Overwegingen
1. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt.
3. Verzoekers hebben ten aanzien van het spoedeisend belang aangevoerd dat zij door de intrekking en terugvordering van hun bijstandsuitkering in financiële nood komen. Zij kunnen niet aan hun lopende verplichtingen voldoen jegens derden en zij kunnen ook niet voorzien in de eigen kosten van levensonderhoud. Zij lenen geld van vrienden om aan de maandelijkse verplichtingen te kunnen voldoen en creëren daarmee nieuwe schulden. Ter onderbouwing hebben verzoekers ingebracht:
- kopieën van bankafschriften van een ING Betaalrekening eindigend op nummer [nummer] op naam van verzoeker over de periode van 11 juli 2020 tot en met 11 november 2020;
- een factuur van OTTO van 10 juli 2020 ten bedrage van € 439,99 voor een zweefdeurkast gericht aan verzoeker;
- een definitieve berekening van de Belastingdienst betreffende de huur- en zorgtoeslag over 2019 gericht aan verzoeker en;
- een door beide verzoekers getekende huurovereenkomst sociale huurwoning met Ymere voor de woning aan de [adres 1] te [woonplaats] ingaande per [2020]
4. De voorzieningenrechter heeft verzoekers bij brief van 17 november 2020 in de gelegenheid gesteld het gestelde spoedeisend belang binnen één week nader te onderbouwen door stukken met betrekking tot de financiële situatie van verzoekers (
[verzoeker 1] en [verzoeker 2]) te overleggen. Verzoekers hebben, zonder berichtgeving, geen gebruik gemaakt van deze gelegenheid.
5. De voorzieningenrechter oordeelt dat met de thans overgelegde stukken van verzoekers niet vastgesteld kan worden dat sprake is van een spoedeisend belang om een voorlopige voorziening te treffen. De ingebrachte bankafschriften over de periode vanaf 11 juli 2020 tot en met 11 november 2020 staan op naam van de heer [verzoeker 1] op het adres [adres 2] te [woonplaats] . Uit de ingebrachte huurovereenkomst volgt echter dat verzoekers vanaf [2020] de woning aan de [adres 1] te [woonplaats] huren. Gelet hierop kan de voorzieningenrechter niet vaststellen dat de bankafschriften betrekking hebben op verzoeker en zijn financiële situatie weergeven. Bovendien ontbreekt een onderbouwing van de financiële situatie van verzoekster. De factuur van OTTO van 10 juli 2020 en de definitieve berekening van huur- en zorgtoeslag van de Belastingdienst over 2019 betreffen geen recente gegevens. De voorzieningenrechter kan daaruit evenmin afleiden dat sprake is van financiële nood die maakt dat een voorlopige voorziening getroffen moet worden. Uit de stellingen en stukken blijkt dan niet dat sprake is van een zodanige financiële situatie dat een onomkeerbare situatie dreigt en een voorlopige voorziening getroffen moet worden.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
6. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat geen sprake is van een spoedeisend belang, kan de door verzoekers gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het primaire besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven.
7. Verweerder heeft de bijstand van verzoekers ingetrokken en teruggevorderd, omdat uit onderzoek blijkt dat verzoekers inkomsten uit werkzaamheden hebben ontvangen, waarvan zijn desgevraagd geen gedegen administratie hebben bijgehouden en waarvan zij geen melding hebben gemaakt bij verweerder. Daarmee hebben verzoekers niet voldaan aan hun wettelijke inlichtingenplicht.
8. Verzoekers hebben in bezwaar – kort gezegd – aangevoerd dat verzoeker weliswaar werkzaamheden heeft verricht, maar dat deze werkzaamheden zijn aan te merken als vriendendienst waarvoor hij geen loon heeft ontvangen. Ook betwisten verzoekers dat zij geen gedegen administratie hebben gevoerd. Verzoekers hebben (contante) betalingen ontvangen van derden als terugbetaling voor door verzoeker gedane betalingen met zijn creditcard.
9. De voorzieningenrechter is op basis van de nu overgelegde stukken van oordeel dat niet evident is dat het bestreden besluit in beroep geen stand zal kunnen houden.
10. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang voor verzoekers en dat het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoekers te laten uitvallen.
11. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.