ECLI:NL:RBMNE:2020:6080

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
16-141093-19 TUL bijz. voorwaarden
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering tenuitvoerlegging bijzondere voorwaarden na voorwaardelijke straf

Op 21 juli 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 16/141093-19. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf toegewezen. De veroordeelde, geboren in 1997 en thans gedetineerd, had meerdere kansen gekregen om zich aan de bijzondere voorwaarden te houden, maar heeft deze herhaaldelijk geschonden. De bijzondere voorwaarden omvatten onder andere een meldplicht, opname in een zorginstelling, en controle op middelengebruik. De reclassering heeft aangegeven dat er geen mogelijkheden meer zijn voor verdere begeleiding, en dat de kans op recidive hoog is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde niet heeft meegewerkt aan de voorwaarden en dat eerdere behandelingen niet effectief zijn gebleken. De rechtbank heeft besloten dat de vrijheidsbeneming die de veroordeelde heeft ondergaan, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de straf. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging toegewezen, met inachtneming van de problemen die de veroordeelde na zijn detentie zal ondervinden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/141093-19 (Tul Bijz.)
Beslissing op grond van artikel 6:6:21, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering van de meervoudige kamer voor strafzaken van 21 juli 2020
op de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf in de zaak tegen:
[veroordeelde] ,geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de [verblijfplaats] ,
hierna: veroordeelde.

1.De stukken

De rechtbank heeft acht geslagen op de zich in het dossier bevindende stukken, waaronder:
- het onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank van 11 november 2019 in de zaak tegen veroordeelde met voormeld parketnummer, waarbij veroordeelde onder meer is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek, waarvan 103 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaren.
Aan deze voorwaardelijke straf heeft de rechtbank – kort weergegeven – de volgende bijzondere voorwaarden verbonden:
* een meldplicht;
* meewerken aan de opname bij Foram Antes of een soortgelijke zorginstelling. De opname duurt 12 maanden of zoveel korter als de leiding van de zorginstelling in overleg met de reclassering wenselijk acht;
* verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, waarbij de start hiervan zal plaatsvinden na het klinische traject;
* meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening;
* meewerken aan controle op het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen;
  • de mededeling als bedoeld in artikel 366a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering die op 13 mei 2020 per post aan veroordeelde is toegezonden;
  • het advies van het Leger des Heils Jeugdbescherming en reclassering van 29 juni 2020 tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf;
  • de op 30 juni 2020 ter griffie ingekomen vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf;
  • de beslissing van de rechter-commissaris van 29 juni 2020 tot voorlopige tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf;
- de overige stukken die zich in het dossier bevinden.

2.Het onderzoek ter terechtzittingHet onderzoek is gehouden ter openbare terechtzitting van 21 juli 2020. Daarbij zijn gehoord:

- de officier van justitie mr. A.A. Nieli;
- de veroordeelde;
- de raadsman van veroordeelde. mr. E.N. Bouwman, advocaat te Utrecht;
- mevrouw C. van den Berg, reclasseringswerker.

