Op 25 november 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak tussen de minister van Buitenlandse Zaken, Directie Juridische Zaken, als verweerder en een verzoeker die om een voorlopige voorziening vroeg. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 27 augustus 2020, waarin hem werd meegedeeld dat zijn verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) niet in behandeling zou worden genomen. De verzoeker stelde dat hij de gevraagde documenten nodig had voor zijn lopende asielprocedure en vroeg de voorzieningenrechter om deze documenten openbaar te maken.
De voorzieningenrechter overwoog dat een verzoek om voorlopige voorziening voor openbaarmaking van documenten niet snel wordt toegewezen, omdat dit onomkeerbare gevolgen kan hebben en de uitkomst van de procedure in bezwaar en eventueel hoger beroep zou kunnen beïnvloeden. Voor toewijzing is in beginsel alleen plaats als er ernstig aan de rechtmatigheid van het besluit wordt getwijfeld en er een zeer zwaarwegend spoedeisend belang is. In deze zaak ontbrak het aan een dergelijk belang, aangezien de verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat hij de documenten dringend nodig had voor zijn asielprocedure.
De voorzieningenrechter concludeerde dat de verslechtering van de veiligheidssituatie in Armenië en Azerbeidzjan geen zeer zwaarwegend spoedeisend belang opleverde voor de openbaarmaking van de documenten. De verzoeker had niet onderbouwd dat deze situatie relevant was voor de beslissing over de openbaarmaking. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter wees ook het verzoek om vrijstelling van griffierecht toe, omdat de verzoeker dit niet kon betalen. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding.