Overwegingen
1. De voorzieningenrechter van de rechtbank kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Bij het nemen van een beslissing op een verzoek tot voorlopige voorziening speelt een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Voordat kan worden toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening moet worden beoordeeld of verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er sprake is van een spoedeisend belang, omdat verzoekster en haar gezin worden gelast om hun huis voor de duur van drie maanden te verlaten.
3. Verzoekster verzoekt om een voorlopige voorziening zodat het besluit wordt opgeschort tot het moment dat op het bezwaar is beslist.
4. Op 29 september 2020 trof de politie op de zolderetage van de woning aan de [adres 1] te [plaats 1] een inwerking zijnde hennepkwekerij aan met in totaal 300 hennepplanten. De aangetroffen hennepkwekerij heeft verweerder aanleiding gegeven de woning te sluiten wat eerst in de vorm van een voornemen aan verzoekster bekend is gemaakt waarop verzoekster een zienswijze heeft gegeven. Verweerder heeft naar aanleiding van de zienswijze bij bestreden besluit de duur van de sluiting gewijzigd van zes naar drie maanden. Verweerder heeft in het bestreden besluit vastgesteld dat er sprake was van een bedrijfsmatige hennepkwekerij en dat de situatie als ernstig aangemerkt moet worden. Dat de situatie ernstig is, heeft verweerder verder gebaseerd op het aantal aangetroffen planten en de omstandigheid dat de echtgenote van verzoekster ook verdacht wordt van het houden van een hennepkwekerij die eerder is aangetroffen in een pand aan de [adres 2] te [plaats 2] . Er is volgens verweerder dus sprake van recidive.
Is er een bevoegdheid tot sluiting?
5. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder bevoegd was om tot sluiting van de woning over te gaan. Ook is niet in geschil dat het beleid van verweerder in een geval zoals deze een sluiting voor de duur van drie maanden hanteert. Verweerder heeft dus overeenkomstig zijn beleid gehandeld.
Mocht verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik maken?
6. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder in redelijkheid gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid tot sluiting. Bij de beantwoording van die vraag hanteert de voorzieningenrechter het toetsingskader, zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) dat heeft uiteengezet in de uitspraak van 28 augustus 2019.
7. Op de eerst plaats dient aan de hand van de aard en de omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde.
8. Verweerder mag bij het aantreffen van een handelshoeveelheid drugs in een woning aannemelijk achten dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Dat levert op zichzelf een belang bij sluiting op, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Ook in geval de buren geen notie hadden van de aanwezigheid van een kwekerij, kan er nog steeds een noodzaak bestaan tot sluiting. Verweerder heeft in dit verband verder naar voren gebracht dat hij een groot belang hecht aan dat de sluiting van de woning zichtbaar is voor de buurt en kenbaar voor de omgeving. Dit leidt tot een grotere meldingsbereidheid bij buurtbewoners. Daarnaast wordt er volgens verweerder ook een signaal afgegeven dat vanuit de woning niet langer criminele activiteiten worden ontplooid en dat de woning niet meer in gebruik is als hennepkwekerij. Verweerder verwijst daarbij nog naar een uitspraak van de ABRvS van 20 december 2017.
9. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de sluiting noodzakelijk is. Het ging om een grote hoeveelheid planten en om een bedrijfsmatige aanpak. Niet betwist wordt verder dat de echtgenote van verzoekster eerder betrokken is geweest bij het kweken van hennep. Het lokaal waar deze hennepkwekerij is gevonden, is ook gesloten. Verzoekster en haar echtgenoot hadden dus kunnen weten wat de consequenties zijn van het houden van een hennepkwekerij. Dit heeft hen er evenwel niet van weerhouden om opnieuw een hennepkwekerij in hun eigen woning te beginnen. Dit kan verzoekster en haar echtgenoot worden aangerekend. Dat het hier gaat om een ander adres, maakt dit niet anders. Verzoekster stelt nu onder de dreiging van de sluiting dat het nooit meer zal gebeuren. Verweerder heeft hierin geen aanleiding hoeven zien om van sluiting af te zien. Daarbij acht de voorzieningenrechter ook van belang dat de kwekerij is begonnen vanwege financiële problemen, welke problemen naar de rechtbank aanneemt nog steeds niet zijn opgelost. Dat verzoekster spijt betuigt, grote schaamte aanvoert en verantwoordelijk neemt voor de aanwezigheid van de hennepkwekerij en de gevolgen daarvan, is niet zonder belang, integendeel, maar dit neemt de noodzaak van de sluiting van de woning niet weg. Daarvoor is de situatie te ernstig. De door verweerder beschreven signaalfunctie van de sluiting wordt verder door de voorzieningenrechter onderschreven.
10. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich gelet op het vorenstaande in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat sluiting van de woning noodzakelijk is om het woon- en leefklimaat te beschermen en de openbare orde te herstellen.
11. Als de sluiting van een woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. Daaruit volgt dat de burgemeester gehouden is om alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. Voor de beoordeling van de evenredigheid zijn in dit geval de gevolgen voor verzoekster van de woningsluiting van belang.
12. Verzoekster heeft aangevoerd dat verweerder haar belangen en die van haar kinderen onvoldoende heeft meegewogen. Verzoekster heeft aangevoerd dat er bij haar en haar minderjarige dochter sprake is van medische klachten en dat een sluiting van de woning een (sterk) negatief effect heeft op de gezondheid van haar en haar minderjarige dochter. Verzoekster heeft gesteld dat zij en haar dochter nog steeds onder medische behandeling staan voor hun klachten en dat verblijf in hun eigen woning voor hen essentieel is. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft verzoekster voor de zitting ten aanzien van haar dochter foto’s van haar in het ziekenhuis overgelegd en een brief van de Anesthesioloog drs. A.A. Wilbrink van juni 2015. Ook heeft verzoekster ten aanzien van haar gezondheidstoestand een brief van de psychiater J.L van der Geld van 2 februari 2015 overgelegd. Omdat verzoekster stelt dat zij nog steeds onder medische behandeling staat, is haar door de voorzieningenrechter de gelegenheid gegeven nadere medische stukken te overleggen waaruit blijkt wat de medische gevolgen zijn van de sluiting van de woning voor haar en haar dochter, en of de gezondheidstoestand van verzoekster en haar dochter het toelaat dat zij gedurende een periode van drie maanden verblijven in een andere woning dan hun eigen woning. Verzoekster heeft de volgende stukken overgelegd:
*informatie van de beroepsorganisatie van artsen KNMG getiteld ‘Waarom mag uw eigen arts geen geneeskundige verklaring afgeven’;
*specialistenbericht van drs. C.C.M.M. de Korte, kinderarts van 7 juli 2015;
*specialistenbericht van drs. C.C.M.M. de Korte van 13 juli 2015;
*specialistenbericht van drs. L. Speleman, Keel-Neus-Oorarts van 13 juli 2015;
*specialistenbericht van dr. J.M. de Bont, kinderneuroloog van 30 oktober 2015;
*specialistenbericht van drs. L. Speleman van 20 juli 2019;
*e-mailbericht aanmelding van dochter bij Yvonne Beers, psycholoog bij Perpectief;
*huisartsenjournaal;
*verwijsbrief naar psychiater van huisartsenpraktijk [huisartsenpraktijk] van 23 januari 2014;
* brief van S. Bogers, psycholoog aan Huisarts van 19 februari 2013;
*tussentijdsbericht van psychiater J.L. van der Geld van 2 februari 2015:
* tussentijdsbericht van psychiater J.L. van der Geld van 12 november 2020;
13. Verweerder heeft bij het beoordelen van de medische stukken van verzoekster zich laten adviseren door een GGZ specialist van de gemeente. Voor wat betreft de psychische klachten stelt verweerder zich op het standpunt dat verzoekster nog steeds niet inzichtelijk heeft gemaakt dat de woningsluiting onevenredige gevolgen voor haar heeft. Uit de medische stukken die betrekking hebben op de dochter kan verweerder niet opmaken dat zij recentelijk nog lichamelijke klachten heeft gehad. De in de stukken genoemde klachten verdwijnen normaal gesproken na het tweede levensjaar. Verweerder merkt verder op dat de doorverwijzing van de dochter naar de psycholoog pas heeft plaatsgevonden na de zitting van de voorzieningenrechter. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de medische stukken niet kunnen dienen om de bijzondere ernst van de gezondheidstoestand van de dochter van verzoekster en de onomkeerbare gevolgen van een woningsluiting te bewijzen. Daarbij merkt verweerder nog op dat de e-mail van Perspectief na het bestreden besluit is opgesteld waardoor deze buiten beschouwing moeten worden gelaten omdat deze geen betrekking heeft op de medische situatie ten tijde van het bestreden besluit. Volgens verweerder heeft verzoekster onvoldoende objectief bewijs geleverd dat verzoekster en haar dochter afhankelijk zijn van het verblijf in de woning en niet voor een periode van drie maanden elders zouden kunnen verblijven.
