ECLI:NL:RBMNE:2020:6092

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 augustus 2020
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
16/042350-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en belediging van een ambtenaar

Op 18 augustus 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 15 februari 2020 in Almere een vuurwapen van categorie III, te weten een Walther PK380, voorhanden had. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van belediging van een ambtenaar in functie en het niet tonen van een identiteitsbewijs. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van de terechtzittingen van 12 mei 2020 en 4 augustus 2020, waarbij de officier van justitie, mr. A.E. Lohuis, de vordering heeft ingediend en de verdediging werd gevoerd door mr. H.A. Rispens.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De verdachte heeft de feiten bekend, met uitzondering van het niet tonen van het identiteitsbewijs, waarvoor de verdediging vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte op eerste vordering van de verbalisant zijn identiteitsbewijs niet heeft getoond, wat in strijd is met de Wet op de identificatieplicht.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en belediging van de ambtenaar, en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden. Voor het niet tonen van het identiteitsbewijs is de verdachte schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel. De rechtbank heeft ook beslist dat het in beslag genomen vuurwapen aan het verkeer zal worden onttrokken, terwijl de in beslag genomen telefoons aan de verdachte worden teruggegeven. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling is toegewezen, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/042350-20 (P) en 21/005901-16 (TUL)

Vonnis van de meervoudige kamer van 18 augustus 2020

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 12 mei 2020 en 4 augustus 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. A.E. Lohuis en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. H.A. Rispens, advocaat te Hilversum, naar voren hebben gebracht.

TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1
op 15 februari 2020 in Almere, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, van het merk Walther, model PK380, kaliber 9mm PAK, inclusief patroonmagazijn, voorhanden heeft gehad;
feit 2
op 15 februari 2020 in Almere een ambtenaar in functie, [aangever] , heeft beledigd door hem de woorden toe te voegen: “Je bent een kankerlijder, krijg de kanker” en/of “vuile kankerlijder”;
feit 3
op 15 februari 2020 in Almere niet heeft voldaan aan de verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden.

VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

WAARDERING VAN HET BEWIJS

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 3 tenlastegelegde. De raadsman stelt daartoe dat het bij een dergelijk feit zelden tot een vervolging komt omdat in veel gevallen het identiteitsbewijs uiteindelijk tevoorschijn komt. Dat is in de onderhavige zaak ook het geval geweest. De raadsman heeft zich ten aanzien van de feiten 1 en 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Wel heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte bij aanschaf van het wapen de intentie had om een nepwapen te kopen. Verdachte is in het verleden bedreigd en had het wapen enkel ter afschrikking voorhanden.

Het oordeel van de rechtbank

Bewijsmiddelen [1]
Feit 1
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 1 ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtspraak volstaat onder die omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 augustus 2020;
- een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 15 februari 2020 met het nummer PL0900-2020048400-3 [2] ;
- een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 27 februari 2020 met het nummer PL0900-2020048400-17.
Feit 2
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 2 ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtspraak volstaat onder die omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 augustus 2020;
- een proces-verbaal van aangifte [3] .
Feit 3
Verbalisant [verbalisant 1]heeft in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Op 15 februari 2020 voerde ik een vervoersbewijscontrole uit in Almere. Ik liep naar een jongeman, ik heb mij gelegitimeerd en heb hem gevorderd zijn identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden. Hierop hoorde ik hem zeggen dat hij die niet bij zich had. [4]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het klopt dat hij niet op eerste vordering een identiteitsbewijs heeft aangeboden.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.

Bewijsoverweging

De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte op (eerste) vordering van verbalisant [verbalisant 1] heeft geweigerd zijn identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden. Hiermee heeft verdachte gehandeld in strijd met de verplichting krachtens artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht. Dat het paspoort van verdachte uiteindelijk door verbalisant [verbalisant 2] in de jaszak van verdachte wordt aangetroffen doet daar niet aan af. De rechtbank acht het onder 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen (zoals hierna onder 5 omschreven).

BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 15 februari 2020 te Almere, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, van het merk Walther, model PK380, kaliber 9mm PAK, inclusief patroonmagazijn, zijnde een vuurwapen in de vorm van pistool voorhanden heeft gehad;
2.
op 15 februari 2020 te Almere, opzettelijk een ambtenaar, te weten [aangever] , buitengewoon opsporingsambtenaar, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: “Je bent een kankerlijder, krijg de kanker” en “vuile kankerlijder.”;
3.
op 15 februari 2020 te Almere, niet op eerste vordering heeft voldaan aan de verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden, hem opgelegd krachtens de Wet op de identificatieplicht.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
feit 2:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
feit 3:
niet voldoen aan de hem bij artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht opgelegde verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden.

STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

OPLEGGING VAN STRAF

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar onder feit 1 en 2 bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 186 dagen, met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft voorts gevorderd ter zake van het door haar onder feit 3 bewezen geachte te volstaan met een bewezenverklaring zonder oplegging van straf of maatregel als bedoeld in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft aangevoerd dat er rekening moet worden gehouden met de lange periode die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en de omstandigheden van de voorlopige hechtenis als gevolg van maatregelen in verband met Corona. Detentie tijdens de coronacrisis is vele malen zwaarder dan in een reguliere situatie. Verdachte heeft geen contact kunnen hebben met de buitenwereld. Als gevolg hiervan is verdachte wellicht murw geworden. Dit moet worden meegewogen bij de strafoplegging.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte door verbalisant [aangever] is aangesproken met de woorden “Hee lul, blijf eens staan” hetgeen niet een tactische wijze van bejegening betreft. Hiermee heeft de verbalisant enigszins over zichzelf afgeroepen dat hij een opmerking met een beledigende strekking van verdachte terug zou krijgen.

Het oordeel van de rechtbank

Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft zich allereerst schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens brengt in zijn algemeenheid een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en versterkt bovendien in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid. Verdachte heeft verklaard dat hij in het verleden is bedreigd en dat hij het vuurwapen ter afschrikking heeft aangeschaft. Hoewel verdachte geen munitie voorhanden had, kan het voorhanden hebben van een vuurwapen tot een bedreigende situatie en tot escalatie leiden waarbij de gevolgen desastreus kunnen zijn. Het werkt vuurwapengeweld in de hand waartegen de samenleving moet worden beschermd. Daarbij komt dat verdachte het vuurwapen bij zich had op klaarlichte dag, terwijl hij gebruik maakte van het openbaar vervoer. De rechtbank rekent verdachte dit alles aan.
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan belediging van een buitengewoon opsporingsambtenaar belast met handhaving. Hij heeft deze ambtenaar in zijn eer en goede naam aangetast.
Verdachte heeft zich tenslotte schuldig gemaakt aan het niet op eerste vordering ter inzage aanbieden van zijn identiteitsbewijs. Dergelijk gedrag is laakbaar omdat hiermee het toezicht in de openbare ruimte en de handhaving van regels worden bemoeilijkt.
De persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 14 april 2020 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten als de onderhavige is veroordeeld.
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennis genomen van:
  • een Pro Justitia rapport van 23 juni 2020, opgemaakt door drs. B.Y. van Torn, GZ-psycholoog;
  • een reclasseringsadvies van 22 juli 2020, opgemaakt door A. Belhadj, reclasseringswerker.
De Pro Justitia rapportage
De psycholoog heeft het hele diagnostisch proces getwijfeld of verdachte voornamelijk een onrijpe en zich traag ontwikkelende, enigszins naïeve jongeman is en zich laat beïnvloeden door criminele vrienden of dat verdachte een jongeman is die bewust kiest voor een crimineel milieu, zijn activiteiten zorgvuldig verborgen houdt voor anderen en intussen bezig is met de opbouw van een criminele carrière. Er wordt een psychische stoornis vastgesteld in de vorm van lage intellectuele vaardigheden en aanwijzingen voor een gestagneerde ontwikkeling op het gebied van de autonomie, de moraliteit en het sociaal-emotioneel functioneren. Daarnaast kan gesproken worden van een dreigende scheefgroei in de persoonlijkheidsontwikkeling door antisociale persoonlijkheidskenmerken. Dit was ook zo ten tijde van het ten laste gelegde en het is aannemelijk dat de problematiek op enige wijze van invloed is geweest op het ten laste gelegde. Door de onduidelijkheid ten aanzien van de diagnostiek is het ook niet mogelijk om op betrouwbare wijze theoretische veronderstellingen te formuleren ten aanzien van de eventuele relatie tussen stoornis en delict.
Het risico op recidive wordt als zeer hoog ingeschat. De beschermende factoren die bij verdachte aanwezig zijn hebben tot nu toe geen (of te weinig) beschermende invloed op zijn leven gehad.
De positieve factoren en contra-indicaties voor de toepassing van het jeugdstrafrecht zijn in het onderzoek niet duidelijk geworden. Hierdoor is de vraag of jeugdstrafrecht dient te worden toegepast onbeantwoord gelaten. De deskundige doet geen aanbevelingen voor interventies van gedragskundige of andere aard, omdat ook de vraag of bij verdachte sprake is van onwil of onmacht onbeantwoord is gebleven.
Het reclasseringsadvies
Uit het hierboven genoemde reclasseringsrapport blijkt dat ook de reclassering geen antwoord heeft kunnen geven op de vraag of jeugdstrafrecht dient te worden toegepast. Ondanks dat de reclassering haar zorgen uit omtrent de ontwikkeling van verdachte en interventies vanuit de reclassering wenselijk acht, ziet de reclassering evenwel geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. De reclassering adviseert dan ook een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Toepasselijk recht
Verdachte was tijdens het plegen van de feiten 21 jaar oud. Het uitgangspunt is dan dat het volwassenenstrafrecht aan de orde is. De rechtbank heeft bij jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar echter de mogelijkheid om het jeugdstrafrecht toe te passen. Dat kan de rechtbank doen wanneer de persoon van de verdachte zelf of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, daar aanleiding voor geven.
Gelet op bovenstaande adviezen ziet de rechtbank geen doorslaggevende omstandigheden die aanleiding geven om verdachte volgens het jeugdstrafrecht te berechten. Gelet op de persoon van verdachte zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en uit hetgeen over hem verder naar voren is gekomen, alsmede de aard en de ernst van de feiten, ziet de rechtbank aanleiding om verdachte te berechten met toepassing van het volwassenenstrafrecht.
De op te leggen straf ten aanzien van feit 1 en 2
Bij het bepalen van de op te leggen straf ligt het zwaartepunt bij het bewezenverklaarde vuurwapenbezit. De rechtbank stelt vast dat de LOVS-oriëntatiepunten voor het voorhanden hebben van een wapen van categorie III sub I als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden noemen.
De rechtbank is van oordeel dat vanwege het toenemende wapengebruik in de samenleving met alle negatieve aspecten van dien, aanzienlijk strenger tegen illegaal wapenbezit moet worden opgetreden. Daarom kan niet volstaan worden met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden passend en geboden is en zal deze straf aan verdachte opleggen.
Schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel ten aanzien van feit 3
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de relatief geringe ernst van de overtreding en de straf die wordt opgelegd voor de feiten 1 en 2, een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel volstaat.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis bij bevel van 5 augustus 2020 opgeheven, omdat zij aan verdachte een kortere onvoorwaardelijke gevangenisstraf oplegt dan de tijd die verdachte bij het uitspreken van dit vonnis in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd.

