ECLI:NL:RBMNE:2020:5801

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 december 2020
Publicatiedatum
18 januari 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1937
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit WIA-uitkering en herbeoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 december 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) betreffende de WIA-uitkering van eiseres. Eiseres, die sinds 2015 arbeidsongeschikt is, ontving een WIA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 52,95%. Na een herbeoordeling door het UWV, waarbij haar arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 53,59%, heeft eiseres beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van het UWV, waarin haar bezwaar ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 3 maart 2020 gesloten, maar heropend om een deskundige te benoemen. Deskundige R. Grob-Braber heeft onderzoek verricht en op 25 augustus 2020 een rapport opgemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bestreden besluiten niet zorgvuldig zijn voorbereid en niet deugdelijk zijn gemotiveerd. Het beroep van eiseres is gegrond verklaard, en de rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het tweede bestreden besluit in stand gelaten, omdat de hoogte van de WIA-uitkering niet wijzigt.

De rechtbank heeft ook bepaald dat het UWV het griffierecht van € 47,- aan eiseres moet vergoeden en heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.312,50. Het verzoek van eiseres om vergoeding van kosten voor deskundigenrapportages is afgewezen, omdat de ingediende facturen geen urenspecificatie bevatten. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/1937

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 december 2020 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres
gemachtigde: P. Breedveld,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
gemachtigde: S.N. Westmaas.

Procesverloop

Bij besluit van 7 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat haar uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) niet wijzigt omdat haar mate van arbeidsongeschiktheid niet is gewijzigd (52,95%).
Bij besluit van 5 april 2019 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid juist is vastgesteld op 52,95%.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 16 augustus 2019 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, omdat tijdens de beroepsprocedure ten onrechte geen arbeidsdeskundig onderzoek is verricht. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft alsnog onderzoek verricht en eiseres voor 53,59% arbeidsongeschikt geacht. De hoogte van de WIA-uitkering blijft ongewijzigd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2020. Eiseres is niet op de zitting verschenen en heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verder is
[zus] (de zus van eiseres) op de zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek heropend omdat zij aanleiding heeft gezien om een deskundige te benoemen. Op verzoek van de rechtbank heeft deskundige
R. Grob-Braber, verzekeringsarts bij DC Expertise Centrum, onderzoek verricht en op
25 augustus 2020 een deskundigenrapport opgemaakt. Verweerder heeft hierop gereageerd met een aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 oktober 2020 en een aanvullend rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep 16 oktober 2020. Eiseres heeft hier op 21 oktober 2020 gereageerd. Zij heeft de rechtbank ook verzocht om een rapport van verzekeringsarts D. Erdogan van 21 september 2020 aan Grob-Braber voor te leggen en op grond daarvan alsnog een urenbeperking aan te nemen.
Hierna heeft de rechtbank het onderzoek in de zaak op 12 november 2020 gesloten. Op
1 december 2020 heeft eiseres de rechtbank verzocht om het onderzoek te heropenen. De rechtbank heeft dit verzoek op 8 december 2020 afgewezen omdat zij hiertoe geen aanleiding ziet.

Overwegingen

Voorgeschiedenis
1. Eiseres heeft voor het laatst gewerkt als beleidsmedewerker. Zij is op 9 november 2015 uitgevallen en ontvangt per 6 november 2017 een WIA-uitkering op grond van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 52,95. Op 6 augustus 2018 heeft zij zich per
19 februari 2018 meer arbeidsongeschikt gemeld in verband met toegenomen klachten. Zij acht zichzelf volledig arbeidsongeschikt. De primaire verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat de belastbaarheid conform de eerder opgestelde functionelemogelijkhedenlijst (FML) van 6 november 2017 is. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
Hierna heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gerapporteerd dat de medische beoordeling van de primaire verzekeringsarts in stand kan blijven en dat er geen medische onderbouwing is voor een toename van de beperkingen per 19 februari 2018. Vervolgens heeft verweerder het eerste bestreden besluit genomen.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om op grond van de door eiseres ingebrachte medische informatie van standpunt te wijzigen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML op 21 juni 2019 geactualiseerd. Op grond van deze FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep eiseres 53,59% arbeidsongeschikt geacht. Vervolgens heeft verweerder het tweede bestreden besluit genomen.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 9 september 2019 geen aanleiding in de beroepsgronden gezien om van standpunt te wijzigen. Naar aanleiding van een psychiatrische expertise van 22 en 23 juli 2019 en aanvullende beroepsgronden heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep wel de FML op 10 februari 2020 aangepast. Naar aanleiding hiervan heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep enkele geduide functies laten vervallen. De arbeidskundige beoordeling blijft gebaseerd op de eerdere drie geduide functies. De mate van arbeidsongeschiktheid blijft 53,59%.
Na heropening van het onderzoek heeft deskundige Grob-Braber ten aanzien van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde FML van 10 februari 2020 geconcludeerd dat er beperkingen moeten worden toegevoegd op de items 2.9 en 2.12.1. Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 12 oktober 2020 de FML per de datum in geding aangepast zoals door deskundige Grob-Braber is voorgesteld.
Wijziging van het bestreden besluit
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het tweede bestreden besluit een besluit heeft genomen in de zin van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met dit besluit is niet volledig tegemoetgekomen aan het beroep van eiseres. Het beroep van eiseres wordt op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit 2 omdat eiseres daarbij voldoende belang heeft.
Grondslag van het tweede bestreden besluit
3. Verweerder heeft aan het tweede bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de hoogte van de WIA-uitkering per 19 februari 2018 niet wijzigt omdat de mate van arbeidsongeschiktheid is gewijzigd van 52,95% naar 53,59%. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages.
Beoordelingskader
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiseres aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is.
Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
Medische beoordeling
5. Deskundige Grob-Braber heeft ten aanzien van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde FML van 10 februari 2020 geconcludeerd dat de meeste beperkingen juist zijn aangenomen. Ten aanzien van item 2.6 heeft de deskundige geen zwaardere beperking aan de orde geacht. Volgens Grob-Braber moeten er wel beperkingen worden toegevoegd op de items 2.9 en 2.12.1. Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 12 oktober 2020 de FML per de datum in geding aangepast zoals deskundige Grob-Braber heeft voorgesteld.
Item 2.6: emotionele problemen van anderen hanteren
6. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om eiseres zwaarder beperkt te achten op het item 2.6 (het hanteren van emotionele problemen van anderen).
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gerapporteerd dat bij de beoordeling van de functionele mogelijkheden door de verzekeringsarts in de praktijk blijkt dat dit beoordelingspunt een beperkte waarde heeft boven de beoordelingspunten van 2.12 (specifieke voorwaarden voor het sociaal functioneren in arbeid). Voorgeschreven wordt om onder dit beoordelingspunt bij voorkeur de normaalwaarde aan te geven. In de praktijk doen zich in het algemeen weinig situaties voor waarbij onder dit beoordelingspunt een beperkende score moet worden aangegeven. Bij specifieke cliëntgroepen, zoals cliënten met een verstandelijke beperking of autistisch spectrum stoornis, of cliënten met ernstige psychische problematiek, komen beperkingen op dit gebied verhoudingsgewijs vaak voor.
Deskundige Grob-Braber heeft op grond van deze overwegingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep de reeds toegekende beperking op item 2.6 toereikend geacht.
Verzekeringsarts Erdogan heeft erop gewezen dat uit onderzoek bij eiseres is gebleken dat zij een neurobiologische ontwikkelingsstoornis heeft met kenmerken van ADHD en ASS en een andere gespecificeerde angststoornis. Eiseres heeft echter geen medische informatie ingebracht waaruit blijkt dat bij haar sprake is van een verstandelijke beperking, een autistisch spectrum stoornis of ernstige psychische problematiek. Hoe eiseres haar psychische klachten ervaart, levert geen medische objectiveerbare grondslag op voor het aannemen van zwaardere beperking op dit item.
Item 6.3: 40 uur per week werken
7. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om deskundige Grob-Braber in de gelegenheid te stellen om de psychische klachten en slaapproblematiek van eiseres te herbeschouwen en te bezien of deze klachten tot een urenbeperking moeten leiden.
Grob-Braber heeft ten aanzien van rubriek 6 (werktijden) overwogen dat ten tijde van het primaire onderzoek op 19 februari 2018 sprake was van een normaal dag/nachtritme en een actief dagverhaal, waaronder in de ochtend activiteiten in het kader van re-integratie en in de middag in het kader van ontspaning. Na een onprettig gesprek met de verzekeringsarts op
19 februari 2018 veranderde dat in veel huilen, vermoeidheid en veel slapen overdag in verband met de slechte nachten vol met piekeren en/of nachtmerries, angsten, stress, hartkloppingen en vermijding van sociale situaties. Conform de verzekeringsgeneeskundige standaard “Duurbelastbaarheid in arbeid” is er geen indicatie voor het aannemen van een urenbeperking buiten de reeds gestelde beperkingen. Uit de standaard volgt dat voor passende arbeid alleen een urenbeperking kan worden toegekend als er sprake is van een ernstige stoornis in de energiehuishouding (bijvoorbeeld een tekort aan energie door een ernstige hart- of longfunctiestoornis, of een verhoogd energiegebruik bij kanker of ontstekingsprocessen, of verminderde mogelijkheid tot recuperatie bij
slaap-waakstoornissen), verminderde beschikbaarheid als gevolg van behandeling of extra tijd voor zelfzorg of reizen, op preventieve gronden (bijvoorbeeld ter preventie van decompensatie bij ernstige psychopathologie, persoonlijkheidsproblematiek, neurologische ziektebeelden), of een combinatie hiervan. Geen van deze situaties was bij eiseres van toepassing op de datum in geding (19 februari 2018). Ook het dagverhaal ten tijde van het primaire onderzoek (tevens datum in geding), dat is uitgevraagd, bevat voldoende informatie voor een adequate beoordeling van de werktijden. Volgens Grob-Braber was eiseres op
19 februari 2018 dan ook in staat om 40 uur per week te werken.
Verzekeringsarts Erdogan heeft erop gewezen dat de medische situatie van eiseres kort na het gesprek bij de primaire verzekeringsarts op 19 februari 2018 is verslechterd. Verder heeft eiseres gesteld dat haar medische toestand is verslechterd door de problematiek met haar vader en broer die zich sinds de datum in geding heeft ontwikkeld. In deze zaak wordt echter de medische situatie van eiseres op de datum in geding beoordeeld, zodat deze omstandigheden niet kunnen meewegen in de medische beoordeling. Eiseres heeft ook geen medische informatie ingebracht waaruit volgt dat een urenbeperking moet worden aangenomen. De manier waarop eiseres zelf haar gezondheidsklachten ervaart, vormt geen toereikende grondslag voor het aannemen van een urenbeperking.
In stand laten rechtsgevolgen
8. Omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding van het deskundigenrapport de FML heeft aangepast, zijn de bestreden besluiten niet zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten, omdat deze in strijd zijn met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
9. Zoals hiervoor overwogen ziet de rechtbank er geen aanleiding voor dat een zwaardere beperking op item 2.6 en/of een urenbeperking in de FML moet worden aangenomen. Omdat de inhoudelijke medische gronden niet slagen en de uitkomst niet verandert (het arbeidsongeschiktheidspercentage en de hoogte van de WIA-uitkering blijven ongewijzigd), laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het tweede bestreden besluit in stand met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb.
Griffierecht en proceskosten
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 47,- vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de proceskosten die eiseres in beroep heeft gemaakt. De rechtbank stelt de kosten voor door een derde verleende rechtsbijstand op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op € 1.312,50 (1 punt voor het indienen van het beroep, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het geven van een reactie op het deskundigenrapport, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
12. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van de kosten voor de rapportages van psycholoog M.C. Hack en psychiater I.S. Hernandez-Dwarkasing (van WPEX) van 22 en 23 juli 2019 en de rapportages van de verzekeringsarts D. Erdogan van 18 december 2019, 28 februari 2020 en 21 september 2020. De kosten van een niet-juridische deskundige komen voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Bij de beoordeling hiervan kan in het algemeen als maatstaf worden gehanteerd of degene die deze deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Bij de beoordeling hiervan kan in het algemeen als maatstaf worden gehanteerd of degene die deze deskundige heeft ingeroepen, gezien de feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van de inroeping, ervan mocht uitgaan dat de deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor haar gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag. Aan dit criterium is naar het oordeel van de rechtbank voldaan.
13. Vervolgens moet de rechtbank vaststellen in hoeverre de gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Uit de door eiseres overgelegde facturen blijkt dat in totaal € 7.718,21 inclusief btw in rekening is gebracht voor de rapportage van de psychiatrische rapportage van Wpex (€ 6.050,-) en de rapportages van verzekeringsarts Erdogan (€ 723,42; € 461,64; 483,15).
14. De rechtbank stelt de maatstaf voor vergoeding van de gemaakte kosten voor werkzaamheden door de deskundigen vast op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb en overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken. Op grond van artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 geldt een maximumtarief voor opdrachten verstrekt in 2019 van € 126,47 per uur en voor opdrachten verstrekt in 2020 van € 129,63 per uur.
15. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de kosten voor de deskundigenrapportages af. Bij de uitnodiging voor de zitting van 3 maart 2020 heeft de rechtbank een proceskostenformulier bijgevoegd. Op dit formulier staat het volgende vermeld: “Kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht, voor zover dat verslag naar het oordeel van de rechtbank bij de behandeling van het beroep redelijkerwijs noodzakelijk was. Er dient een urenspecificatie, opgesteld door de deskundige, bijgevoegd te worden.” Eiseres heeft facturen van de deskundigen ingediend die geen urenspecificatie bevatten. De rechtbank kan daarom niet vaststellen of, en zo ja welke bedragen, voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het tweede vernietigde bestreden besluit in stand blijft;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.312,50;
- wijst af het verzoek van eiseres om vergoeding van de proceskosten voor de deskundigen M.C. Hack, I.S. Hernandez-Dwarkasing en D. Erdogan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op 24 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
de rechter is buiten staat om deze uitspraak mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.