14. Aan het sluiten van de woning is inherent dat verzoekster en haar minderjarige kinderen de woning moeten verlaten. De aanwezigheid van minderjarige kinderen vormt daarbij op zichzelf geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan verweerder van een sluiting moet afzien. De voorzieningenrechter volgt verweerder verder in zijn standpunt dat de overgelegde medische stukken afzonderlijk onvoldoende aantonen dat er medisch gezien een bijzondere binding bestaat met de woning. Het gaat hier om een sluiting van de woning en of de gevolgen daarvan in dit geval onevenredig zijn. Uit het bestreden besluit en de nadien ingediende reacties blijkt niet dat verweerder de door verzoekster aangevoerde omstandigheden tezamen (in onderlinge verband en samenhang) heeft bezien. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat het hier gaat om een gezin met twee jonge kinderen waarvan de moeder (verzoekster) in verwachting is en die in haar laatste fase van haar zwangerschap is op het moment dat de periode van drie maanden tegen het eind loopt. Daarbij ook rekening houdend met in het bestreden besluit vastgestelde sluitingsdatum van 9 november 2020. Verzoekster heeft zelf een psychiatrisch verleden met klachten zoals traumatische stressstoornis, depressie, obsessief compulsieve stoornis, angststoornis en agorafobie en zij staat blijkens de brief van de psychiater van 12 november 2020 nog steeds onder behandeling. Uit de medische stukken kan voorts worden opgemaakt dat de dochter van verzoekster voor haar lichamelijke klachten laatstelijk in 2019 nog opgenomen is geweest in het ziekenhuis vanwege klachten van vaak wakker zijn, sneller ademhalen, huilen, niet uitgerust zijn, hoesten, overgeven en soms blauwe lippen. Voor deze klachten is verzoekster blijkens het huisartsenjournaal op 28 februari 2020 nog terug geweest bij de huisarts. De dochter was toen bijna vijf jaar oud. Ook valt uit het huisartsenjournaal te lezen dat de dochter voor angstklachten is doorverwezen naar Perspectief. Het is juist dat verweerder hierover opmerkt dat deze doorverwijzing onlangs (na de zitting van de voorzieningenrechter) heeft plaatsgevonden en dat zeker niet valt uit te sluiten dat de sluiting van de woning reden is geweest van de melding van deze klachten bij de huisarts. De huisarts heeft echter in het verhaal van verzoekster aanleiding gezien voor een doorverwijzing. Voorts heeft de dochter op haar jonge leeftijd medisch gezien al veel meegemaakt. Dat sprake kan zijn van een angststoornis is niet zonder grond. Deze informatie kan daarom niet zonder meer ter zijde worden geschoven. Ook niet omdat de verwijzing na het bestreden besluit heeft plaatsgevonden. De door verzoekster beschreven angstklachten konden immers al bestaan ten tijde van het bestreden besluit. De vraag of de sluiting van de woning geen onevenredige gevolgen heeft, heeft verweerder gelet op het vorenstaande niet deugdelijk gemotiveerd.
Conclusie
15. Omdat de impact van een sluiting van een woning groot is en de sluiting onomkeerbaar is en verweerder niet alle naar voren gebrachte omstandigheden in voldoende mate heeft afgewogen, zal de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening toewijzen. Verweerder zal eerst moeten beoordelen of de sluiting na afweging van alle hiervoor genoemde omstandigheden stand kan houden. Het belang van verzoekster om in haar woning te blijven weegt zwaarder dan het belang van verweerder bij de onmiddellijke uitvoering van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit schorsen tot twee weken na de beslissing op bezwaar.
16. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
17. Uit de stukken is niet gebleken van proceskosten van verzoekster die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.