020
Publicatiedatum
15 januari 2021
Zaaknummer
C/16/493557 / FO RK 19-1824
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • P.J. Elferink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de vader op verzoek van de moeder in een familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de moeder op 11 december 2019 een verzoek ingediend bij de Rechtbank Midden-Nederland om het gezamenlijk gezag over hun minderjarige zoon te beëindigen. De ouders, die een relatie hebben gehad, hebben samen een zoon, geboren in 2011. De vader heeft de zoon erkend en zij oefenden gezamenlijk gezag uit. De kinderrechter heeft de zoon onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West Zuid-Holland, met een ondertoezichtstelling die loopt tot 20 maart 2020.

Tijdens de mondelinge behandeling op 6 februari 2020 was de vader niet aanwezig, ondanks dat hij correct was opgeroepen. De moeder, bijgestaan door haar advocaat, heeft het verzoek gedaan om alleen het gezag over hun zoon te krijgen, wat werd ondersteund door de GI. De vader heeft geen verweer gevoerd. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vader nauwelijks contact heeft met de zoon, wat het moeilijk maakt voor hem om belangrijke beslissingen te nemen. Bovendien is er geen communicatie tussen de ouders, en het contact tussen hen is niet in het belang van de zoon.

De kinderrechter heeft besloten het verzoek van de moeder toe te wijzen en het gezag van de vader te beëindigen, zodat de moeder alleen het gezag over de zoon zal uitoefenen. Deze beslissing is genomen in het belang van de minderjarige, gezien de omstandigheden en de problematiek die de zoon ervaart. De beschikking is gegeven op 21 februari 2020 en is uitvoerbaar bij voorraad. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/493557 / FO RK 19-1824
Beschikking van 21 februari 2020
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. J. Kaljee,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vader.
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West Zuid-Holland,
gevestigd te [.] ,
hierna te noemen de GI.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De moeder heeft op 11 december 2019 een schriftelijk verzoek aan deze rechtbank gedaan.
1.2.
Op 6 februari 2020 heeft de rechtbank een mondelinge behandeling gehouden. Hierbij waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat;
  • mevrouw [A] namens de GI;
  • mevrouw [B] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
De vader is op de juiste manier opgeroepen voor de mondelinge behandeling. Desondanks is hij niet verschenen.

2.Beoordeling

Waar gaat het over?
2.1.
De ouders hebben een relatie gehad. Zij hebben samen een minderjarige zoon:
-
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2011 in [geboorteplaats] .
2.2.
De vader heeft [voornaam van minderjarige] erkend. De ouders hebben samen het gezag over [voornaam van minderjarige] . Dat betekent dat zij samen de belangrijke beslissingen over [voornaam van minderjarige] nemen. De kinderrechter heeft [voornaam van minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling loopt tot 20 maart 2020.
2.3.
De moeder vraagt de rechtbank het gezamenlijk gezag over [voornaam van minderjarige] te beëindigen en haar voortaan alleen met het gezag over [voornaam van minderjarige] te belasten. De GI ondersteunt het verzoek van de moeder. De vader heeft geen verweer gevoerd.
Beslissing
2.4.
De kinderrechter zal het verzoek van de moeder toewijzen en bepalen dat de moeder voortaan alleen is belast met het gezag over [voornaam van minderjarige] . De kinderrechter zal hierna uitleggen waarom.
2.5.
Het uitgangspunt van de wet is dat ouders gezamenlijk het gezag blijven uitoefenen, ook als zij geen relatie meer hebben. Desondanks vindt de rechtbank het in dit geval in het belang van [voornaam van minderjarige] dat de moeder voortaan alleen het gezag over hem gaat uitoefenen. [1]
2.6.
Uit de stukken en tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat de vader nauwelijks tot geen contact heeft met [voornaam van minderjarige] . Dit maakt het lastig voor de vader om belangrijke beslissingen in het leven van zijn zoon te nemen. Hij weet hierdoor namelijk niet wat er in het leven van zijn zoon speelt. Daarnaast is gebleken dat de ouders onderling niet communiceren en dat hier geen wijziging in is te verwachten voor de toekomst. Tijdens de mondelinge behandeling is door de moeder en haar advocaat duidelijk gemaakt dat het niet in het belang van de moeder is om contact te onderhouden met de vader. De vader bevindt zich namelijk in een milieu dat een slechte invloed heeft op de moeder. Het risico hiervan is dat de moeder hierdoor terugvalt in oude gewoontes. Dit kan tot problemen leiden in het leven van [voornaam van minderjarige] , aangezien de moeder zijn enige verzorger is. Het contact tussen de moeder en de vader is daardoor niet in het belang van [voornaam van minderjarige] . Daarbij heeft [voornaam van minderjarige] last van eigen problematiek. Deze problematiek is deels kind eigen, maar waarschijnlijk ook deels voortgekomen uit zijn lastige jeugd. Hierdoor vindt de kinderrechter het extra belangrijk dat de beslissingen over het leven van [voornaam van minderjarige] snel en effectief genomen kunnen worden. Zonder directe communicatie tussen de ouders is dit niet mogelijk.

3.Beslissing

De kinderrechter:
3.1.
bepaalt dat het gezag van de vader wordt beëindigd en dat de moeder voortaan alleen het gezag zal uitoefenen over:
-
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2011 in [geboorteplaats] .
3.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.J. Elferink (kinder)rechter, in aanwezigheid van mr. F. de Kleijn als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2020.
Hoger beroep
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het beroepschrift kan uitsluitend door een advocaat worden ingediend. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden kunnen het hoger beroep uiterlijk drie maanden na de dag van de uitspraak instellen. Andere belanghebbenden kunnen het beroep instellen uiterlijk drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.artikel 1:253n en artikel 1:251a lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek.