In deze zaak heeft mr. D.A.N. Bartels MRE namens een eiser beroep ingesteld tegen een uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum. De uitspraak op bezwaar dateert van 25 juni 2020. De rechtbank heeft besloten om geen zitting te houden, omdat zij voldoende informatie heeft om zonder zitting uitspraak te doen. In het beroepschrift heeft Bartels enkel vermeld dat het beroep is ingesteld namens een belanghebbende, zonder de identiteit van deze persoon te vermelden. Dit is in strijd met de artikelen 6:5 en 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die vereisen dat de identiteit van degenen namens wie beroep wordt ingesteld, voor afloop van de beroepstermijn bekend moet zijn.
De beroepstermijn liep tot en met 6 augustus 2020, maar Bartels heeft binnen deze termijn geen documenten overgelegd die de identiteit van de eiser bevestigen. De rechtbank stelt vast dat de identiteit van de eiser pas na het verstrijken van de beroepstermijn bekend is geworden, wat betekent dat het beroep niet-ontvankelijk is. De rechtbank verwijst naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat een dergelijk verzuim niet kan worden hersteld. Daarom wordt het beroep niet inhoudelijk behandeld en is er geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, en deze uitspraak is gedaan door rechter R.C. Stijnen, in aanwezigheid van griffier P.W. Hogenbirk. De beslissing is op 17 november 2020 uitgesproken en zal openbaar worden gemaakt op rechtspraak.nl.