ECLI:NL:RBMNE:2020:5862

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
UTR 20/3963
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening in een bestuursrechtelijke zaak betreffende bijstandsuitkering en terugvordering

In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 9 december 2020, hebben verzoekers, [verzoeker 1] en [verzoeker 2], een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening in verband met de intrekking van hun bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. De verzoekers ontvingen sinds 12 mei 2004 bijstand op grond van de Participatiewet. Na een anonieme tip heeft de gemeente onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van hun bijstandsuitkering en geconcludeerd dat verzoekers vanaf 25 juni 2019 inkomsten uit werkzaamheden hebben ontvangen, zonder dit te melden en zonder een gedegen administratie bij te houden. Dit leidde tot de intrekking van hun bijstandsuitkering en de terugvordering van te veel uitbetaalde bijstand van in totaal € 21.927,64.

Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de gemeente en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van een spoedeisend belang, omdat verzoekers niet konden aantonen dat zij in acute financiële nood verkeerden. De overgelegde stukken waren onvoldoende om te concluderen dat er een onomkeerbare situatie dreigde. Bovendien was het niet evident dat het bestreden besluit onrechtmatig was. De voorzieningenrechter concludeerde dat de belangenafweging in het nadeel van verzoekers uitviel en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien hiervoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3963

uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 december 2020 in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , te [woonplaats] , verzoekers

(gemachtigde: mr. P. Bosma),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere , verweerder.

Procesverloop

Verzoekers ontvangen vanaf 12 mei 2004 bijstand op grond van de Participatiewet (Pw). Naar aanleiding van een anonieme tip heeft verweerder onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de bijstandsuitkering van verzoekers. Naar aanleiding van het onderzoek heeft verweerder geconcludeerd dat verzoekers vanaf tenminste 25 juni 2019 inkomsten uit werkzaamheden hebben verkregen, waarvan ze geen melding hebben gemaakt bij verweerder en waarvan ze geen gedegen administratie hebben bijgehouden.
Om die reden heeft verweerder in het besluit van 23 oktober 2020 (het primaire besluit 1) de bijstandsuitkering van verzoekers met ingang van 25 juni 2019 ingetrokken [1] . In het besluit van 2 november 2020 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de over de periode van
25 juni 2019 tot en met 31 augustus 2020 teveel uitbetaalde bijstand van totaal € 21.927,64 van verzoekers teruggevorderd [2] .
Verzoekers hebben tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter ook verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
Spoedeisend belang
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt.
3. Verzoekers hebben ten aanzien van het spoedeisend belang aangevoerd dat zij door de intrekking en terugvordering van hun bijstandsuitkering in financiële nood komen. Zij kunnen niet aan hun lopende verplichtingen voldoen jegens derden en zij kunnen ook niet voorzien in de eigen kosten van levensonderhoud. Zij lenen geld van vrienden om aan de maandelijkse verplichtingen te kunnen voldoen en creëren daarmee nieuwe schulden. Ter onderbouwing hebben verzoekers ingebracht:
- kopieën van bankafschriften van een ING Betaalrekening eindigend op nummer [nummer] op naam van verzoeker over de periode van 11 juli 2020 tot en met 11 november 2020;
- een factuur van OTTO van 10 juli 2020 ten bedrage van € 439,99 voor een zweefdeurkast gericht aan verzoeker;
- een definitieve berekening van de Belastingdienst betreffende de huur- en zorgtoeslag over 2019 gericht aan verzoeker en;
- een door beide verzoekers getekende huurovereenkomst sociale huurwoning met Ymere voor de woning aan de [adres 1] te [woonplaats] ingaande per [2020]
4. De voorzieningenrechter heeft verzoekers bij brief van 17 november 2020 in de gelegenheid gesteld het gestelde spoedeisend belang binnen één week nader te onderbouwen door stukken met betrekking tot de financiële situatie van verzoekers (
[verzoeker 1] en [verzoeker 2]) te overleggen. Verzoekers hebben, zonder berichtgeving, geen gebruik gemaakt van deze gelegenheid.
5. De voorzieningenrechter oordeelt dat met de thans overgelegde stukken van verzoekers niet vastgesteld kan worden dat sprake is van een spoedeisend belang om een voorlopige voorziening te treffen. De ingebrachte bankafschriften over de periode vanaf 11 juli 2020 tot en met 11 november 2020 staan op naam van de heer [verzoeker 1] op het adres [adres 2] te [woonplaats] . Uit de ingebrachte huurovereenkomst volgt echter dat verzoekers vanaf [2020] de woning aan de [adres 1] te [woonplaats] huren. Gelet hierop kan de voorzieningenrechter niet vaststellen dat de bankafschriften betrekking hebben op verzoeker en zijn financiële situatie weergeven. Bovendien ontbreekt een onderbouwing van de financiële situatie van verzoekster. De factuur van OTTO van 10 juli 2020 en de definitieve berekening van huur- en zorgtoeslag van de Belastingdienst over 2019 betreffen geen recente gegevens. De voorzieningenrechter kan daaruit evenmin afleiden dat sprake is van financiële nood die maakt dat een voorlopige voorziening getroffen moet worden. Uit de stellingen en stukken blijkt dan niet dat sprake is van een zodanige financiële situatie dat een onomkeerbare situatie dreigt en een voorlopige voorziening getroffen moet worden.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
6. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat geen sprake is van een spoedeisend belang, kan de door verzoekers gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het primaire besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven.
7. Verweerder heeft de bijstand van verzoekers ingetrokken en teruggevorderd, omdat uit onderzoek blijkt dat verzoekers inkomsten uit werkzaamheden hebben ontvangen, waarvan zijn desgevraagd geen gedegen administratie hebben bijgehouden en waarvan zij geen melding hebben gemaakt bij verweerder. Daarmee hebben verzoekers niet voldaan aan hun wettelijke inlichtingenplicht [3] .
8. Verzoekers hebben in bezwaar – kort gezegd – aangevoerd dat verzoeker weliswaar werkzaamheden heeft verricht, maar dat deze werkzaamheden zijn aan te merken als vriendendienst waarvoor hij geen loon heeft ontvangen. Ook betwisten verzoekers dat zij geen gedegen administratie hebben gevoerd. Verzoekers hebben (contante) betalingen ontvangen van derden als terugbetaling voor door verzoeker gedane betalingen met zijn creditcard.
9. De voorzieningenrechter is op basis van de nu overgelegde stukken van oordeel dat niet evident is dat het bestreden besluit in beroep geen stand zal kunnen houden.
Belangenafweging
10. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang voor verzoekers en dat het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoekers te laten uitvallen.
Conclusie
11. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van H.J.J.M. Kock, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
9 december 2020.
De voorzieningenrechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Artikel 54, derde lid, van de Pw
2.Artikel 58, eerste lid, van de Pw
3.Artikel 17, eerste lid, van de Pw