ECLI:NL:RBMNE:2020:5870

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 december 2020
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
UTR 19/4633
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de juistheid van de medische en arbeidskundige beoordeling in het kader van WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een WIA-uitkering aan eiser, die zich had gemeld wegens psychische klachten. Eiser was eerder arbeidsongeschikt verklaard en ontving een loongerelateerde WIA-uitkering. Na een herbeoordeling in 2019, waarbij eiser 62,39% arbeidsongeschikt werd geacht, heeft de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) de WIA-uitkering aangepast. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, omdat hij van mening was dat zijn medische beperkingen niet correct waren beoordeeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen toestemming had gegeven om medische gegevens aan zijn werkgever te verstrekken, wat invloed had op de motivering van de uitspraak. De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsartsen beoordeeld en geconcludeerd dat deze zorgvuldig waren opgesteld en geen tegenstrijdigheden vertoonden. Eiser heeft geen nieuwe medische informatie overlegd die de juistheid van de rapportages in twijfel trok. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, Klompjan, voldoende had onderbouwd dat de medische beperkingen correct waren vastgesteld en dat eiser in staat was de geduide functies te verrichten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat hij niet had aangetoond dat de medische beoordeling onjuist was. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, aangezien het beroep ongegrond was. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/4633

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 december in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.A. van Ham),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M.H.J. Van Kuilenburg).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [bedrijf] B.V.

Procesverloop

Met het besluit van 20 mei 2019 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij per
9 mei 2019 62,39% arbeidsongeschikt is. Op basis van dit verhoogde arbeidsongeschiktheidspercentage is de uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA-uitkering) vanaf 1 augustus 2019 aangepast.
Met het besluit van 14 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Derde-partij [bedrijf] B.V. (werkgever) heeft verklaard aan het geding te willen deelnemen. Eiser heeft geen toestemming gegeven om stukken die medische gegevens bevatten aan de werkgever toe te zenden. Werkgever heeft geen advocaat, arts-gemachtigde of gemachtigde met een doorlopende machtiging en heeft niet om bijzondere toestemming gevraagd voor het toekomen van medische gegevens.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2020. Eiser was samen met zijn gemachtigde op de zitting. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is zonder bericht vooraf niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank overweegt allereerst dat zij, nu eiser geen toestemming heeft gegeven om
gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan werkgever te verstrekken, de motivering van haar oordeel voor zover nodig zal beperken teneinde te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser was werkzaam
als internationaal vrachtwagenchauffeur voor gemiddeld 53,35 uur per week. Op
20 oktober 2004 heeft hij zich ziek gemeld wegens psychische klachten. Eiser ontvangt sinds 17 oktober 2008 een loongerelateerde WIA-uitkering. Per 25 november 2009 kreeg eiser een WGA-loonaanvullingsuitkering op basis van 80-100% arbeidsongeschiktheid. Vanaf 2011 kwam hij in aanmerking voor een indicatie op grond van de Wet sociale werkvoorziening (WSW-indicatie). In 2017 is deze indicatie geëindigd. Bij een herbeoordeling van
7 augustus 2017 heeft verweerder eiser 41,17% arbeidsongeschikt geacht. Op
18 januari 2019 heeft eiser melding gemaakt van toegenomen beperkingen. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
3. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser op
18 januari 2019 melding heeft gemaakt van toegenomen beperkingen. Vanaf 9 mei 2019 is eiser 62,39% arbeidsongeschikt. Op basis van dit verhoogde arbeidsongeschiktheidspercentage is de uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA-uitkering) vanaf 1 augustus 2019 aangepast. Eiser krijgt een vervolguitkering van 42% van het minimumloon. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages.
Beoordelingskader
4. Bij haar beoordeling van deze zaak stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten
over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
Is de medische beoordeling juist?
5. Eiser voert aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat zijn beperkingen zijn
onderschat. In de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 10 januari 2017 en de FML van 15 april 2019 is niet met al zijn gezondheidsklachten en medische beperkingen rekening gehouden, terwijl zijn klachten sinds 10 januari 2017 zijn toegenomen. Eiser stelt dat verdergaande beperkingen in de FML op de items genoemd in rubriek 1
Persoonlijk functionerenen ten aanzien van de items buigen, frequent buigen, tillen en gebogen actief zijn moeten worden vastgesteld. Verder voert eiser aan dat hij geen 40 uur in de week en 8 uur per dag kan werken.
6. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist
is. Verweerder verwijst naar de medische rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep Klompjan van 28 november 2019 ter onderbouwing dat de medische beperkingen wel juist in de FML zijn vastgesteld. Klompjan heeft daarin aangegeven dat geen sprake is van nieuwe medische gegevens en dat in de beslissing op bezwaar al op deze argumenten zijn ingegaan. Verder is in de rapportage te lezen dat in de FML beperkingen zijn gegeven ten aanzien van tillen, frequent lichte voorwerpen hanteren, incidenteel zwaar tillen en klimmen. In rubriek 1
Persoonlijk functionerenvan de FML zijn beperkingen vastgesteld, namelijk dat eiser is aangewezen op een voorspelbare werksituatie en dat hij niet flexibel kan inspelen op sterk wisselende uitvoeringsomstandigheden en/of taakinhoud. Verder is eiser aangewezen op een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen en op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken. De rechtbank overweegt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd heeft onderbouwd dat dit geen reden is voor een urenbeperking per 1 augustus 2019. Klompjan geeft in haar rapport van 2 oktober 2019 aan dat medisch gezien geen objectiveerbare veranderingen zijn aangetoond, waardoor geen aanleiding bestaat de FML aan te passen. Wel kan sprake zijn van een urenbeperking als eiser een intensieve behandeling volgt, waardoor hij niet meer voltijds beschikbaar is voor de arbeidsmarkt. In de huidige situatie is echter niet gebleken van verminderde beschikbaarheid overdag. De rechtbank stelt vast dat in de FML voor eiser een urenbeperking is aangenomen van 8 uur per dag werk en 40 uur per week. Verder kan eiser niet ’s nachts werken en geen wisseldiensten draaien. De rechtbank oordeelt dat bij eiser niet is gebleken dat sprake is van een stoornis in de energiehuishouding, een aandoening waarbij preventief moet worden ingegrepen of verminderde beschikbaarheid, zodat niet aan één van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een urenbeperking is voldaan. Eiser heeft geen nieuwe medische gegevens aangedragen die het tegendeel aantonen.
7. Eiser heeft zijn beroep niet met nieuwe medische informatie onderbouwd. Ook heeft hij
niet aangetoond dat er inconsistenties in de rapportage staan. Eiser heeft ook niet geconcretiseerd dat de medische informatie onvoldoende of onjuist is vertaald. De rechtbank overweegt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd heeft aangegeven dat het door eiser ingebrachte behandelplan bij Pro Persona geen nieuwe medische informatie bevat. De groepsschematherapie is na de datum in geding van start gegaan, dus valt buiten deze procedure. De overige medische gegevens zijn terug te vinden in de medische rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep Klompjan. Dat eiser het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. Aan hoe eiser zelf zijn klachten en zijn belastbaarheid ervaart, kan bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid geen doorslaggevende betekenis toekomen. De grond slaagt niet.
Is de arbeidskundige beoordeling juist?
8. Tegen de arbeidskundige grondslag van het besluit heeft eiser geen beroepsgronden naar
voren gebracht, anders dan dat hij de functies om medische redenen niet kan verrichten.
9. De rechtbank oordeelt dat verweerder met de arbeidskundige rapportages voldoende
heeft gemotiveerd waarom de functies de belastbaarheid van eiser niet overschrijden. Eiser moet de geduide functies daarom kunnen verrichten.
Conclusie
10. De rechtbank oordeelt dat de medische beoordeling juist is vastgesteld. Eiser heeft geen
nieuwe medische informatie aangedragen waarmee hij twijfel zaait over de juistheid van de rapporten van de verzekeringsartsen van verweerder. De arbeidskundige rapportages tonen voldoende gemotiveerd aan dat eiser de geduide functies moet kunnen verrichten. Verweerder heeft daarom terecht bepaald dat eiser vanaf 9 mei 2019 62,39% arbeidsongeschikt is en een vervolguitkering krijgt van 42% van het minimumloon.
11. Omdat het beroep ongegrond is, bestaat voor een proceskostenveroordeling geen
aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M.A. Koeman, griffier. De beslissing is uitgesproken op 24 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.