Overwegingen
1. Eiseres heeft voor het laatst gewerkt als beleidsmedewerker. Zij is op 9 november 2015 uitgevallen en ontvangt per 6 november 2017 een WIA-uitkering op grond van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 52,95. Op 6 augustus 2018 heeft zij zich per
19 februari 2018 meer arbeidsongeschikt gemeld in verband met toegenomen klachten. Zij acht zichzelf volledig arbeidsongeschikt. De primaire verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat de belastbaarheid conform de eerder opgestelde functionelemogelijkhedenlijst (FML) van 6 november 2017 is. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
Hierna heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gerapporteerd dat de medische beoordeling van de primaire verzekeringsarts in stand kan blijven en dat er geen medische onderbouwing is voor een toename van de beperkingen per 19 februari 2018. Vervolgens heeft verweerder het eerste bestreden besluit genomen.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om op grond van de door eiseres ingebrachte medische informatie van standpunt te wijzigen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML op 21 juni 2019 geactualiseerd. Op grond van deze FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep eiseres 53,59% arbeidsongeschikt geacht. Vervolgens heeft verweerder het tweede bestreden besluit genomen.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 9 september 2019 geen aanleiding in de beroepsgronden gezien om van standpunt te wijzigen. Naar aanleiding van een psychiatrische expertise van 22 en 23 juli 2019 en aanvullende beroepsgronden heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep wel de FML op 10 februari 2020 aangepast. Naar aanleiding hiervan heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep enkele geduide functies laten vervallen. De arbeidskundige beoordeling blijft gebaseerd op de eerdere drie geduide functies. De mate van arbeidsongeschiktheid blijft 53,59%.
Na heropening van het onderzoek heeft deskundige Grob-Braber ten aanzien van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde FML van 10 februari 2020 geconcludeerd dat er beperkingen moeten worden toegevoegd op de items 2.9 en 2.12.1. Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 12 oktober 2020 de FML per de datum in geding aangepast zoals door deskundige Grob-Braber is voorgesteld.
Wijziging van het bestreden besluit
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het tweede bestreden besluit een besluit heeft genomen in de zin van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met dit besluit is niet volledig tegemoetgekomen aan het beroep van eiseres. Het beroep van eiseres wordt op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit 2 omdat eiseres daarbij voldoende belang heeft.
Grondslag van het tweede bestreden besluit
3. Verweerder heeft aan het tweede bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de hoogte van de WIA-uitkering per 19 februari 2018 niet wijzigt omdat de mate van arbeidsongeschiktheid is gewijzigd van 52,95% naar 53,59%. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages.
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiseres aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is.
Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
5. Deskundige Grob-Braber heeft ten aanzien van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde FML van 10 februari 2020 geconcludeerd dat de meeste beperkingen juist zijn aangenomen. Ten aanzien van item 2.6 heeft de deskundige geen zwaardere beperking aan de orde geacht. Volgens Grob-Braber moeten er wel beperkingen worden toegevoegd op de items 2.9 en 2.12.1. Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 12 oktober 2020 de FML per de datum in geding aangepast zoals deskundige Grob-Braber heeft voorgesteld.
Item 2.6: emotionele problemen van anderen hanteren
6. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om eiseres zwaarder beperkt te achten op het item 2.6 (het hanteren van emotionele problemen van anderen).
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gerapporteerd dat bij de beoordeling van de functionele mogelijkheden door de verzekeringsarts in de praktijk blijkt dat dit beoordelingspunt een beperkte waarde heeft boven de beoordelingspunten van 2.12 (specifieke voorwaarden voor het sociaal functioneren in arbeid). Voorgeschreven wordt om onder dit beoordelingspunt bij voorkeur de normaalwaarde aan te geven. In de praktijk doen zich in het algemeen weinig situaties voor waarbij onder dit beoordelingspunt een beperkende score moet worden aangegeven. Bij specifieke cliëntgroepen, zoals cliënten met een verstandelijke beperking of autistisch spectrum stoornis, of cliënten met ernstige psychische problematiek, komen beperkingen op dit gebied verhoudingsgewijs vaak voor.
Deskundige Grob-Braber heeft op grond van deze overwegingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep de reeds toegekende beperking op item 2.6 toereikend geacht.
Verzekeringsarts Erdogan heeft erop gewezen dat uit onderzoek bij eiseres is gebleken dat zij een neurobiologische ontwikkelingsstoornis heeft met kenmerken van ADHD en ASS en een andere gespecificeerde angststoornis. Eiseres heeft echter geen medische informatie ingebracht waaruit blijkt dat bij haar sprake is van een verstandelijke beperking, een autistisch spectrum stoornis of ernstige psychische problematiek. Hoe eiseres haar psychische klachten ervaart, levert geen medische objectiveerbare grondslag op voor het aannemen van zwaardere beperking op dit item.
Item 6.3: 40 uur per week werken
7. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om deskundige Grob-Braber in de gelegenheid te stellen om de psychische klachten en slaapproblematiek van eiseres te herbeschouwen en te bezien of deze klachten tot een urenbeperking moeten leiden.
Grob-Braber heeft ten aanzien van rubriek 6 (werktijden) overwogen dat ten tijde van het primaire onderzoek op 19 februari 2018 sprake was van een normaal dag/nachtritme en een actief dagverhaal, waaronder in de ochtend activiteiten in het kader van re-integratie en in de middag in het kader van ontspaning. Na een onprettig gesprek met de verzekeringsarts op
19 februari 2018 veranderde dat in veel huilen, vermoeidheid en veel slapen overdag in verband met de slechte nachten vol met piekeren en/of nachtmerries, angsten, stress, hartkloppingen en vermijding van sociale situaties. Conform de verzekeringsgeneeskundige standaard “Duurbelastbaarheid in arbeid” is er geen indicatie voor het aannemen van een urenbeperking buiten de reeds gestelde beperkingen. Uit de standaard volgt dat voor passende arbeid alleen een urenbeperking kan worden toegekend als er sprake is van een ernstige stoornis in de energiehuishouding (bijvoorbeeld een tekort aan energie door een ernstige hart- of longfunctiestoornis, of een verhoogd energiegebruik bij kanker of ontstekingsprocessen, of verminderde mogelijkheid tot recuperatie bij
slaap-waakstoornissen), verminderde beschikbaarheid als gevolg van behandeling of extra tijd voor zelfzorg of reizen, op preventieve gronden (bijvoorbeeld ter preventie van decompensatie bij ernstige psychopathologie, persoonlijkheidsproblematiek, neurologische ziektebeelden), of een combinatie hiervan. Geen van deze situaties was bij eiseres van toepassing op de datum in geding (19 februari 2018). Ook het dagverhaal ten tijde van het primaire onderzoek (tevens datum in geding), dat is uitgevraagd, bevat voldoende informatie voor een adequate beoordeling van de werktijden. Volgens Grob-Braber was eiseres op
19 februari 2018 dan ook in staat om 40 uur per week te werken.
Verzekeringsarts Erdogan heeft erop gewezen dat de medische situatie van eiseres kort na het gesprek bij de primaire verzekeringsarts op 19 februari 2018 is verslechterd. Verder heeft eiseres gesteld dat haar medische toestand is verslechterd door de problematiek met haar vader en broer die zich sinds de datum in geding heeft ontwikkeld. In deze zaak wordt echter de medische situatie van eiseres op de datum in geding beoordeeld, zodat deze omstandigheden niet kunnen meewegen in de medische beoordeling. Eiseres heeft ook geen medische informatie ingebracht waaruit volgt dat een urenbeperking moet worden aangenomen. De manier waarop eiseres zelf haar gezondheidsklachten ervaart, vormt geen toereikende grondslag voor het aannemen van een urenbeperking.
In stand laten rechtsgevolgen
8. Omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding van het deskundigenrapport de FML heeft aangepast, zijn de bestreden besluiten niet zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten, omdat deze in strijd zijn met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
9. Zoals hiervoor overwogen ziet de rechtbank er geen aanleiding voor dat een zwaardere beperking op item 2.6 en/of een urenbeperking in de FML moet worden aangenomen. Omdat de inhoudelijke medische gronden niet slagen en de uitkomst niet verandert (het arbeidsongeschiktheidspercentage en de hoogte van de WIA-uitkering blijven ongewijzigd), laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het tweede bestreden besluit in stand met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb.
Griffierecht en proceskosten
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 47,- vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de proceskosten die eiseres in beroep heeft gemaakt. De rechtbank stelt de kosten voor door een derde verleende rechtsbijstand op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op € 1.312,50 (1 punt voor het indienen van het beroep, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het geven van een reactie op het deskundigenrapport, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
12. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van de kosten voor de rapportages van psycholoog M.C. Hack en psychiater I.S. Hernandez-Dwarkasing (van WPEX) van 22 en 23 juli 2019 en de rapportages van de verzekeringsarts D. Erdogan van 18 december 2019, 28 februari 2020 en 21 september 2020. De kosten van een niet-juridische deskundige komen voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Bij de beoordeling hiervan kan in het algemeen als maatstaf worden gehanteerd of degene die deze deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Bij de beoordeling hiervan kan in het algemeen als maatstaf worden gehanteerd of degene die deze deskundige heeft ingeroepen, gezien de feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van de inroeping, ervan mocht uitgaan dat de deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor haar gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag. Aan dit criterium is naar het oordeel van de rechtbank voldaan.
13. Vervolgens moet de rechtbank vaststellen in hoeverre de gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Uit de door eiseres overgelegde facturen blijkt dat in totaal € 7.718,21 inclusief btw in rekening is gebracht voor de rapportage van de psychiatrische rapportage van Wpex (€ 6.050,-) en de rapportages van verzekeringsarts Erdogan (€ 723,42; € 461,64; 483,15).
14. De rechtbank stelt de maatstaf voor vergoeding van de gemaakte kosten voor werkzaamheden door de deskundigen vast op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb en overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken. Op grond van artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 geldt een maximumtarief voor opdrachten verstrekt in 2019 van € 126,47 per uur en voor opdrachten verstrekt in 2020 van € 129,63 per uur.
15. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de kosten voor de deskundigenrapportages af. Bij de uitnodiging voor de zitting van 3 maart 2020 heeft de rechtbank een proceskostenformulier bijgevoegd. Op dit formulier staat het volgende vermeld: “Kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht, voor zover dat verslag naar het oordeel van de rechtbank bij de behandeling van het beroep redelijkerwijs noodzakelijk was. Er dient een urenspecificatie, opgesteld door de deskundige, bijgevoegd te worden.” Eiseres heeft facturen van de deskundigen ingediend die geen urenspecificatie bevatten. De rechtbank kan daarom niet vaststellen of, en zo ja welke bedragen, voor vergoeding in aanmerking komen.