ECLI:NL:RBMNE:2020:621

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 februari 2020
Publicatiedatum
20 februari 2020
Zaaknummer
C/16/470215 / HA ZA 18-66
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.J. van Binsbergen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadestaatprocedure tegen boekhouder/accountant wegens wanprestatie en onrechtmatige daad

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een schadestaatprocedure waarin eisers, [eiseres sub 1] B.V. en [eiser sub 2], schadevergoeding vorderen van gedaagde, een boekhouder/accountant. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat gedaagde tekort is geschoten in zijn verplichtingen jegens eisers, wat heeft geleid tot schade. De eisers vorderen nu een totaalbedrag van € 362.581,59, dat bestaat uit verschillende schadeposten, waaronder kosten voor herstelwerkzaamheden, belastingboetes en interne bedrijfskosten. De rechtbank heeft de schade van [eiseres sub 1] vastgesteld op € 26.859,48 en die van [eiser sub 2] op € 13.898,25. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat gedaagde aansprakelijk is voor de schade die voortvloeit uit zijn wanprestatie en onrechtmatige daad. De rechtbank heeft de vorderingen van eisers gedeeltelijk toegewezen, maar ook enkele vorderingen afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. De proceskosten zijn voor rekening van eisers, die grotendeels in het ongelijk zijn gesteld. De uitspraak is gedaan op 26 februari 2020.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/470215 / HA ZA 18-66
Vonnis van 26 februari 2020
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisers,
advocaat mr. B. van Leeuwen te Goes,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. E.N. Bouwman te Utrecht.
Eisers zullen hierna respectievelijk [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] genoemd worden en gezamenlijk, in vrouwelijk enkelvoud, [eiseres sub 1] c.s. Gedaagde zal hierna [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 27 februari 2019, waarbij een comparitie van partijen is bepaald
  • het beperkte proces-verbaal van de op 13 juni 2019 gehouden comparitie van partijen
  • de door de griffier gemaakte aantekeningen van de op 13 juni 2019 gehouden comparitie van partijen
  • de akte na comparitie van [eiseres sub 1] c.s., die tevens een vermeerdering van eis bevat
  • de antwoordakte na comparitie van [gedaagde] .
[eiseres sub 1] c.s. heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te reageren op de bij de antwoordakte na comparitie van [gedaagde] gevoegde producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft jarenlang in opdracht van [eiseres sub 1] c.s. de boekhouding verzorgd, belastingaangiften gedaan en jaarrekeningen opgesteld.
2.2.
Op 1 januari 2007 is de zoon van [gedaagde] , [A] , in dienst getreden bij [eiseres sub 1] als administrateur. Begin 2010 is deze arbeidsovereenkomst door de kantonrechter ontbonden.
2.3.
Bij vonnis van deze rechtbank van 17 juli 2013 heeft deze rechtbank voor recht verklaard dat [gedaagde] jegens [eiseres sub 1] c.s. is tekortgeschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst(en) tot dienstverlening met betrekking tot het doen van onjuiste aangiften bij de Belastingdienst en het verwerken van onjuiste gegevens in jaarrekeningen betreffende onder meer btw, alsmede dat [gedaagde] jegens [eiseres sub 1] c.s. onrechtmatig heeft gehandeld wegens het uitbetalen van bedragen aan zichzelf en derden zonder dat daarvoor een grondslag of factuur bestond. De rechtbank heeft [gedaagde] daarom veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan [eiseres sub 1] c.s., nader op te maken bij staat, te verhogen met een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten, wettelijke handelsrente en beslag- en proceskosten. De tegenvordering van [gedaagde] is afgewezen, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.4.
[gedaagde] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Bij tussenarrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 februari 2016 is [gedaagde] toegelaten tot bewijslevering. Bij eindarrest van 10 oktober 2017 heeft het hof geoordeeld dat [gedaagde] niet in deze bewijslevering is geslaagd. Het vonnis van de rechtbank van 17 juli 2013 is vervolgens bekrachtigd. Hiertegen is geen hoger beroep ingesteld.

3.Het geschil

3.1.
In deze procedure gaat het om het begroten van de schade van [eiseres sub 1] c.s. als gevolg van de wanprestatie en het onrechtmatig handelen van [gedaagde] . Bij de dagvaarding vordert zij samengevat van [gedaagde] betaling van € 349.731,59 plus de extra kosten bij de Belastingdienst tot dan toe, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf de datum van aansprakelijkstelling, 29 december 2009, (dan wel vanaf de dag van dagvaarding), en verder buitengerechtelijke incassokosten ad € 4.500,00, proceskosten en nakosten.
3.2.
In productie 16 bij haar akte na comparitie heeft [eiseres sub 1] c.s. de schade nader gespecificeerd. De totale schade is daarin begroot op € 362,581,59, waarvan € 179.972,03 als schade van [eiseres sub 1] en € 182.609,56 als schade van [eiser sub 2] .
3.3.
[gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord en in de antwoordakte na comparitie uitvoerig gereageerd op de schadestaat.

4.De beoordeling

Verweer in strijd met een goede procesorde?

4.1.
Ter comparitie en in haar akte na comparitie heeft [eiseres sub 1] c.s. geprotesteerd tegen de manier waarop [gedaagde] zijn verweer heeft gevoerd. Zij heeft gesteld dat de conclusie van antwoord geen eenduidig en geregeld verweer bevat, maar slechts verwijst naar een pakket aan stukken zonder verdere toelichting en onderbouwing, waarmee niet is voldaan aan de eisen van een behoorlijke rechtspleging. Zij heeft een uitspraak van de Hoge Raad en van een aantal andere rechtbanken genoemd om haar betoog te ondersteunen dat [gedaagde] geen geordend verweer heeft gevoerd en dat haar vordering daarom aanstonds toewijsbaar is, tenzij enig onderdeel de rechtbank voorshands niet rechtmatig voorkomt.
4.2.
Gelet hierop zal de rechtbank eerst ingaan op de vraag of de wijze waarop verweer is gevoerd, beantwoord aan de eisen van een goede procesorde. In artikel 111 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bepaald dat de dagvaarding de eis moet bevatten en de gronden daarvoor. Van het verweer is bepaald dat het “met redenen omkleed” moet zijn (artikel 128 Rv). Die gronden van de eis en de redenen van het verweer moeten in het processtuk staan. Producties zijn geen standpunten maar bewijs.
4.3.
In deze zaak bevat de conclusie van antwoord geen inhoudelijk verweer, maar wel een verwijzing naar een productie die het inhoudelijke verweer bevat. Daarmee worden de regels opgerekt, maar niet op een onaanvaardbare manier: de productie is feitelijk een verlengstuk van de conclusie van antwoord. De advocaat van [gedaagde] had de tekst ook in zijn geheel in de conclusie van antwoord kunnen invoegen en dan was de situatie vergelijkbaar geweest.
4.4.
De wet stelt verder geen kwaliteitseisen aan de processtukken. Dat hoeft ook niet, omdat die direct voortvloeien uit de eisen van een goede procesorde. Een zinvol debat is alleen mogelijk op basis van stukken die duidelijk zijn, toegankelijk geschreven en zo gestructureerd dat de rechtbank en de wederpartij niet hoeven te zoeken naar wat er bedoeld wordt. In de woorden van de Hoge Raad (HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:404):
“De eisen van een behoorlijke rechtspleging brengen mee dat een partij die een beroep wil doen op uit bepaalde producties blijkende feiten en omstandigheden, dit op een zodanige wijze dient te doen dat voor de rechter duidelijk is welke stellingen hem ter beoordeling worden voorgelegd en dat voor de wederpartij duidelijk is waartegen zij zich dient te verweren.”
Die eisen gelden ook voor het verweer. Als daaraan niet voldaan wordt, komt dat voor risico van de onduidelijke partij. Als de wederpartij en de rechtbank teveel moeite moeten doen om erachter te komen wat het standpunt is, geldt dat standpunt als niet ingenomen of als onvoldoende gemotiveerd.
4.5.
In deze zaak voldoet het verweer niet volledig aan de eisen. De conclusie van antwoord bevat, zoals gezegd, alleen een verwijzing naar een productie. Die productie is niet makkelijk leesbaar. Het bevat geen hoofdstukindeling. De layout is onrustig (alles cursief, veel onderstrepingen en/of vetgedrukte teksten) en geeft geen inzicht in de opbouw van het stuk. De kopjes doen dat ook niet. Zo luiden de kopjes op de eerste twee bladzijden achtereenvolgens:

Inzake [eiser sub 2] / [gedaagde] - Schadestaat

Productie 1.

Vrijspraak

Productie 2

Productie 3

5. De beoordeling van de grieven en de vordering

[gedaagde] herhaald geen enkele schade te hebben veroorzaakt.
Daar is geen structuur in te ontdekken. Ook op detailniveau is het stuk moeilijk leesbaar. Sommige zinnen zijn volkomen onbegrijpelijk.
4.6.
Daar komt een inhoudelijk probleem bij. De gehele productie telt 25 bladzijden. Op in elk geval de eerste 15 bladzijden gaat het vooral over de vraag of [gedaagde] tekortgeschoten is en/of onrechtmatig heeft gehandeld. Die kwestie is al afgedaan door de beslissing van deze rechtbank van 17 juli 2013 en die van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 oktober 2017. Deze laatste beslissing is onherroepelijk geworden. Daarnaast heeft [gedaagde] veelvuldig verwezen naar een arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 9 juni 2015 in de strafzaak tegen hem, waarbij hij, anders dan bij het vonnis van de rechtbank Middelburg van 2 augustus 2012, geheel is vrijgesproken. Dit arrest is in deze zaak echter niet relevant, omdat dat een ander soort procedure is met een andere beoordeling. Het hof heeft overigens niet geoordeeld dat [gedaagde] geen strafbare feiten heeft gepleegd, maar heeft hem het voordeel van de twijfel gegeven. Onderaan pagina 7 van het arrest is immers vermeld:
“Hoewel het dossier derhalve sterke aanwijzingen bevat die duiden op een directe betrokkenheid van de verdachte bij de valsheid/vervalsing, zijn er bij het hof twijfels blijven bestaan over de precieze gang van zaken, hetgeen in het voordeel van de verdachte moet worden uitgelegd.”
Kortom, de productie gaat voor het grootste deel over onderwerpen die niet (meer) ter zake doen. De standpunten in de productie over de omvang van de schade moeten daaruit gedestilleerd worden.
4.7.
De akte na comparitie is iets beter leesbaar. Hier heeft de advocaat van [gedaagde] kennelijk de teksten van zijn cliënt in het processtuk ingekopieerd. Dit stuk heeft een wat rustiger lay-out en het is voorzien van de gebruikelijke paragraafnummering, maar opnieuw ontbreekt een duidelijke hoofdstukindeling of andere aanduiding van de opbouw van het stuk. Bovendien is deze tekst niet op zichzelf te lezen. Zo luidt paragraaf 20:
“Vergrijpboetes, willens en wetens heeft [eiser sub 2] verzuimd de achterstallige omzetbelasting van [bedrijfsnaam 1] te betalen, de liquiditeit ontbrak. In de overgedragen jaarstukken van [bedrijfsnaam 1] B.V (productie 13 [eiser sub 2] ).”
Wat hiermee bedoeld wordt, valt alleen te reconstrueren met behulp van de rest van het procesdossier.
4.8.
Het feit dat een processtuk niet makkelijk te doorgronden is, is op zichzelf echter onvoldoende om het volledig terzijde te leggen. De rechtbank zal daarom het relevante verweer wel meewegen. Er zijn echter grenzen aan hoeveel moeite de rechtbank wil doen om het te begrijpen. Verweren die de wederpartij kennelijk niet begrepen heeft, moeten in ieder geval buiten beschouwing blijven. Hierna zullen de verschillende posten besproken worden, waarbij alleen het te begrijpen en relevante verweer zal worden betrokken.
De vaststelling van de schade
4.9.
In deze procedure gaat het om de vraag welke gevorderde schade van [eiseres sub 1] c.s. als gevolg van het vaststaande tekortschieten van [gedaagde] in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomsten tot dienstverlening en door het vaststaande onrechtmatig handelen van [gedaagde] jegens [eiseres sub 1] c.s. voor vergoeding in aanmerking komt. Ter vaststelling van deze schade moet een vergelijking worden gemaakt tussen de feitelijke situatie van [eiseres sub 1] c.s. en de hypothetische situatie waarin zij zou hebben verkeerd als de aansprakelijkheid scheppende gebeurtenissen zouden zijn uitgebleven. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van de schade rusten in beginsel op [eiseres sub 1] c.s. Aan deze stelplicht en bewijslast mogen echter geen hoge eisen worden gesteld. Het gaat erom dat feiten worden gesteld en vastgesteld, waaruit in het algemeen het geleden zijn van schade kan worden afgeleid. Zo nodig begroot de rechtbank ingevolge artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de schade schattenderwijs, indien zij tot de conclusie komt dat de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld.
Rapportage [bedrijfsnaam 2] B.V. aantonen aansprakelijkheid: schade van [eiseres sub 1] € 21.468,75, schade van [eiser sub 2] € 1.950,00
4.10.
[eiseres sub 1] c.s. heeft gesteld dat door haar kosten zijn gemaakt ter vaststelling van de aansprakelijkheid van [gedaagde] , welke kosten op grond van artikel 6:96 lid 2 onder b BW door [gedaagde] vergoed dienen te worden. Zij heeft in 2009 door [bedrijfsnaam 2] B.V. onderzoek laten doen naar de juistheid van de door [gedaagde] verrichte werkzaamheden. De heer [B] van [bedrijfsnaam 2] B.V. heeft daarop op 20 februari 2010 en op 24 februari 2011 een rapport uitgebracht. Met die rapporten is de aansprakelijkheid van [gedaagde] aangetoond. Daarnaast heeft [bedrijfsnaam 2] nog verschillende andere werkzaamheden verricht die verband houden met de aansprakelijkheid van [gedaagde] , zoals het voeren van overleg met de raadsman van [eiseres sub 1] en de Belastingdienst (waaronder de FIOD) over de afwikkeling van de problemen. De urenstaten van deze werkzaamheden en de facturen heeft [eiseres sub 1] bij de dagvaarding overgelegd als productie 2. Het gaat daarbij om een bedrag van € 21.468,75 exclusief btw voor [eiseres sub 1] en een bedrag van € 1.950,00 exclusief btw voor [eiser sub 2] .
4.11.
[gedaagde] heeft daartegen aangevoerd dat [B] 286,25 uur nodig heeft gehad om vast te stellen dat de administratie van hem, [gedaagde] , aansluit bij de Excel-opstelling die [B] heeft gemaakt. De door hem gemaakte suppletie-aangiften sloten precies aan bij de gemaakte btw-opstelling van [B] . [gedaagde] betwist alle geclaimde uren. [gedaagde] heeft in dit verband verwezen naar de door hem bij antwoord overgelegde producties 11 tot en met 14.
4.12.
Als productie 13 bij de conclusie van antwoord heeft [gedaagde] een brief van [bedrijfsnaam 2] aan de Belastingdienst van 24 februari 2010 overgelegd. Daarin heeft [B] onder meer het volgende geschreven:
“Ingevolge uw schrijven 21 december 2009 doe ik u een suppletie aangifte omzet belasting voor de maanden januari tot en met december 2008
(…)
Na de primaire verwerking heeft [gedaagde] vele niet te begrijpen overboekingen gemaakt derhalve heeft ons kantoor de stukken 2008 opnieuw verwerkt.
Opvallend is dat de uiteindelijke cijfers voor de btw nagenoeg overeenstemmen met de cijfers voor de btw zoals die in de administratie staan zoals door [gedaagde] is bijgehouden.
(…)
Door [gedaagde] zijn een aantal betalingen aan hem zelf verricht zonder factuur. Wel heeft hij hieruit de btw gehaald. Dit is nagenoeg het verschil in voorheffing. Het verschil in de omzet zijn enkele crediteringen”
4.13.
Dat de btw-bedragen in de door [gedaagde] bijgehouden administratie over het jaar 2008 overeenstemden met de uiteindelijke btw-bedragen, zoals verwerkt door [bedrijfsnaam 2] , betekent echter niet dat de oorspronkelijke aangiften door [gedaagde] juist waren. [bedrijfsnaam 2] heeft de administratie opnieuw moeten verwerken. De aansprakelijkheid van [gedaagde] voor het doen van onjuiste en niet tijdige aangiften staat in deze procedure vast. Voor het overige heeft [gedaagde] slechts in het algemeen de omvang van de uren betwist. Zijn verweer wordt op dit punt daarom als onvoldoende specifiek en onderbouwd verworpen. De gevorderde bedragen van € 21.468,75 voor [eiseres sub 1] en € 1.950,00 voor [eiser sub 2] zullen worden toegewezen. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat [eiseres sub 1] c.s. de btw die zij heeft moeten betalen, heeft kunnen verrekenen. Die valt dus niet aan te merken als schade.
Rapportage [bedrijfsnaam 2] B.V. vaststellen schade: schade van [eiseres sub 1] € 1.500,00
4.14.
[eiseres sub 1] c.s. heeft gesteld dat zij kosten heeft gemaakt ter vaststelling van de schade, die op grond van artikel 6:96 lid 2 onder b BW vergoed dienen te worden. Zij heeft nadat het arrest van het hof van 10 oktober 2017 in kracht van gewijsde is gegaan, wederom [bedrijfsnaam 2] B.V. eind 2017 en begin 2018 ingeschakeld om de precieze omvang van de schade te laten vaststellen voor [eiseres sub 1] . [bedrijfsnaam 2] B.V. heeft de omvang van de schade uiteindelijk berekend en in een rapport verwerkt. De factuur en de urenstaat voor deze rapportage bevinden zich onder productie 3 bij de dagvaarding. Het gaat daarbij om een totaalbedrag van € 1.500,00 exclusief btw. Naar de mening van [eiseres sub 1] c.s. was deze rapportage noodzakelijk om de totale omvang van de schade in beeld te brengen en staan deze kosten in een direct verband met de wanprestatie en de onrechtmatige daad van [gedaagde] , zodat deze ook aan hem toegerekend kunnen worden. Voorts gaat het hier volgens [eiseres sub 1] c.s. om de financiële administratie, waarvoor gelet op de complexiteit deskundige bijstand nodig is. Ook vindt zij de gemaakte kosten redelijk.
4.15.
[gedaagde] heeft deze vordering op zichzelf niet betwist. Nu uit de factuur van [bedrijfsnaam 2] van 1 maart 2018 blijkt dat het bedrag van € 1.500,00 voor het opstellen van de schadestaat aan [eiseres sub 1] in rekening is gebracht, zal dit bedrag als redelijke kosten ter vaststelling van de schade van [eiseres sub 1] worden toegewezen.
Herstelwerkzaamheden door [bedrijfsnaam 2] B.V. voor [eiseres sub 1] respectievelijk [eiser sub 2] : schade van [eiseres sub 1] € 7.331,25, schade van [eiser sub 2] € 1.106,25
4.16.
Aan dit onderdeel van de vordering heeft [eiseres sub 1] c.s. ten grondslag gelegd dat [bedrijfsnaam 2] verschillende werkzaamheden voor haar heeft verricht om de door [gedaagde] gemaakte beroepsfouten te herstellen. Deze kosten betreffen voor haar eveneens schade in de zin van artikel 6:74 BW. Het gaat hier om kosten die zij niet had hoeven maken als [gedaagde] zijn werkzaamheden goed had uitgevoerd en geen beroepsfout zou hebben gemaakt. Het betreft hier volgens [eiseres sub 1] c.s. dan ook geleden verlies in de zin van artikel 6:96 lid 1 BW en redelijke kosten ter voorkoming of beperking van de schade om verdere sancties van de Belastingdienst te voorkomen. De kwaliteit van de door [gedaagde] verrichte werkzaamheden was van een dusdanig niveau dat door [bedrijfsnaam 2] alle administratieve verwerkingen, fiscale jaarrekeningen en belastingaangiftes nagenoeg geheel opnieuw moesten worden gedaan voor met name de jaren 2006 tot en met (deels) 2009. [bedrijfsnaam 2] heeft dit gedaan door middel van meerdere overleggen met de inspecteur en de ontvanger, suppletieaangiften en bezwaarprocedures. De daarmee gemoeide kosten bedragen € 7.331,25 exclusief btw voor [eiseres sub 1] en € 1.106,25 exclusief btw voor [eiser sub 2] . [eiseres sub 1] c.s. heeft ter adstructie daarvan de facturen en de urenstaten overgelegd als productie 4 bij de dagvaarding.
4.17.
[gedaagde] heeft betwist dat [bedrijfsnaam 2] herstelwerkzaamheden heeft gedaan. De opgenomen posten zijn naar zijn mening in hoofdzaak kosten die voortvloeiden uit het memoriaal van [eiseres sub 1] . Dat een zeer uitgebreid memoriaal aanwezig is, vloeide voort uit de vele correcties die hij moest uitvoeren om de door [eiser sub 2] en diens vrouw gedane frauduleuze boekingen te herstellen. [gedaagde] heeft verder opgemerkt dat [eiseres sub 1] c.s. haar stellingen niet heeft aangetoond aan de hand van een door [B] gewijzigde balans, jaarstukken en administratie.
4.18.
Ten aanzien van [eiseres sub 1] zijn als productie 4 bij de dagvaarding drie facturen van [bedrijfsnaam 2] aan [eiseres sub 1] overgelegd van 1 februari 2012, 20 december 2012 en 1 november 2017, waarbij respectievelijk € 1.856,25 in rekening is gebracht voor “Procedure april 2011-januari 2012”, € 1.725,00 voor “Werkzaamheden Procedure februari 2012-december 2012” en € 3.712,50 voor “procedure [gedaagde] ; Periode januari 2013-oktober 2016”. De bijbehorende urenstaat correspondeert daarmee. Uit deze stukken blijkt dat de bij die facturen in rekening gebrachte uren niet zien op het verrichten van herstelwerkzaamheden, zoals door [eiseres sub 1] c.s. is gesteld, maar verband houden met de procedures die door [eiseres sub 1] c.s. tegen [gedaagde] zijn gevoerd. Dit deel van de vordering van [eiseres sub 1] zal dus als niet onderbouwd worden afgewezen.
4.19.
Ten aanzien van [eiser sub 2] zijn als productie 4 bij de dagvaarding twee facturen van [bedrijfsnaam 2] aan [eiser sub 2] overgelegd van 1 november 2011 en 20 december 2012, waarbij respectievelijk € 600,00 en € 506,25 in rekening is gebracht voor “Werkzaamheden inzake H.I.R. toepassing”. De bijbehorende urenstaat correspondeert daarmee. Deze werkzaamheden kunnen wel worden aangemerkt als herstelwerkzaamheden. Het bedrag van € 1.106,25 zal daarom als schade van [eiser sub 2] worden toegewezen.
Openstaande kosten Belastingdienst 2008 en 2009: schade van [eiseres sub 1] € 4.450,00, schade van [eiser sub 2] € 11.930,00
4.20.
[eiseres sub 1] c.s. heeft gesteld dat aan haar door de Belastingdienst boetes en rentekosten zijn opgelegd wegens niet tijdige betaling en het doen van onjuiste aangiftes (productie 5 bij de dagvaarding). Deze boetes en rentekosten zijn aan te merken als geleden verlies in de zin van artikel 6:96 lid 1 BW. Indien [gedaagde] zijn werkzaamheden naar behoren zou hebben uitgevoerd en tijdig juiste aangiftes zou hebben ingediend bij de Belastingdienst, zouden er geen boetes en rentekosten aan haar zijn opgelegd. Door de onjuiste werkzaamheden van [gedaagde] werden aan haar verschillende naheffingsaanslagen opgelegd. Zij kon deze niet meteen betalen, waardoor zij nu vertragingsrente is verschuldigd. Als [gedaagde] zijn werkzaamheden op een juiste wijze had uitgevoerd, dan had zij haar belastingaanslagen wel kunnen betalen. Zij had dan immers haar bedrijfsvoering aangepast aan de belastingaanslagen. Nu is haar door [gedaagde] een veel rooskleuriger beeld geschetst dan de daadwerkelijke situatie in de praktijk en zij heeft haar bedrijfsvoering ook aan dit rooskleurige beeld aangepast. De boetes en rentekosten zijn dus een direct gevolg van het onjuiste handelen van [gedaagde] .
4.21.
[gedaagde] is van mening dat hij niet aansprakelijk is voor deze schade. Hij heeft daartoe aangevoerd dat [eiser sub 2] heeft geïnvesteerd in een privé project (een [.] ) met middelen van [eiseres sub 1] , terwijl de liquide middelen van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] daarvoor niet toereikend waren. Hij heeft er meermalen op aangedrongen met die investeringen te stoppen. [gedaagde] heeft in dat verband verwezen naar liquiditeitsoverzichten per 1 juni 2009 en 1 september 2009 (bijlage 6 en 8 bij de conclusie van antwoord), waarin hij ervoor heeft gewaarschuwd dat er geen liquiditeitsruimte is voor extra investeringen in het privé project van [eiser sub 2] .
4.22.
Voor zover het verweer betrekking heeft op de vraag naar de aansprakelijkheid van [gedaagde] voor het niet of niet tijdig doen van belastingaangiftes voor [eiseres sub 1] c.s. of het doen van onjuiste belastingaangiftes, geldt dat die aansprakelijkheid definitief is komen vast te staan met het onherroepelijk worden van het arrest van het gerechtshof van 10 oktober 2017. In beginsel is [gedaagde] dus gehouden de als gevolg daarvan door [eiseres sub 1] c.s. geleden schade te vergoeden. Tot die schade behoren de door de Belastingdienst als gevolg van de niet tijdige en onjuiste belastingaangiftes in rekening gebrachte heffingsrente, verzuimboetes en vergrijpboetes. Voor zover echter rentekosten aan de Belastingdienst zijn verschuldigd die het gevolg zijn van een aan [eiseres sub 1] c.s. zelf toe te schrijven oorzaak dat die kosten in rekening zijn gebracht, kunnen die kosten niet aangemerkt worden als vergoedbare schade. [eiseres sub 1] c.s. hebben de stelling van [gedaagde] onvoldoende weersproken dat dit het geval is wegens de gedane investeringen in een privé project van [eiser sub 2] , terwijl er binnen [eiseres sub 1] c.s. onvoldoende liquiditeiten aanwezig waren. De vordering van deze kosten zal daarom worden afgewezen.
4.23.
Overigens merkt de rechtbank op dat [eiseres sub 1] dit onderdeel van de vordering niet deugdelijk heeft onderbouwd. Zij heeft als productie 16 bij haar akte na comparitie een overzicht overgelegd, waarbij als kosten van [eiser sub 2] een bedrag van € 11.930,00 is vermeld en als kosten van [eiseres sub 1] een bedrag van € 4.450,00, tezamen € 16.380,00. Dit laatste bedrag is ook als totaal vermeld op het bij productie 5 bij de dagvaarding gevoegde overzicht, genummerd met 5.1. Daarachter zit een debiteurenoverzicht van 27 oktober 2009, genummerd met 1, waarbij als kosten van [eiser sub 2] ook het bedrag van € 11.930,00 is vermeld. Die kosten van [eiser sub 2] bestaan volgens productie 5.1 uit € 308,00 voor een aanslag met een nummer eindigend op H66, € 10.657,00 voor een aanslag met een nummer eindigend op H70, € 905,00 voor een aanslag met een nummer eindigend op F017501, en € 60,00 voor een aanslag met een nummer eindigend op W664. Op een eerder overzicht van 6 oktober 2009 bij productie 5, genummerd met 2, is voor de H66 eveneens € 308,00 vermeld en voor de W664 eveneens € 60,00, maar voor de H70 € 14,00 en voor de F017501 € 891,00. Op het als productie 5.1 overgelegde overzicht staat verder nog een keer het bedrag van € 905,00 voor de F017501 vermeld (met een ander bedrag van de aanslag) en een bedrag van € 0,00 voor de W664. Zonder toelichting, die ontbreekt, is dus ook niet duidelijk welke bedragen de Belastingdienst aan kosten aan [eiser sub 2] in rekening heeft gebracht.
4.24.
Voor de kosten van [eiseres sub 1] geldt hetzelfde. Op het overzicht van productie 5.1 staat als kosten van een aanslag met een nummer eindigend op A019050 een keer een bedrag van € 989,00 vermeld en een keer een bedrag van € 0,00. Voor een aanslag met een nummer eindigend op A019060 staat een keer een bedrag van 0,00 aan kosten vermeld en een keer een bedrag van € 447,00. Voor een aanslag met nummer eindigend op F019050 staat een keer een bedrag van € 389,00 aan kosten vermeld en een keer een bedrag van € 439,00. Op de debiteurenoverzichten van [eiseres sub 1] , genummerd 2 tot en met 4, van 6 oktober 2009, 24 augustus 2010 en 27 oktober 2009 is aan totale kosten respectievelijk een bedrag van € 1.914,00, € 1.192,00 en € 2.411,00 vermeld. Ook hier ontbreekt elke, noodzakelijke, toelichting. Ook om die reden zou dit onderdeel van de vordering moeten worden afgewezen.
Heffingsrente naheffingsaanslag omzetbelasting 2008 en 2009: schade van [eiseres sub 1] € 13.415,00
4.25.
Dit onderdeel van de vordering is wel toereikend onderbouwd. Bij productie 5 bij de dagvaarding heeft [eiseres sub 1] c.s. een op 30 november 2013 gedagtekende naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2009 overgelegd, waarbij aan [eiseres sub 1] een heffingsrente van € 13.415,00 is opgelegd. Deze naheffingsrente is een direct gevolg van de door [gedaagde] gemaakte beroepsfout, zodat dit bedrag als door [eiseres sub 1] geleden schade zal worden toegewezen.
Vergrijpboetes naheffing omzetbelasting: schade van [eiser sub 2] € 10.842,00
4.26.
Ditzelfde geldt ten aanzien van de vergrijpboetes. Bij productie 5 bij de dagvaarding heeft [eiseres sub 1] c.s. ook een schriftelijke mededeling van de Belastingdienst van 26 november 2008 overgelegd, waarbij aan [eiser sub 2] vergrijpboetes over de naheffingen omzetbelasting zijn opgelegd van € 8.717,00 en € 2.125,00, totaal derhalve € 10.842,00. Ook dit bedrag zal worden toegewezen als schade als gevolg van de beroepsfouten van [gedaagde] .
Verzuimboete ambtshalve aanslag vennootschapsbelasting 2007: schade van [eiseres sub 1] € 113,00, verzuimboete aanslag vennootschapsbelasting 2008: schade van [eiseres sub 1] € 1.134,00, en heffingsrente ambtshalve aanslag vennootschapsbelasting 2008: schade van [eiseres sub 1] € 618,00
4.27.
[eiseres sub 1] c.s. heeft gesteld dat de aanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 2007 en 2008 ambtshalve zijn opgelegd, doordat [gedaagde] de belastingaangiftes over deze jaren niet heeft ingediend. Ten gevolge daarvan is door de Belastingdienst een verzuimboete opgelegd van € 113,00 over het jaar 2007 en van € 1.134,00 over het jaar 2008 en een heffingsrente van € 618,00 over het bedrag van de aanslag over het jaar 2008 (productie 6 bij de dagvaarding). Zij vordert vergoeding van de bedragen omdat zij deze boetes en heffingsrente niet had hoeven te betalen als [gedaagde] de aangiften tijdig had ingediend.
4.28.
Ook hier heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij niet aansprakelijk is voor deze schade.
4.29.
Ten aanzien van deze posten geldt hetzelfde als hiervoor is overwogen. De posten zijn door [eiseres sub 1] c.s. bij productie 6 van de dagvaarding onderbouwd met een ambtshalve aanslag vennootschapsbelasting van 24 oktober 2009 over het jaar 2007, waarbij een verzuimboete van € 113,00 is opgelegd, en een ambtshalve aanslag vennootschapsbelasting van 31 mei 2010 over het jaar 2008, waarbij een verzuimboete van € 1.134,00 is opgelegd en een heffingsrente in rekening is gebracht van € 618,00. Deze bedragen zullen derhalve worden toegewezen als schade als gevolg van de beroepsfouten van [gedaagde] .
Interne bedrijfskosten [eiseres sub 1] c.s.: schade van [eiseres sub 1] € 21.318,75, schade van [eiser sub 2] € 21.318,75
4.30.
Inzake deze schadepost heeft [eiseres sub 1] c.s. gesteld dat [eiser sub 2] in 2009 95,5 uur aan deze zaak heeft moeten besteden tegen een netto uurtarief van € 125,00, zodat de totale schade voor 2009 € 11.937,50 bedraagt. In 2010 heeft [eiser sub 2] 230 uur aan deze zaak moeten besteden, zodat de schade voor 2010 € 28.750,00 bedraagt. Voorts heeft de partner van [eiser sub 2] in 2010 werkzaamheden voor deze zaak moeten verrichten. Daarbij ging het om 32,5 uur tegen een netto uurtarief van € 60,00, zodat de totale schade van de partner van [eiser sub 2] € 1.950,00 bedraagt. Bij elkaar opgeteld is dat € 42.637,50. De urenstaten van [eiser sub 2] en zijn partner zijn als productie 7 bij de dagvaarding gevoegd. [eiseres sub 1] c.s. heeft in dit verband toegelicht dat zij een grote hoeveelheid tijd heeft moeten besteden aan het inzichtelijk krijgen van haar eigen administratie en het voeren van procedures om alsnog te voldoen aan haar wettelijke verplichtingen. Zij had deze tijd hieraan niet hoeven te besteden als [gedaagde] zijn werk goed zou hebben gedaan. Zij heeft hierdoor zelf minder eigen werkzaamheden kunnen verrichten, wat gekwalificeerd kan worden als gederfde winst en derhalve als vermogensschade ex artikel 6:96 lid 1 BW. Voor de berekening van de totale schade heeft zij het uurtarief van [gedaagde] gehanteerd, omdat haar werkzaamheden gerelateerd zijn aan de werkzaamheden van [gedaagde] . Verder heeft zij werkzaamheden verricht ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en ter verkrijging van voldoening buiten rechte. Dat haar vermogenspositie daadwerkelijk is verslechterd met circa € 42.637,50 door de administratieve puinhoop en het feit dat zij zelf veel tijd heeft moeten besteden aan het opruimen hiervan, blijkt naar haar mening wel uit de als productie 8 bij de dagvaarding gevoegde financiële cijfers. Daaruit blijkt dat zij in 2009 een omzetderving had van € 12.896,00 en in 2010 van € 32.425,00. Het totaal van € 45.321,00 is nagenoeg hetzelfde als de gevorderde € 42.637,50 en bevestigt dat deze berekening klopt.
4.31.
Daartegen heeft [gedaagde] onder meer aangevoerd dat [eiser sub 2] en zijn echtgenote er samen voor hebben gezorgd dat hij zeer veel extra tijd heeft moeten besteden om alle frauduleuze boekingen te herstellen. De urenopstelling mist naar zijn mening elk raakvlak met een eventuele wanprestatie van hem. Degene die een bewuste puinhoop van de administratie maakte, was [eiser sub 2] zelf: hij had er belang bij dat de administratie haast ontoegankelijk was. Verder verwerpt [gedaagde] de berekening van de vermogenspositie van [eiseres sub 1] . Hij is van mening dat dit appels met peren vergelijken is. Hij betwist dan ook dat [eiseres sub 1] c.s. schade heeft geleden in de vorm van interne bedrijfskosten.
4.32.
Volgens vaste rechtspraak kan er onder omstandigheden aanleiding zijn om interne kosten als kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid en schade dan wel ter verkrijging van voldoening buiten rechte te vergoeden. Daarvoor is wel vereist dat voldoende concreet gemaakt is dat er inderdaad kosten zijn gemaakt, in de zin dat de vermogenspositie van [eiseres sub 1] c.s. daadwerkelijk is verslechterd door tijdsbeslag van eigen medewerkers van [eiseres sub 1] dan wel [eiser sub 2] zelf. Ook dient de omvang van die kosten redelijk te zijn. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres sub 1] c.s. niet aan die eisen heeft voldaan. Dat het tijdsbeslag van eigen medewerkers van [eiseres sub 1] dan wel [eiser sub 2] zelf de vermogenspositie heeft verminderd, is door [eiseres sub 1] c.s. niet aangetoond met de door haar overgelegde urenstaten. Evenmin is dat aangetoond met het door [eiseres sub 1] c.s. als productie 8 overgelegde overzicht van de omzet in de jaren 2006 tot en met 2010. De omzet ziet immers niet op de vermogenspositie. Bovendien is in dit overzicht zelfs sprake van een verhoging van de omzet in 2008 ten opzichte van die in 2007. Ook is dit niet aangetoond met de enkele opmerking bij de urenstaten dat in de 95,5 uur in 2009 en in de 230 uur in 2010 een vrachtauto stilstond. Daaruit blijkt immers niet dat dit daadwerkelijk het geval is geweest noch wanneer dat dan precies het geval was en dat die stilstand verband hield met de beroepsfouten van [gedaagde] . Verder heeft [eiseres sub 1] c.s. bij de berekening van deze schadepost ten onrechte het uurtarief van [gedaagde] van € 125,00 gehanteerd. Het gaat hier immers om het berekenen van haar concrete schade, waarbij zij haar eigen loonkosten had moeten hanteren. Deze schadepost komt daarom als onvoldoende onderbouwd niet voor vergoeding in aanmerking.
Onrechtmatig opgenomen gelden bij [eiseres sub 1] B.V. (productie 9) respectievelijk [eiser sub 2] (productie 10): schade van [eiseres sub 1] € 57.570,04, schade van [eiser sub 2] € 12.016,80
4.33.
[eiseres sub 1] c.s. heeft gesteld dat [gedaagde] zonder medeweten van haar betalingen heeft gedaan aan zichzelf, de Belastingdienst en derden, terwijl daarvoor geen rechtsgrond bestond. Deze onttrekkingen zijn aan te merken als geleden verlies in de zin van artikel 6:96 lid 1 BW. [gedaagde] heeft voor een totaalbedrag van € 57.220,04 ten laste van [eiseres sub 1] betalingen naar zijn rekening gedaan, zonder dat die betalingen zijn onderbouwd en waarvoor geen tevoren opgestelde en reële facturen zijn toegezonden. Het gaat om € 23.635,00 in 2006, € 17.180,67 in 2007, € 6.621,85 in 2008 en € 10.132,52 in 2009. De overgeboekte bedragen blijken uit een kopie van de grootboekrekeningen, die zij als productie 9 bij dagvaarding en productie 16 bij haar akte heeft overgelegd. Voor 2006 is geen grootboekrekening toegevoegd, omdat die voor dit jaar niet is gemaakt. Het bedrag van € 23.635,00 volgt echter uit de vergelijkende cijfers die zijn opgenomen op pagina 15 van de jaarrekening van [eiseres sub 1] . Ten laste van [eiser sub 2] gaat het om € 6.000,00 in 2006, € 2.008,40 in 2007 en € 4.008,40 in 2008, totaal derhalve € 12.016,80. De overgeboekte bedragen blijken uit een kopie van de grootboekrekeningen, die zij als productie 10 bij de dagvaarding heeft overgelegd. Voor 2006 is geen grootboekrekening toegevoegd, omdat deze nooit is gemaakt. Het bedrag van € 6.000,00 blijkt echter uit de vergelijkende cijfers op pagina 13 van het jaarverslag van 2007.
4.34.
[gedaagde] heeft betwist dat hij gelden heeft opgenomen. Boven de uitgeschreven facturen heeft hij geen betalingen ontvangen. Hij verwijst in dat verband naar de door hem als productie 8 tot en met 10 bij conclusie van antwoord overgelegde facturen van hem aan [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] met bijbehorende urenverantwoording. De factuur met nummer 2009.11.001 aan [eiseres sub 1] van 28 oktober 2009 ad € 8.648,32 inclusief btw en de (eind)factuur met nummer 2009.12.001 aan [eiseres sub 1] van 5 januari 2010 ad € 18.844,42 inclusief btw zijn door [eiseres sub 1] niet betaald. [gedaagde] heeft erop gewezen dat het hof in zijn tussenarrest van 23 februari 2016 heeft geoordeeld dat de werkzaamheden die aan deze facturen ten grondslag liggen, voldoende zijn toegelicht en gespecificeerd, zodat de gevorderde bedragen toewijsbaar zijn. [gedaagde] is dan ook van mening dat slechts de totaal aan hem betaalde bedragen minus de toegewezen facturen beschouwd kunnen worden als uiteindelijk onrechtmatig “opgenomen” gelden.
4.35.
De schade als gevolg van het onrechtmatige handelen van [gedaagde] moet worden vastgesteld door vergelijking van de feitelijke situatie waarbij niet gefactureerde betalingen aan [gedaagde] zijn gedaan, met de hypothetische situatie waarbij de werkzaamheden van [gedaagde] wel zouden zijn gefactureerd. Betreffende het jaar 2006 heeft [gedaagde] geen facturen overgelegd. Wel heeft zijn voorschotnota met factuurnummer 2007.01.002 van 29 maart 2007 voor een deel ook betrekking op december 2006. [gedaagde] heeft, naast de twee hiervoor onder rechtsoverweging 4.34 genoemde facturen, de volgende, aan [eiseres sub 1] gerichte, facturen betreffende de jaren 2007 tot en met 2009 overgelegd (de bedragen zijn exclusief btw):
2007
  • factuurnummer 2007.01.002 van 29 maart 2007 ad € 3.250,00 (voorschot december 2006 t/m maart 2007)
  • factuurnummer 2007.03.006 van 29 maart 2007 ad € 3.000,00 (aanvullend voorschot)
  • factuurnummer 2007.05.004 van 14 mei 2007 ad € 3.250,00 (voorschot 2e kwartaal)
  • factuurnummer 2007.07.003 van 10 juli 2007 ad € 3.250,00 (voorschot)
  • factuurnummer 2007.10.001 van 1 oktober 2007 ad € 2.500,00 (voorschot)
  • factuurnummer 2007.11.004 van 1 oktober 2007 ad € 1.680,67 (voorschot)
  • factuurnummer 2007.11.001 van 2 november 2007 ad € 3.250,00 (voorschot)
totaal 2007: € 20.180,67
2008
  • factuurnummer 2008.01.004 van 5 januari 2008 ad € 3.250,00 (voorschot 1e kwartaal)
  • factuurnummer 2008.03.001 van 1 maart 2008 ad € 3.250,00 (voorschot)
  • factuurnummer 2008.03.003 van 21 maart 2008 ad € 3.250,00 (voorschot)
  • factuurnummer 2008.7.001 van 2 juli 2008 ad € 2.500,00 (voorschot)
  • factuurnummer 2008.09.001 van 1 september 2008 ad € 2.500,00 (voorschot)
  • factuurnummer 2008.11.001 van 1 november 2008 ad € 2.500,00 (voorschot)
  • factuurnummer 2008.12.001 van 1 december 2008 ad € 2.500,00 (voorschot)
totaal 2008 € 19.750,00
2009
  • factuurnummer 2009.01.001 van 2 januari 2009 ad € 2.500,00 (voorschot)
  • factuurnummer 2009.03.001 van 1 maart 2009 ad € 2.500,00 (voorschot)
  • factuurnummer 2009.04.001 van 2 april 2009 ad € 2.500,00 (voorschot)
  • factuurnummer 2009.05.001 van 2 mei 2009 ad € 2.500,00 (voorschot)
  • factuurnummer 2009.08.001 van 2 augustus 2009 ad € 2.752,52 (voorschot)
totaal 2009 € 12.752,52.
Alle facturen heeft [gedaagde] onderbouwd met een urenverantwoording van zijn werkzaamheden.
4.36.
Volgens de door [eiseres sub 1] c.s. als productie 16 overgelegde grootboekrekening van 2007 heeft [gedaagde] voor zijn werkzaamheden in dat jaar slechts 1 factuur ad € 3.250,00 aan [eiseres sub 1] gestuurd, terwijl er 7 betalingen zijn verricht ter hoogte van in totaal € 20.430,67. Als de door [gedaagde] ten behoeve van [eiseres sub 1] verrichte werkzaamheden aan haar zouden zijn gefactureerd overeenkomstig voormelde facturen van [gedaagde] , dan zou [eiseres sub 1] een bedrag van in totaal € 20.180,67 aan voorschotten zijn verschuldigd. Verder staat vast dat in de jaarstukken van 2007 een bedrag van € 20.515 aan accountantskosten is verantwoord. De rechtbank gaat er daarom van uit dat [eiseres sub 1] ter zake van de betalingen aan [gedaagde] waartegenover geen facturen staan, in 2007 geen schade heeft geleden. De betalingen strekken immers ter vergoeding van de door [gedaagde] verrichte werkzaamheden.
4.37.
Volgens de door [eiseres sub 1] c.s. overgelegde grootboekrekening van 2008 zou [gedaagde] in dat jaar 4 facturen aan [eiseres sub 1] hebben gezonden, terwijl er 8 betalingen aan hem zijn gedaan ter hoogte van in totaal € 16.871,85. Als de door [gedaagde] ten behoeve van [eiseres sub 1] verrichte werkzaamheden aan haar zouden zijn gefactureerd overeenkomstig voormelde facturen van [gedaagde] , dan zou [eiseres sub 1] in totaal € 19.750,00 aan voorschotten aan [gedaagde] zijn verschuldigd. Ook in 2008 is dus geen sprake van schade van [eiseres sub 1] .
4.38.
Volgens de door [eiseres sub 1] c.s. overgelegde grootboekrekening van 2009 zou [gedaagde] in dat jaar geen facturen aan [eiseres sub 1] hebben gezonden, terwijl er 4 betalingen aan hem zijn gedaan ter hoogte van in totaal € 10.132,52. Als de door [gedaagde] ten behoeve van [eiseres sub 1] verrichte werkzaamheden aan haar zouden zijn gefactureerd overeenkomstig voormelde facturen van [gedaagde] , dan zou [eiseres sub 1] in totaal € 12.752,52 aan voorschotten aan [gedaagde] zijn verschuldigd. In 2009 is daarom evenmin sprake van schade van [eiseres sub 1] .
4.39.
Wat betreft het jaar 2006 houdt de rechtbank het ervoor dat zich in dat jaar hetzelfde heeft voorgedaan als in de jaren 2007 tot en met 2009. Ook in dat jaar is dus geen sprake van schade van [eiseres sub 1] .
4.40.
Nu er geen sprake is van schade van [eiseres sub 1] moet de vordering in zoverre worden afgewezen.
4.41.
Het hof heeft in rechtsoverweging 5.13 van zijn tussenarrest van 23 februari 2016 geoordeeld dat [gedaagde] gerechtigd is de bedragen van de twee door [eiseres sub 1] onbetaald gelaten facturen te verrekenen met hetgeen hij aan [eiseres sub 1] is verschuldigd. Dit zal verder in dit vonnis aan de orde komen.
4.42.
Wat betreft [eiser sub 2] heeft [gedaagde] de volgende, aan [eiser sub 2] gerichte, facturen betreffende de jaren 2007 tot en met 2009 overgelegd (de bedragen zijn exclusief btw):
2007
  • factuurnummer 2007.05.005 van 14 mei 2007 ad € 2.000,00 (administratie 1e halfjaar)
  • factuurnummer 2007.07.004 van 10 juli 2007 ad € 2.000,00 (administratie 2e halfjaar)
totaal 2007: € 4.000,00
2008
  • factuurnummer 2008.01.005 van 21 januari 2008 ad € 2.000,00 (administratie 1e kwartaal)
  • factuurnummer 2008.11.002 van 30 oktober 2008 ad € 2.000,00 (voorschot 3e kwartaal)
  • factuurnummer 2008.11.005 van 30 oktober 2008 ad € 2.000,00 (voorschot 4e kwartaal)
  • factuurnummer 2008.12.003 van 1 december 2008 ad € 2.000,00 (voorschot 4e kwartaal aanvullend)
totaal 2008 € 8.000,00
2009
  • factuurnummer 2009.01.003 van 2 januari 2009 ad € 2.000,00 (voorschot)
  • factuurnummer 2009.01.004 van 2 januari 2009 ad € 6.932,77 (diverse werkzaamheden in de jaren 2007, 2008 en 2009)
totaal 2009 € 8.932,77.
Ook deze facturen heeft [gedaagde] onderbouwd met de door hem overgelegde urenstaten van zijn werkzaamheden.
4.43.
In de door [eiseres sub 1] c.s. overgelegde grootboekrekening van 2007 is 1 betaling van € 2.008,40 vermeld, terwijl daartegenover volgens haar geen factuur staat. Dit bedrag is echter wel opgenomen in de door haar overgelegde jaarstukken van 2007. Als [gedaagde] de door hem ten behoeve van [eiser sub 2] verrichte werkzaamheden aan [eiser sub 2] zou hebben gefactureerd overeenkomstig voormelde 2 facturen, dan zou [eiser sub 2] in totaal € 4.000,00 aan [gedaagde] zijn verschuldigd. Van schade van [eiser sub 2] in 2007 als gevolg van het ontbreken van facturen is daarom geen sprake.
4.44.
Hetzelfde geldt voor het jaar 2008. Als [gedaagde] in 2008 zijn werkzaamheden zou hebben gefactureerd overeenkomstig voormelde 4 facturen ad in totaal € 8.000,00, dan heeft [eiser sub 2] gelet op de in de grootboekrekening van [gedaagde] geboekte 2 betalingen van in totaal € 4.008,40, geen schade geleden. Voor het jaar 2009 heeft [eiser sub 2] geen schade geclaimd.
4.45.
Op grond van de jaarstukken van 2007 heeft [eiser sub 2] voor 2006 als schade een stelpost opgenomen van € 6.000,00. In het licht van het voorgaande acht de rechtbank niet aangetoond dat [eiser sub 2] in het jaar 2006 schade heeft geleden wegens het ontbreken van facturen van [gedaagde] .
4.46.
Ook de vordering van [eiser sub 2] moet daarom in zoverre worden afgewezen.
Lening ten laste van [eiser sub 2] opgenomen door [gedaagde] en niet terugbetaald, maar tegengeboekt: schade van [eiser sub 2] € 12.500,00
4.47.
[eiseres sub 1] c.s. heeft gesteld dat uit de grootboekrekening van [eiser sub 2] uit 2007 (productie 10 bij dagvaarding) blijkt dat [gedaagde] naar zichzelf een bedrag van € 12.500,00 heeft overgeboekt, welk bedrag in 2008 vervolgens is geboekt als privéopname van [eiser sub 2] . Dit betreft volgens [eiseres sub 1] c.s. een boekhoudkundige truc om te verbloemen dat [gedaagde] zonder grondslag € 12.500,00 heeft onttrokken aan [eiser sub 2] .
4.48.
[gedaagde] heeft (op pagina 22 van de conclusie van antwoord) gesteld dat dit een zeer grove belediging is. Hij heeft helemaal niets uit [eiser sub 2] onttrokken. Hij, [gedaagde] , had in [plaatsnaam 1] een kantoorvleugel aan zijn woning als kantoor ingericht, waarvan de stichtingskosten in 2002 46.950 gulden bedroegen. In 2007 is hij verhuisd van [plaatsnaam 1] naar [woonplaats 2] , waardoor de kantoorinventaris overbodig werd. Toen [eiser sub 2] in [vestigingsplaats] een kantoor inrichtte, heeft hij de totale inventaris overgenomen voor € 12.500,00. [eiser sub 2] had echter geen liquide middelen om de aankoop te betalen en daarom is het bedrag als lening van [eiser sub 2] geboekt ten gunste van hem. Het betreft hier helemaal geen boekhoudkundige truc: [eiser sub 2] is hem nog € 12.500,00 verschuldigd. Bij akte heeft [gedaagde] daaraan toegevoegd dat hij zich heeft afgevraagd waarom [eiser sub 2] niet het betalingsbewijs van de bankoverschrijving in het geding heeft gebracht. Dan zou het duidelijk zijn dat de lening aan hem, [gedaagde] , was terugbetaald. Als de betaling had plaatsgevonden, dan zou de betaling toch niet aangemerkt kunnen worden als een ongeoorloofd vergrijp en zou de terugbetaalde lening geen deel kunnen uitmaken van de schadeclaim? Er wordt echter het tegenovergestelde beweert, namelijk dat aan hem, [gedaagde] , de lening is terugbetaald en dat dit een schadeclaim veroorzaakt van € 12.500,00. Uit de memoriaalpost en de journaalpost blijkt geen betaling. Ten tweede heeft [gedaagde] aangevoerd dat de lening nog steeds openstaat en tot op heden onbetaald is.
4.49.
De rechtbank constateert dat [eiseres sub 1] c.s. geen bewijs van de betaling van het bedrag van € 12.500,00 aan [gedaagde] heeft overgelegd Dat had wel op haar weg gelegen. Verder heeft [eiseres sub 1] c.s. het betoog van [gedaagde] niet weersproken dat het hier gaat om een lening ter financiering van de aankoop van de oude kantoorinventaris van [gedaagde] . In de grootboekrekeningen is de lening administratief overgeboekt van de onderneming van [eiser sub 2] naar [eiser sub 2] privé. Er is dus geen sprake van een ten gunste van [gedaagde] aan [eiser sub 2] onttrokken bedrag van € 12.500,00. Dit onderdeel van de vordering moet dus eveneens worden afgewezen.