BESLAG

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat het inbeslaggenomen vuurwapen zal worden onttrokken aan het verkeer, nu het onder 1 ten laste gelegde feit met betrekking tot het vuurwapen is begaan, en dat de teruggave zal worden gelast van de inbeslaggenomen telefoons.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen telefoons moet worden teruggegeven aan verdachte.

Het oordeel van de rechtbank

Vuurwapen
De rechtbank zal het in beslag genomen vuurwapen en de patroonhouder onttrekken aan het verkeer nu daarmee het onder 1 bewezen verklaarde feit is begaan en het voorwerpen van zodanige aard betreft dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Telefoons
De rechtbank zal de teruggave gelasten aan verdachte van de in beslag genomen telefoons.

VORDERING TENUITVOERLEGGING

10.1
De vordering van de officier van justitie
Bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 mei 2017 (21-005901-16) is aan verdachte onder meer jeugddetentie voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk opgelegd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling moet worden toegewezen, omdat verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd te aanzien van de vordering tenuitvoerlegging.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering moet worden toegewezen, omdat verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten. Om die reden zal deze straf alsnog ten uitvoer gelegd worden.

TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 36b, 36c, 57, 62, 266, 267 en 447e van het Wetboek van Strafrecht,
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, en
  • 2 van de Wet op de identificatieplicht,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het onder 1, 2 en 3 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf ten aanzien van feit 1 en 2
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Oplegging straf of maatregel ten aanzien van feit 3
- bepaalt dat aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd;
Beslag
  • verklaart de volgende voorwerpen onttrokken aan het verkeer:
  • vuurwapen (goednummer PL0900-2020048400-2583524);
  • patroonhouder (goednummer PL0900-2020048400-2584732);
  • gelast de teruggave aan verdachte van de volgende voorwerpen:
  • telefoontoestel (goednummer PL0900-2020048400-2583540);
  • telefoontoestel (goednummer PL0900-2020048400-2583539);
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 21-005901-16
  • wijstde vordering
    toe;
  • gelast de tenuitvoerleggingvan de door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij arrest van 10 mei 2017 opgelegde voorwaardelijke
    jeugddetentievoor de duur van
    3 maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Eigeman, voorzitter, mrs. M.C. Danel en H. Bakker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.S.A. Nahumury, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 augustus 2020.
Mrs. Danel en Bakker zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Bijlage: de tenlastelegging

Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op of omstreeks 15 februari 2020 te Almere, althans in het arrondissement Midden Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, van het merk Walther, model PK380, kaliber 9mm PAK, inclusief patroonmagazijn, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
feit 2
hij op of omstreeks 15 februari 2020 te Almere, althans in het arrondissement Midden Nederland, opzettelijk een ambtenaar, te weten [aangever] , buitengewoon opsporingsambtenaar, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Je bent een kankerlijder, krijg de kanker" en/of en/of “vuile kankerlijder.", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
feit 3
hij op of omstreeks 15 februari 2020 te Almere, althans in het arrondissement Midden Nederland, niet (op eerste vordering) heeft voldaan aan de verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden, hem opgelegd krachtens de Wet op de identificatieplicht / het Wetboek van Strafvordering / het Wetboek van Strafrecht / de Overleveringswet / de Uitleveringswet / de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen / de Penitentiaire beginselenwet / de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden / de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen / de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 17 februari 2020, genummerd 2020048375 / 202048400, opgemaakt door politie Midden-Nederland, district Flevoland, doorgenummerd pagina 0001 tot en met 0008, pagina 1000 tot en met 1023 en pagina 100 tot en met 121. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 1008.
3.Pagina 1003.
4.Pagina 1004.