ECLI:NL:RBMNE:2020:6

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 januari 2020
Publicatiedatum
3 januari 2020
Zaaknummer
C/16/490938 / KG ZA 19-686
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen en schadevergoeding in kort geding tussen twee besloten vennootschappen

In deze kort gedingprocedure vordert eiseres, een besloten vennootschap, betaling van een bedrag van € 38.753,14 aan hoofdsom van gedaagde, eveneens een besloten vennootschap. De vordering is gebaseerd op onbetaalde facturen voor laboratoriumonderzoeken die eiseres heeft uitgevoerd voor gedaagde in de periode van juni tot en met augustus 2019. Gedaagde heeft eerder betalingen gedaan, maar weigert verdere betaling met de stelling dat de facturen niet kloppen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de schriftelijke overeenkomst tussen partijen niet door gedaagde is ondertekend, maar dat er wel sprake is van een mondelinge overeenkomst. De voorzieningenrechter wijst de vordering van eiseres tot betaling van € 38.753,14 toe, omdat gedaagde niet voldoende onderbouwd heeft dat de facturen onjuist zijn. Daarnaast wordt de wettelijke handelsrente toegewezen vanaf 4 oktober 2019. Eiseres vordert ook schadevergoeding voor winstderving en verloren materiaal, maar deze vorderingen worden afgewezen omdat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd voor deze claims. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/490938 / KG ZA 19-686
Vonnis in kort geding van 3 januari 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
advocaten mr. C.T. van Weerd en mr. K.J. de Rooij te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde,
vertegenwoordigd door [A] , bestuurder.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties
  • de conclusie van antwoord met producties
  • het faxbericht van [eiseres] van 18 december 2019
  • de mondelinge behandeling van 19 december 2019
  • de pleitnota van [eiseres] .
1.2.
[gedaagde] had voorafgaande aan de mondelinge behandeling aangekondigd een reconventionele vordering in te stellen. Indiening van een reconventionele vordering kan op grond van het procesreglement alleen wanneer zij door een advocaat wordt vertegenwoordigd. Aangezien [gedaagde] in deze procedure niet wordt vertegenwoordigd door een advocaat, heeft zij haar voornemen tot het indienen van de reconventionele vordering daarom tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken.
1.3.
Daarna is vonnis bepaald.

2.Waar gaat het om?

