Overwegingen
1. Eiseres woont aan het [adres 2] in [woonplaats]. Op 15 april 2019 heeft zij aan verweerder verzocht om handhavend op te treden in verband met een haag die bij haar buren in de tuin staat. Het gaat om het perceel van derde-partij aan het [adres 1] in [woonplaats]. Naar aanleiding van het verzoek van eiseres heeft op 2 mei 2019 een toezichthouder van de gemeente [woonplaats] de situatie ter plaatse bekeken. De bevindingen van de toezichthouder zijn neergelegd in een op ambtsbelofte opgesteld constateringsrapport van 2 mei 2019. Daarin staat dat de beplanting op eigen grond staat en niet overhangt en dat de Algemene Plaatselijke Verordening Weesp 2018 (APV) niet op deze situatie van toepassing is.
2. Verweerder heeft op grond van de bevindingen in het constateringsrapport besloten om niet handhavend op te treden. Het door eiseres bedoelde verbod in de Algemene plaatselijke verordening Weesp 2018 (APV) om beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat, wordt niet overtreden.Bij het bestreden besluit heeft verweerder, in afwijking van het advies van de commissie bezwaarschriften, zijn besluit tot afwijzing van het handhavingsverzoek gehandhaafd.
3. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. In het geval van eiseres heeft verweerder inmiddels wel een besluit genomen. Omdat eiseres het beroep niet heeft ingetrokken, moet de rechtbank nog wel een beslissing nemen over het beroep.
4. Het beroep, voor zover dat is gericht tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op bezwaar, is kennelijk niet-ontvankelijk. Dit is om de volgende reden. Eiseres wilde met haar beroep bereiken dat verweerder alsnog zou beslissen op haar bezwaar. Omdat verweerder dit inmiddels heeft gedaan, dient het beroep van eiseres geen doel meer. Eiseres heeft zogezegd geen procesbelang meer bij haar beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op bezwaar.
5. Omdat sprake is van een terecht ingesteld beroep betreffende het niet tijdig beslissen, is de rechtbank van oordeel dat eiseres voor dit beroepschrift een proceskostenveroordeling toekomt van € 262,50 op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525,- met een wegingsfactor 0,5).
Het beroep tegen het besluit van 27 januari 2020
6. Eiseres voert aan dat het verzoek om handhavend op te treden ten onrechte door verweerder is afgewezen, omdat door de haag het vrije uitzicht aan het wegverkeer wordt belemmerd, waardoor gevaarlijke verkeerssituaties kunnen ontstaan. Volgens eiseres heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom er geen sprake is van een overtreding van de APV. In opdracht van eiseres heeft een verkeersdeskundige van
de Verkeersdeskundigeter plaatse onderzoek gedaan. Uit het onderzoeksrapport dat deze verkeersdeskundige heeft opgesteld, blijkt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met het uitzicht vanaf haar perceel op het [straat 1]. Ook is het uitzicht op de weg onvoldoende om tijdig actie te kunnen ondernemen op het moment dat zij het [straat 1] betreedt en er een verkeersdeelnemer vanaf de [straat 2] naar het [straat 1] gaat. Eiseres ervaart dus niet alleen hinder bij het verlaten van haar perceel, maar ook als zij zich als verkeersdeelnemer op het [straat 1] begeeft. Door de haag ziet zij het verkeer rijdend vanuit de [straat 2] niet aankomen. Op zitting verklaart eiseres dat zij verkeersdeelnemers vaak ook niet hoort aankomen, omdat veel mensen gebruik maken van een elektronisch vervoersmiddel.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de haag niet voor gevaarlijke verkeerssituaties zorgt. Het besluit is volgens verweerder zorgvuldig tot stand gekomen en voldoende gemotiveerd. Zo verklaart verweerder op zitting dat voorafgaand aan het primaire besluit overleg heeft plaatsgevonden tussen de toezichthouder en een verkeersdeskundige van verweerder, waarbij de verkeersdeskundige vanuit zijn expertise heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een verkeersonveilige situatie. Daarnaast verwijst verweerder naar het adviesrapport van 6 oktober 2020 van een andere verkeersdeskundige, waaruit ook blijkt dat de haag niet in strijd is met de APV. Volgens verweerder is er vanaf het perceel van eiseres voldoende zicht op weerszijden van de weg op het moment dat zij het [straat 1] betreedt en ook op het tegemoetkomend verkeer wanneer verkeersdeelnemers zich op de openbare weg begeven en zich aan de verkeersregels houden. Verder stelt verweerder dat de haag niet voor gevaarlijke verkeerssituaties zorgt, omdat de meeste verkeersbewegingen van en naar de [straat 3] plaatsvinden via de [straat 2] en de [straat 4] en niet via het [straat 1]. Ook bestaat de haag al 19 jaar en zijn in die periode geen meldingen gedaan van verkeersonveilige situaties. De haag is voldoende gesnoeid en staat binnen de erf- en perceelgrenzen van huisnummer [huisnummer]. Tot slot kan door het snoeien van de haag de privacy van derde-partij in het geding komen.
