ECLI:NL:RBMNE:2020:5861

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
UTR 20/3715
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening bij aanvraag bijzondere bijstand

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 15 december 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die bijzondere bijstand had aangevraagd op grond van de Participatiewet. Verzoeker had op 18 augustus 2020 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor zijn huur, energiekosten, levensonderhoud en zorgverzekering. De gemeente Amersfoort, als verweerder, heeft de aanvraag op 13 oktober 2020 afgewezen, omdat verzoeker niet voldoende had aangetoond dat hij duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote en niet voldeed aan zijn wettelijke inlichtingenplicht.

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij niet in staat was het griffierecht te betalen. De voorzieningenrechter heeft verzoeker vrijstelling van het griffierecht verleend, maar oordeelde dat er geen sprake was van een spoedeisend belang voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de financiële situatie van verzoeker niet voldoende was onderbouwd en dat er geen onomkeerbare situatie dreigde.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig was. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding was om de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te laten uitvallen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3715

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 december 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [plaats] , verzoeker,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft op 18 augustus 2020 bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) aangevraagd voor de kosten voor de huur van zijn woning van € 657,-, de energiekosten van € 50,-, de kosten van levensonderhoud van € 550,- en de kosten van zijn zorgverzekering van € 138,-.
Naar aanleiding van de aanvraag heeft verweerder verzoeker uitgenodigd om op 28 september 2020 op gesprek te komen bij verweerder en daarbij de polis van zijn inboedelverzekering en stukken van zijn water- en energieverbruik ten aanzien van de [adres] te [plaats] mee te nemen.
Op 28 september 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de heer [A] (Handhaver bij verweerder), de heer [B] (klantmanager bij verweerder) en verzoeker. Diezelfde dag hebben genoemde personen ook een huisbezoek afgelegd in de woning van verzoeker aan de [adres] te [plaats] .
Op basis van de uitkomsten van het gesprek en huisbezoek heeft verweerder in het besluit van 13 oktober 2020 (het primaire besluit) de aanvraag van verzoeker afgewezen. Volgens verweerder heeft verzoeker onvoldoende aangetoond dat hij (in de woning aan de [adres] te [plaats] ) duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote. Omdat verzoeker niet aan zijn wettelijke inlichtingenplicht [1] heeft voldaan, kan verweerder niet beoordelen of verzoeker in de betreffende periode in bijstand behoevende omstandigheden [2] verkeerde.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter ook verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Daarbij heeft verzoeker aangegeven niet in staat te zijn om griffierecht te betalen.
Bij twee afzonderlijke brieven van 23 oktober 2020 heeft de griffier verzoeker verzocht om een onderbouwing van het spoedeisend belang en een onderbouwing van betalingsonmacht ten aanzien van het griffierecht.
Verzoeker heeft op 26 oktober 2020 en 3 november 2020 hierop schriftelijk gereageerd.

Overwegingen

1. Verzoeker heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting tot betaling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Verzoeker heeft met een ingevuld formulier op 26 oktober 2020 verklaard geen inkomen te genieten en niet over vermogen te beschikken.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker voldoende aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden voor deze vrijstelling. De voorzieningenrechter verleent verzoeker daarom vrijstelling van de betaling van griffierecht.
2. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
Spoedeisend belang
3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt.
4. Verzoeker verzoekt om een bedrag van € 10.000,- bij wijze van voorlopige voorziening om in zijn vaste lasten (huur en onderhoudskosten) te voorzien en zijn privéschulden af te betalen. Desgevraagd heeft verzoeker op 3 november 2020 een bankoverzicht, schuldenoverzicht en aanmaningen ingebracht ter onderbouwing van zijn spoedeisend belang.
5. De voorzieningenrechter oordeelt dat met de thans overgelegde stukken van verzoeker niet vastgesteld kan worden dat sprake is van een spoedeisend belang om een voorlopige voorziening te treffen. Het ingebrachte rekeningoverzicht bestrijkt de periode van 1 oktober 2020 tot en met 2 november 2020. Daarmee voldoet verzoeker niet aan hetgeen de griffier in de brief van 23 oktober 2020 heeft verzocht, te weten kopieën van bankafschriften van de afgelopen drie maanden. Op basis van het overgelegde rekeningoverzicht kan de voorzieningenrechter geen oordeel omtrent de financiële situatie van verzoeker vellen. De periode van 1 oktober 2020 tot en met 2 november 2020 is daarvoor te kort en niet representatief, nu binnen die periode bijvoorbeeld twee maandelijkse huurafschrijvingen hebben plaatsgevonden en maar één maandelijkse bijschrijving in verband met zorgtoeslag en één maandelijkse bijschrijving in verband met huurtoeslag. Het eigen handgeschreven schuldenoverzicht heeft verzoeker voorts niet met concrete, verifieerbare bewijsstukken onderbouwd. De voorzieningenrechter kan dan niet vaststellen of daadwerkelijk sprake is van schulden en of daarvoor betalingsverplichtingen gelden. De twee naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting van € 166,- en € 55,- van 15 mei 2020 zijn voorts onvoldoende recent en zwaarwegend om een spoedeisend belang uit af te leiden. Uit de stellingen en stukken blijkt dan niet dat sprake is van een zodanige financiële situatie dat een onomkeerbare situatie dreigt en een voorlopige voorziening getroffen moet worden.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
6. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat geen sprake is van een spoedeisend belang, kan de door verzoeker gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het primaire besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven.
7. Verweerder heeft de aanvraag om bijzondere bijstand van verzoeker afgewezen, omdat uit onderzoek niet is gebleken dat verzoeker duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote en, bij het ontbreken van de juiste informatie, onvoldoende aannemelijk gemaakt is dat hij in de betreffende periode in bijstand behoevende omstandigheden verkeerde. Verweerder baseert zich daarbij op de bevindingen uit het gesprek en huisbezoek op 28 september 2020.
8. Verzoeker heeft in bezwaar – kort gezegd – de bevindingen uit het gesprek en huisbezoek betwist. Volgens verzoeker heeft hij voldoende aannemelijk gemaakt dat hij duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote en dus in bijstand behoevende omstandigheden verkeert.
9. De voorzieningenrechter is op basis van de nu overgelegde stukken (met name het bezwaarschrift) van oordeel dat niet evident is dat het bestreden besluit in beroep geen stand zal kunnen houden. In bezwaar zal op basis van de bezwaargronden een heroverweging van het primaire besluit plaatsvinden. Daarbij dient verweerder de heroverweging uit te voeren conform het toetsingskader toepasselijk bij een aanvraag om bijzondere bijstand.
Belangenafweging
10. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang voor verzoekers en dat het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te laten uitvallen.
Conclusie
11. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van H.J.J.M. Kock, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
15 december 2020.
De griffier is verhinderd De voorzieningenrechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen. de uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Artikel 17, eerste lid, van de Pw
2.Artikel 11, eerste lid, van de Pw