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] hebben van juni 2019 tot en met augustus 2019 samengewerkt. Bij [gedaagde] kunnen mensen zich snel (anoniem) op een soa laten testen en een dag later zijn de testresultaten veelal bekend. [eiseres] verzorgde het laboratoriumonderzoek voor [gedaagde] .
2.2.
[eiseres] en [gedaagde] hebben in april 2019 voor het eerst gesproken over een samenwerking op basis van de door [eiseres] uitgebrachte offerte. Daarbij zijn onder meer afspraken gemaakt over de wijze van samenwerking, de prijzen van de tests en de snelheid waarmee de testresultaten bekend moesten zijn. Uiteindelijk is de samenwerking een maand eerder dan voorzien van start gegaan, namelijk in juni 2019. De overeenkomst was op dat moment nog niet schriftelijk vastgelegd. Half augustus stuurde [eiseres] een door haar ondertekend exemplaar van de overeenkomst naar [gedaagde] . [gedaagde] heeft deze overeenkomst niet ondertekend en beëindigde in plaats daarvan op 24 augustus 2019 de samenwerking.
2.3.
Als redenen voor de beëindiging van de samenwerking heeft [gedaagde] destijds aangegeven dat de testresultaten door [eiseres] stelselmatig te laat werden doorgegeven en dat zij in de door haar verzonden schriftelijke overeenkomst een betalingstermijn van 14 dagen had opgenomen, terwijl een betalingstermijn van 30 dagen was overeengekomen. Ook de omstandigheid dat [eiseres] in verband met het faillissement van een zustermaatschappij van [gedaagde] in juli 2019 bleef aandringen op (vroegtijdige) betaling van de factuur over juni zorgde volgens [gedaagde] voor een gebrek aan vertrouwen over de verdere samenwerking. Volgens [eiseres] is die beëindiging onrechtmatig en zij vordert daarom een (voorschot op) schadevergoeding van € 10.882,73 aan winstderving en € 3.000,- aan verloren gegaan materiaal.
2.4.
Daarnaast vordert [eiseres] in deze procedure betaling van € 44.430,64 aan nog onbetaalde facturen. Tussen 14 augustus en 4 september 2019 heeft [eiseres] in totaal vier facturen gestuurd naar [gedaagde] , voor de door haar uitgevoerde onderzoeken in de periode juni tot en met augustus van dit jaar, met een totaalbedrag van € 85.689,45. De eerste factuur (V01196626) ter hoogte van € 27.258,81 is door [gedaagde] op 15 september 2019 (deels door verrekening met het al eerder betaalde voorschot van € 10.000,-) volledig betaald. Ondanks dat [gedaagde] zich vervolgens erover beklaagde dat de facturen niet kloppen vanwege te veel in rekening gebrachte onderzoeken, volgde op 21 oktober 2019 een tweede betaling van € 14.000,-, die betrekking heeft op de tweede factuur (V01196993 ter hoogte van 31.059,94). En schreef [gedaagde] op 23 oktober 2019 dat de facturen voor eind november volledig betaald zullen worden. Maar ondanks deze toezegging is verdere betaling uitgebleven.
2.5.
[gedaagde] weigert verdere betaling, omdat de facturen niet zouden kloppen. Er is volgens [gedaagde] in ieder geval voor een bedrag van € 5.677,50 aan Titerbepalingen en HBsAg-onderzoeken (beiden zien op hepatitis B-onderzoek) in rekening gebracht, terwijl voor deze tests geen opdracht is gegeven door [gedaagde] . Daarnaast blijkt volgens [gedaagde] uit een vergelijking met haar administratie dat er door [eiseres] in totaal 3018 tests meer in rekening zijn gebracht, dan waarvoor [gedaagde] opdracht heeft gegeven. Welke tests dit zijn en welk kostenplaatje daar dan aan hangt, weet [gedaagde] (nog) niet.

3.De beoordeling

3.1.
Het gaat in deze kortgedingprocedure om een vordering tot betaling van een geldsom. Terughoudendheid is dan op zijn plaats. Niet alleen moet het bestaan van een vordering van eiseres op gedaagde voldoende aannemelijk zijn, ook moet er sprake zijn van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist.
Overeenkomst
3.2.
[eiseres] beroept zich ter onderbouwing van haar vorderingen op de schriftelijke overeenkomst (productie O2, dagvaarding). Deze overeenkomst is echter alleen door [eiseres] zelf ondertekend. [gedaagde] heeft deze overeenkomst niet willen ondertekenen, omdat deze volgens haar (deels) niet een juiste weergave is van de gemaakte afspraken.
3.3.
Nu de schriftelijke overeenkomst niet door [gedaagde] is ondertekend, kan deze als zodanig niet ter onderbouwing van de vorderingen van [eiseres] dienen. Maar dat betekent nog niet dat de vorderingen van [eiseres] daarmee (volledig) ongegrond zijn. Vast staat namelijk wel dat [eiseres] en [gedaagde] een aantal maanden hebben samengewerkt. De basis van die samenwerking lag in gesprekken die partijen daarover in april 2019 met elkaar hebben gevoerd, op basis van een door [eiseres] opgestelde offerte (productie O4, dagvaarding). Het feit dat partijen vervolgens ook echt met de samenwerking zijn gestart, doet vermoeden dat partijen in ieder geval mondelinge overeenstemming hebben bereikt over de samenwerking. Dat deze mondelinge overeenstemming (nog) niet schriftelijk is vastgelegd, betekent niet dat er geen overeenkomst is. Ook een mondelinge overeenkomst is rechtsgeldig en moet worden nagekomen. Wel levert het ontbreken van een schriftelijke vastlegging mogelijk problemen op wanneer het bestaan van bepaalde afspraken wordt betwist. In dat kader is van belang dat [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat de door [eiseres] opgestelde offerte (productie O4, dagvaarding) een goede weergave is van de gemaakte afspraken. Ook telt hier dat [gedaagde] tegen de door [eiseres] gehanteerde prijsberekening (afgezien van de onder 3.6 te beoordelen kwestie van het staffeltarief) geen verweer heeft gevoerd.
Onbetaalde facturen
3.4.
Van het door [eiseres] gevorderde bedrag van € 44.430,64 aan openstaande facturen, wordt door [gedaagde] feitelijk slechts een bedrag van € 5.677,50 (voldoende) gemotiveerd betwist. Daarover heeft [gedaagde] gezegd dat het gaat om, zonder dat daarvoor opdracht was gegeven, in rekening gebrachte Titerbepalingen en HBsAg-onderzoeken (beiden zien op hepatitis B-onderzoek). Of deze stelling van [gedaagde] feitelijk juist is, wat door [eiseres] wordt betwist, zal in een bodemprocedure verder moeten worden uitgezocht. In een kortgedingprocedure is geen ruimte voor (nadere) bewijslevering. Het bedrag van € 5.677,50 zal daarom worden afgewezen.
3.5.
Ten aanzien van het overige deel van de vordering (€ 38.753,14), zal het verweer van [gedaagde] door de voorzieningenrechter worden gepasseerd. [gedaagde] heeft gesteld dat door [eiseres] ruim 3.000 tests te veel zijn gedeclareerd en dat zij frauduleus heeft gehandeld. [gedaagde] heeft deze blote stelling echter op geen enkele wijze onderbouwd. [gedaagde] kan onder meer niet aangeven om welke tests het gaat en welk kostenplaatje daar bij komt kijken. Daarnaast heeft zij al meerdere malen toegezegd aan [eiseres] het volledige factuurbedrag te zullen betalen zonder enig voorbehoud omtrent haar genoemde bezwaren. Het betoog van [gedaagde] dat deze toezegging is gedaan voordat zij er achter kwam dat de facturen inhoudelijk niet klopten, vindt de voorzieningenrechter niet geloofwaardig (zie ook 2.4). Ook het excuus van [gedaagde] dat dergelijk onderzoek zeer tijdrovend is en dat zij daar tot deze kortgedingprocedure te weinig tijd voor heeft gehad, baat haar niet. [gedaagde] heeft de facturen namelijk al sinds augustus/september 2019 in haar bezit. Weliswaar zijn de daarbij gevoegde specificaties omvangrijk, het gaat om duizenden onderzoeken, maar dat hoort bij de aard van het werk. Bovendien staan op de specificaties de onderzoeken uitgesplitst per patiënt(code), conform de eigen wens van [gedaagde] , zoals blijkt uit de offerte. Dit betreft grotendeels de eigen unieke door [gedaagde] zelf gegenereerde C-code. Op een relatief klein deel van de specificaties heeft [eiseres] een eigen patiëntcode vermeld, maar ook in die gevallen is het onderzoek via de door [eiseres] verstrekte onderzoeksrapporten (waarin ook altijd de door [gedaagde] gegenereerde C-code staat vermeld) voor [gedaagde] te herleiden tot de patiënt.
3.6.
[gedaagde] heeft tot slot aangegeven dat de door [eiseres] gehanteerde prijzen niet kloppen, omdat deze gebaseerd zijn op de niet door haar ondertekende overeenkomst. Daarin is bepaald dat er in afwijking van de overeengekomen prijzen wordt gewerkt met een staffelkorting. [eiseres] heeft erkend dat de facturen gebaseerd zijn op dit ‘staffelkortingssysteem’, maar stelt dat dit feitelijk een uitbreiding betreft van de gemaakte afspraken, en dat dit in het voordeel is van [gedaagde] omdat er bij een bepaalde jaarlijkse hoeveelheid testafnames een korting wordt verstrekt aan [gedaagde] . Dit laatste wordt door [gedaagde] niet betwist. Nu de door [eiseres] gehanteerde en in rekening gebrachte prijzen (inclusief staffelkorting) slechts in het voordeel strekken van [gedaagde] , zal dit verweer vanwege gebrek aan belang worden verworpen.
3.7.
De voorzieningenrechter vindt op grond van het voorgaande voldoende aannemelijk dat een bodemrechter in een bodemprocedure zal oordelen dat [eiseres] in ieder geval een bedrag van € 38.753,14 toekomt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is ook voldoende komen vast te staan dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij toewijzing van dit bedrag in het kader van deze kortgedingprocedure. Mede redengevend daarvoor is dat betaling tot op heden steeds is uitgebleven, terwijl dit wel al eerder door [gedaagde] was toegezegd, en een gemotiveerde onderbouwing voor dat uitblijven van [gedaagde] ontbreekt. De voorzieningenrechter zal daarom de vordering van [eiseres] tot een bedrag van € 38.753,14 toewijzen. Het resterende deel van de vordering ad. € 5.677,50 wijst de voorzieningenrechter af.
3.8.
[eiseres] heeft vergoeding van de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata van de respectievelijke facturen gevorderd. Omdat onduidelijk is op welke factu(u)r(en) het afgewezen bedrag ziet, zal de wettelijke handelsrente worden toegewezen vanaf de vervaldatum van de jongste factuur, zijnde 4 oktober 2019. Vanaf dat moment was [gedaagde] in ieder geval in verzuim ten aanzien van het volledige toegewezen bedrag .
Schade
3.9.
[eiseres] vordert aan schadevergoeding een bedrag van € 10.882,73 aan winstderving en € 3.000,- aan verloren gegaan materiaal vanwege een onregelmatige opzegging van de overeenkomst door [gedaagde] . [gedaagde] betwist dit.
3.10.
De door [eiseres] gevorderde winstderving baseert zij op de stelling dat partijen een opzegtermijn van drie maanden zijn overeengekomen. Het bestaan van deze afspraak wordt door [gedaagde] echter betwist. Het is dan aan [eiseres] om haar vordering voldoende aannemelijk te maken. De schriftelijke overeenkomst kan zoals gezegd niet tot bewijs dienen. Andere concrete feiten of omstandigheden waaruit het bestaan van deze afspraak met voldoende zekerheid kan worden afgeleid, zijn door [eiseres] niet gesteld. De voorzieningenrechter zal dit deel van de vordering daarom afwijzen.
3.11.
Dat geldt ook voor het gevorderde bedrag van € 3.000,- aan voor de uitvoering van de overeenkomst ingekochte extra reagensmaterialen. Volgens [eiseres] heeft zij deze materialen vanwege de beperkte houdbaarheid als gevolg van de (voortijdige) beëindiging van de overeenkomst geheel moeten afschrijven. Gelet op de betwisting van [gedaagde] en het gebrek aan nadere onderbouwing van [eiseres] , zal dit deel van de vordering ook worden afgewezen.
3.12.
De vraag of sprake is van een (on)regelmatige opzegging van de overeenkomst kan dan ook in het midden worden gelaten.
Kosten
3.13.
[eiseres] vordert een bedrag van € 1.783,13 aan buitengerechtelijke incassokosten. Zij heeft echter niet gesteld dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [gedaagde] is daarom in beginsel geen vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd. In dit geval is echter sprake van een handelsovereenkomst die op of na 16 maart 2013 is gesloten, waarbij de wettelijke betalingstermijn van artikel 6:119a BW is verstreken, zodat een bedrag van € 40,- ingevolge het bepaalde in
artikel 6:96 lid 4 BW toewijsbaar is, ook als geen incassowerkzaamheden zijn verricht.
3.14.
[gedaagde] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten worden aan de zijde van [eiseres] begroot op:
- Explootkosten € 81,83
- Griffierecht - 1.992,00
- Salaris advocaat - 980,00
Totaal € 3.053,83
3.15.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen op de in de beslissing vermelde wijze. Dit geldt ook voor de door [eiseres] gevorderde nakosten en de daarover gevorderde wettelijke rente.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 38.753,14 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 4 oktober 2019 tot aan de dag dat de (resterende) hoofdsom volledig is betaald,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 40,00 aan buitengerechtelijke incassokosten,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 3.053,83, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.4.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 157,00 aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
- te vermeerderen met € 82,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening,
4.5.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Steenbergen en in het openbaar uitgesproken op 3 januari 2020. [1]

Voetnoten

1.type: CR (4529)