3.De rapportage en de toelichting daarop

In het adviesrapport van het Leger des Heils wordt weergegeven dat veroordeelde op 8 oktober 2019 is opgenomen op de Afdeling Forensische Zorg, [instelling 1] . Nadat gebleken was dat het beveiligingsniveau van [instelling 1] te laag was om voor veroordeelde een veilige behandelsetting te creëren is hij op 11 februari 2020 opgenomen op de Forensisch Psychiatrische Afdeling, [instelling 2] . Op 11 april 2020 is veroordeelde tijdens een begeleid verlof weggelopen en niet teruggekeerd. Hij heeft vanaf 11 april 2020 verbleven in een
tentje in [plaats] . Uiteindelijk heeft veroordeelde besloten dat hij terug wilde naar de kliniek en is hij op 20 mei 2020 opnieuw opgenomen bij [instelling 3] . Op 26 juni 2020 heeft veroordeelde de kliniek verlaten en (telefonisch) aangegeven dat hij liever 103 dagen gaat zitten.
Veroordeelde heeft tijdens zijn opnames in de verschillende klinieken meerdere keren cannabis gebruikt en hij heeft zijn bezoek cannabis voor hem laten meenemen.
De kans op recidive wordt ingeschat als hoog. In de periode dat veroordeelde niet in de kliniek verbleef is hij meerdere malen met politie en justitie in aanraking geweest. De verwachting is dat dit zich zal herhalen op het moment dat veroordeelde niet meer in beeld is en dat het middelen gebruik zal toenemen en hierdoor de financiële situatie van betrokkene zal verslechteren wat tot delict gedrag kan leiden.
De reclassering ziet geen mogelijkheden om het toezicht te kunnen vervolgen. Veroordeelde heeft meerdere kansen gehad om zich aan de bijzondere voorwaarden te kunnen houden. Telkens heeft hij echter voorwaarden geschonden. De reclassering voorziet dat veroordeelde, wanneer hij opnieuw een kans krijgt, zich opnieuw niet zal houden aan de voorwaarden.
De reclassering is van mening dat veroordeelde onvoldoende heeft meegewerkt aan de voorwaarden en adviseert om over te gaan tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke strafdeel.
C. van den Berg is ter terechtzitting als deskundige gehoord en heeft verklaard dat plaatsing in een FPK geen optie is. Veroordeelde heeft een hoger beveiligingsniveau nodig en heeft in een FPK te veel vrijheden en dan is de kans op een terugval groot. Veroordeelde is twee keer in een FPA geplaatst en is daar twee maal weggelopen. Gebleken is dat andere vormen van begeleiding ook niet werken. De reclassering ziet geen enkele mogelijkheid meer om met veroordeelde verder te gaan, op welke manier dan ook.

4.De standpunten

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij de schriftelijke vordering tot tenuitvoerlegging.
4.2
Het standpunt van de veroordeelde en de verdediging
De veroordeelde heeft aangegeven dat hij niet naar een FPA wil, maar wel naar een FPK. Als dat niet kan, dan zit hij liever zijn straf uit.
De raadsman heeft bepleit de vordering af te wijzen en veroordeelde nog een kans te geven. Het is in het belang van veroordeelde en zijn toekomst dat hij verplichte behandeling en begeleiding krijgt. Indien de vordering wordt toegewezen vervalt het kader van verplichte begeleiding en behandeling dat veroordeelde wel nodig heeft. Binnen een vrijwillig kader zal noodzakelijke hulpverlening niet van de grond komen. Veroordeelde komt dan na het uitzitten van de straf, zonder begeleiding op straat te staan en dat zal zeker fout gaan.

5.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank overweegt dat uit het rapport en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat veroordeelde de aan hem opgelegde bijzondere voorwaarden meermaals heeft overtreden.
Veroordeelde heeft de hem opgelegde begeleiding en behandeling gekregen. Veroordeelde heeft meerdere keren een terugval in middelengebruik gehad en heeft verdovende middelen de kliniek binnen gebracht. Ook heeft de reclassering veroordeelde niet terug gemeld nadat veroordeelde de eerste keer was weggelopen en voor een langere periode zich had onttrokken aan de begeleiding en behandeling.
De rechtbank overweegt dat de reclassering veroordeelde daarmee bijzonder veel kansen, meer dan gebruikelijk, heeft gegeven.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen.
De rechtbank realiseert zich daarbij dat de problemen die veroordeelde nu heeft, er na zijn detentie nog zullen zijn. De rechtbank ziet echter, gelet op hetgeen ter terechtzitting is besproken en hiervoor is overwogen, geen andere opties. Enerzijds ziet de reclassering geen mogelijkheden meer om veroordeelde te begeleiden, terwijl veroordeelde anderzijds zelf heeft verklaard alleen begeleiding te aanvaarden als dat op zijn voorwaarden kan. Het is daarom nu aan veroordeelde zelf om de benodigde hulp en behandeling te zoeken.
De rechtbank zal bevelen dat de vrijheidsbeneming die veroordeelde heeft ondergaan uit hoofde van de door de rechter-commissaris bevolen voorlopige tenuitvoerlegging, bij de tenuitvoerlegging van de straf in mindering zal worden gebracht.

6.De beslissing

De rechtbank:
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank van 11 november 2019;
- beveelt dat de vrijheidsbeneming ondergaan uit hoofde van artikel 6:6:20, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafvordering, geheel in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de straf.
Deze beslissing is genomen door mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter, mrs. G. Schnitzler en I.G.C. Bij de Vaate, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juli 2020.
Mr. G. Schnitzler is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.