Op 18 augustus 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 15 februari 2020 in Almere een vuurwapen van categorie III, te weten een Walther PK380, voorhanden had. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van belediging van een ambtenaar in functie en het niet tonen van een identiteitsbewijs. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van de terechtzittingen van 12 mei 2020 en 4 augustus 2020, waarbij de officier van justitie, mr. A.E. Lohuis, de vordering heeft ingediend en de verdediging werd gevoerd door mr. H.A. Rispens.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De verdachte heeft de feiten bekend, met uitzondering van het niet tonen van het identiteitsbewijs, waarvoor de verdediging vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte op eerste vordering van de verbalisant zijn identiteitsbewijs niet heeft getoond, wat in strijd is met de Wet op de identificatieplicht.
De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en belediging van de ambtenaar, en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden. Voor het niet tonen van het identiteitsbewijs is de verdachte schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel. De rechtbank heeft ook beslist dat het in beslag genomen vuurwapen aan het verkeer zal worden onttrokken, terwijl de in beslag genomen telefoons aan de verdachte worden teruggegeven. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling is toegewezen, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten.