ECLI:NL:RBMNE:2020:5948

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 november 2020
Publicatiedatum
3 mei 2021
Zaaknummer
UTR 20/2501
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op verzoek om handhaving door gemeente Utrecht

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op haar verzoek om handhaving. Eiseres heeft op 12 december 2019 een verzoek om handhaving ingediend, maar verweerder heeft dit verzoek niet ontvangen, volgens zijn eigen verklaring. Eiseres heeft verweerder op 3 april 2020 in gebreke gesteld, maar verweerder heeft geen besluit genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek om handhaving door verweerder wel degelijk is ontvangen, maar dat het niet op de juiste wijze is behandeld. De rechtbank oordeelt dat verweerder in gebreke is gebleven en dat eiseres recht heeft op een dwangsom. De rechtbank stelt de dwangsom vast op het maximale bedrag van € 1.442,- en verplicht verweerder om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Daarnaast moet verweerder eiseres een dwangsom van € 100,- per dag betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 262,50 en het griffierecht van € 178,- moet door verweerder aan eiseres worden betaald. De uitspraak is gedaan op 30 november 2020.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2501

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 november 2020 de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: drs. C. van Oosten)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: N. Verkerk).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiseres omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op haar verzoek om handhaving.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Eiseres heeft op 12 december 2019 een verzoek om handhaving aan verweerder gestuurd, per aangetekende post. In de wet is geen termijn opgenomen waarbinnen verweerder op een dergelijk verzoek moet beslissen. In zo’n geval geldt een beslistermijn van acht weken. Dit staat in de artikelen 4:13 en 4:14 van de Awb. Verweerder had dus uiterlijk op 6 februari 2020 moeten beslissen. Op 3 april 2020 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld, omdat er nog geen besluit was genomen door verweerder.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek om handhaving van 12 december 2019 niet eerder is ontvangen door verweerder, en in het bijzonder door de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving. Dat is de reden dat het verzoek niet in behandeling is genomen. De ingebrekestelling is wel ontvangen, maar daaruit kon verweerder niet afleiden dat er een verzoek om middels besluit handhavend op te treden was gedaan. Om die reden is er ook na de ingebrekestelling geen besluit genomen, maar is telefonisch contact opgenomen om eventuele vragen te beantwoorden. Daarbij is de voicemail van eiseres ingesproken en omdat een reactie uitbleef, heeft verweerder de zaak vervolgens op 17 april 2020 gesloten. Verder stelt verweerder dat hij niet kan achterhalen of het verzoek van 12 december 2019 wel is ondertekend. Verweerder is van mening dat er geen sprake is van een situatie waarbij niet tijdig is beslist, omdat niet vast staat dat het verzoek om een besluit te nemen hem eerder heeft bereikt en ondertekend is. Het is bovendien onjuist dat eiseres niets heeft vernomen.
5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder het verzoek om handhaving van 12 december 2019 wél heeft ontvangen en abusievelijk heeft doorgestuurd naar U-Centraal. Eiseres heeft haar standpunt onderbouwd met een kopie van het verzoek, de aangetekende verzending van PostNL en verschillende mailwisselingen tussen verweerder en eiseres. Eiseres verzoekt om aan verweerder een zo kort mogelijke termijn te geven om alsnog een besluit te nemen en een dwangsom op te leggen van € 1000,- per dag.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de mailwisseling van 27 februari 2020, tussen klantcontactcentrum@utrecht.nl en eiseres, blijkt dat het verzoek om handhaving van 12 december 2019 door verweerder is ontvangen en doorgestuurd naar de instantie U-Centraal. Eiseres heeft daarmee voldoende aannemelijk gemaakt dat haar verzoek om handhaving van 12 december 2019 verweerder heeft bereikt. Het is de verantwoordelijkheid van verweerder om er zorg voor te dragen dat dergelijke verzoeken vervolgens op de juiste afdeling terecht komen en in behandeling worden genomen. Dat dit verzoek is doorgestuurd naar de instantie U-Centraal en niet in behandeling is genomen door de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving komt dus voor rekening en risico van verweerder.
6.1
Uit de mailwisseling van 30 juli 2020 tussen verweerder en eiseres blijkt verder dat de zaak als reguliere klacht/melding is ingeboekt. Verweerder stelt dat een handtekening op het verzoek ontbreekt en dat daarom het verzoek überhaupt niet in behandeling had kunnen worden genomen. De rechtbank laat in het midden of het originele verzoek is ondertekend of niet. Volgens artikel 6:5 van de Awb dient een bestuursorgaan een verzoeker immers in de gelegenheid te stellen om dergelijke verzuimen te herstellen. Indien verweerder had geconstateerd dat het verzoek van eiseres geen ondertekening bevatte en om die reden niet in behandeling kon worden genomen, had hij eiseres de gelegenheid moeten bieden om dit verzuim binnen een gestelde termijn te herstellen. Verweerder heeft dit niet gedaan en heeft het verzoek aangemerkt als klacht/melding.
7. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb).
8. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, lid 1, van de Awb).
9. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit nu alsnog (artikel 8:55c van de Awb). Omdat er inmiddels al 42 dagen zijn verstreken sinds verweerder in gebreke is, stelt de rechtbank de dwangsom vast op het maximale bedrag van € 1.442,-.
10. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Verweerder moet dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak (artikel 8:55d, lid 1, van de Awb).
11. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. De rechtbank ziet vooralsnog geen aanleiding om het bedrag te verhogen naar € 1.000,- per dag zoals eiseres heeft gevraagd.
12. Omdat het beroep gegrond is betekent dat ook dat eiseres een vergoeding krijgt voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 262,50.
13. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht van € 178,- aan eiseres betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak
alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke
dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiseres heeft betaald moet betalen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 262,50 aan proceskosten. Verweerder moet dit
bedrag betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra rechter, in aanwezigheid van O. Asafiati griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 november 2020.
- de griffier is verhinderd de

uitspraak te ondertekenen -

de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.