8. De rechtbank stelt vast dat de APV van toepassing is op het [straat 1], omdat het [straat 1] een weg is in de zin van de APV.Het [straat 1] is namelijk een voor het openbaar verkeer openstaande weg in de zin van de Wegenverkeerswet.Het perceel van eiseres is geen weg als bedoeld in de zin van de APV, omdat die niet openstaat voor het openbaar verkeer. Zodra eiseres haar perceel verlaat en het [straat 1] betreedt, is de APV van toepassing.
9. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering en om die reden in strijd is met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom hij geen gebruik maakt van zijn bevoegdheid om handhavend op te treden. Verweerder stelt dat het vrije uitzicht van het wegverkeer niet wordt belemmerd door de haag, maar heeft dit naar het oordeel van de rechtbank met de verwijzing naar het constateringsrapport onvoldoende onderbouwd. Dit constateringsrapport is zeer summier en geeft onvoldoende blijk van de feitelijke situatie. De inhoud van het door verweerder gestelde overleg tussen de toezichthouder en de verkeersdeskundige, blijkt niet uit het dossier. De rechtbank kan dan ook niet nagaan wat er door de verkeersdeskundige van verweerder is gezegd over de situatie ter plekke. Bovendien blijkt uit het verslag van de hoorzitting tijdens de bezwaarprocedure dat de verkeersdeskundige van verweerder erkent dat de situatie voor eiseres niet ideaal is. Voor zover verweerder met het adviesrapport van 6 oktober 2020 zijn besluit nader heeft willen onderbouwen, blijkt ook daaruit niet dat er geen sprake is van een verkeersveilige situatie. In dit rapport wordt namelijk uitgegaan van de aanname dat auto’s niet vlak langs de haag rijden, omdat verkeersdeelnemers rekening houden met artikel 5 van de Wegenverkeerswet. Deze aanname is niet aannemelijk gemaakt voor de situatie ter plaatse. Verder staat in het rapport dat er geen sprake is van onverwachte gevaarzetting, omdat eiseres al jaren aan het [straat 1] woont en daardoor bekend is met de verkeerssituatie. Mede gelet op de toelichting van eiseres op zitting dat zij niet al het verkeer hoort aankomen omdat er tegenwoordig veel elektrisch wordt gereden, heeft verweerder onvoldoende onderbouwd dat er geen sprake is van een verkeersonveilige situatie als gevolg van de haag. Het door eiseres overgelegde rapport van de verkeersdeskundige is onvoldoende weerlegd.
10. De rechtbank is verder van oordeel dat alles wat door verweerder is opgemerkt over overhangend groen, privacy, het gegeven dat de haag al negentien jaar bestaat en dat de meeste verkeersbewegingen naar de [straat 3] niet plaatsvinden via het [straat 1], niet relevant is voor de beoordeling van het geschil dat voorligt.
11. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtbank anders te ver in de beoordeling van verweerder zou treden over de vraag of de APV is overtreden en of verweerder moet over gaan tot handhaving. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.100,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift tegen het bestreden besluit en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- met een wegingsfactor 1).
13. Over de door eiseres in beroep opgevoerde deskundigenkosten overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter komen de kosten van een deskundige op de voet van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn.
14. De kosten van de door eiseres ingeschakelde verkeersdeskundige van
de Verkeersdeskundigekomen naar het oordeel van de rechtbank voor vergoeding in aanmerking, omdat eiseres het rapport heeft laten opstellen om haar standpunt te onderbouwen dat voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat. Uit de door eiseres overgelegde factuur blijkt dat tegen een uurtarief van € 135,-, exclusief BTW, 2 uur is besteed aan veldonderzoek, 5 uur aan het opstellen van een rapport en 1,5 uur aan een analyse van het verweerschrift. De rechtbank acht het aantal uren dat is besteed aan dit rapport redelijk. Gelet op artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb, in samenhang met artikel 8:36, tweede lid, van de Awb, en artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003, geldt voor de vergoeding van de gemaakte kosten voor een deskundigenrapport een tarief van ten hoogste € 129,63 per uur. Het te vergoeden bedrag bedraagt dan ook 8,5 x € 129,63 is € 1.101,86. Dit bedrag moet worden vermeerderd met de daarvoor verschuldigde omzetbelasting van 21%. Verweerder moet dus in totaal een bedrag van € 1.333,24 vergoeden voor het rapport van
de Verkeersdeskundige.