Betaling aan computerleverancier [bedrijfsnaam 3] : schade van [eiseres sub 1] € 931,47
4.50.
In rechtsoverweging 5.12 van het tussenarrest van het hof van 23 februari 2016 is het bedrag van € 931,47 al als schade van [eiseres sub 1] aangemerkt. [gedaagde] heeft daartegen onder meer ingebracht dat de vordering in het arrest geheel is komen te vervallen omdat de werkzaamheden waren voor de verbinding tussen de server van hem in [woonplaats 2] en het kantoor van [eiser sub 2] in [vestigingsplaats] . Dit verweer is door het hof in genoemde rechtsoverweging al verworpen. Het bedrag van € 931,47 zal daarom worden toegewezen.
Onrechtmatig onttrokken gelden: schade van [eiseres sub 1] € 22.328,00
4.51.
[eiseres sub 1] c.s. heeft gesteld dat door de FIOD/kantoor [plaatsnaam 2] een rapport is opgesteld over de vanaf de bankrekening van [eiseres sub 1] verrichte betalingen ten behoeve van belastingaanslagen op naam van [gedaagde] , zijn bedrijf en zijn familie ten bedrage van in totaal € 22.328,00 (productie 11 bij de dagvaarding). Daarin zijn de bedragen als volgt gespecificeerd:
“- [gedaagde] , in 2008, in totaal € 2.953,00;
- [A] , in 2008, in totaal € 2.306,00;
-. [A] in 2009, in totaal € 3.385,00;
- [C] (echtgenote van [A] ), in
- 2009, in totaal € 4.218,00;
- V.O.F. [naam vennootschap onder firma] , in totaal € 8.680,00;
- [bedrijfsnaam 4] B.V., in totaal € 786,00.”
4.52.
[gedaagde] heeft aangevoerd (onder andere op pagina 23 en 24 van de bijlage bij de conclusie van antwoord) dat niet hij, maar zijn zoon deze betalingen vanaf de bankrekening van [eiseres sub 1] heeft verricht. De belastingbetalingen ten behoeve van zijn zoon en diens echtgenote zijn reeds terugbetaald c.q. verrekend. Hij verwijst in dat kader naar een vonnis van de rechtbank Middelburg van 8 augustus 2011. De belastingbetalingen van hemzelf zijn betaald door verrekening met de te weinig betaalde bedragen op de facturen en een betaling via de bank van € 595,00. In 2008 is volgens [gedaagde] (€ 19.750,00 - € 18.934,83 =) € 815,12 te weinig door [eiseres sub 1] betaald en in 2009 (€ 12.752,52 - € 10.132,52 =) € 2.620,00. Tezamen met het bedrag van factuur 2009.01.004 ad € 8.250,00 is een bedrag van € 12.280,12 betaald/verrekend. Op pagina 8 van zijn akte komt [gedaagde] tot een te verrekenen bedrag van € 12.700,12, zodat nog € 281,12 resteert te verrekenen.
4.53.
Gelet op het door [eiseres sub 1] c.s. onbetwiste verweer ten aanzien van de onttrekkingen ten behoeve van de zoon en schoondochter van [gedaagde] , houdt de rechtbank het ervoor dat de belastingbetalingen ten behoeve van de zoon en schoondochter van [gedaagde] inmiddels door hen zijn terugbetaald c.q. zijn verrekend. Daarvoor heeft [eiseres sub 1] al een executoriale titel jegens hen verkregen. Dit onderdeel van de vordering zal dus worden afgewezen.
4.54.
Wat betreft de ten behoeve van [gedaagde] zelf en zijn onderneming(en) betaalde belastingen heeft [gedaagde] niet weersproken dat hij een bedrag van (€ 2.953,00 + € 8.680,00 + € 786,00 =) € 12.419,00 aan [eiseres sub 1] is verschuldigd. Dat hij daarvan € 595,00 aan [eiseres sub 1] heeft terugbetaald via de bank, is niet gebleken nu hij daarvan geen bewijs heeft overgelegd. Bij de opstelling in zijn akte komt deze betaling ook niet voor. De rechtbank houdt het er daarom voor dat die betaling niet is gedaan.
4.55.
Het beroep van [gedaagde] op verrekening met een tegenvordering van hem op [eiseres sub 1] wordt verworpen. Aan dit beroep legt [eiseres sub 1] de hiervoor genoemde facturen ten grondslag, maar gesteld noch gebleken is dat het, behoudens de facturen van 28 oktober 2009 en 5 januari 2010, gaat om openstaande facturen. Bovendien komt het bedrag van de factuur met factuurnummer 2009.01.004 ad € 6.932,77 exclusief btw/€ 8.250,00 inclusief btw reeds niet voor verrekening in aanmerking omdat die factuur aan [eiser sub 2] is gericht en niet aan [eiseres sub 1] . Het bedrag van € 1.015,00 dat [gedaagde] op pagina 8 van zijn akte als nog te ontvangen openstaand saldo 2007 heeft vermeld, is verder niet voorzien van enige toelichting en onderbouwing, zodat dit bedrag ook niet in aanmerking komt voor verrekening.
4.56.
Voor dit onderdeel van de vordering zal daarom een bedrag van € 12.419,00 als schadevergoeding worden toegewezen.
Verlies door mislopen belastingfaciliteit investeringsaftrek 2007 respectievelijk 2008: schade van [eiseres sub 1] € 1.115,00 respectievelijk € 1.638,00
4.57.
[eiseres sub 1] c.s. heeft gesteld dat door de rechtbank is geoordeeld dat door [gedaagde] belastingaangiften onjuist dan wel onvolledig (of niet) zijn ingediend. Als gevolg hiervan zijn een aantal belastingfaciliteiten niet op een juiste wijze toegepast of in zijn geheel niet toegepast. Hierdoor heeft zij een te hoog bedrag aan belasting betaald, dat zij bij een juiste toepassing van de belastingfaciliteiten niet verschuldigd zou zijn geweest en ook nooit verschuldigd zou zijn in de toekomst. Voor [eiseres sub 1] is er geen aangifte voor de vennootschapsbelasting gedaan door [gedaagde] , zodat er vervolgens ambtshalve aanslagen zijn opgelegd door de Belastingdienst. Door deze ambtshalve aanslagen heeft [eiseres sub 1] geen gebruik kunnen maken van de belastingfaciliteit investeringsaftrek (kleinschaligheidsinvesteringsaftrek, ofwel KIA). [bedrijfsnaam 2] heeft onderzocht wat toepassing van de KIA in de jaren 2007 en 2008 voor [eiseres sub 1] aan belastingbesparing zou hebben opgeleverd. Voor 2007 zou dit een bedrag zijn geweest van € 1.115,00 en voor 2008 € 1.638,00. Ter onderbouwing heeft [eiseres sub 1] c.s. als productie 12 de facturen en een berekening overgelegd, waaruit volgens haar blijkt wat een juiste toepassing van de KIA aan belastingvoordeel had opgeleverd. Zij vordert deze bedragen als schadevergoeding omdat het geleden verlies in de zin van artikel 6:96 lid 1 BW betreft.
4.58.
[gedaagde] heeft daartegen ingebracht dat de fiscale afwikkeling en inzenden vennootschapsbelasting behoorden tot de controle van de advocaat van [eiseres sub 1] , mr. B. van Leeuwen. Hij, [gedaagde] , moest de jaarstukken met de daarbij behorende aangiften ter controle aan mr. Van Leeuwen aanbieden. Mr. Van Leeuwen zou voor verzending zorgdragen. Hij heeft in dat verband verwezen naar bijlage 5 bij zijn conclusie van antwoord.
4.59.
Bijlage 5 bij de conclusie van antwoord betreft een brief van mr. Van Leeuwen aan [gedaagde] van 8 april 2008, waarin deze diverse stukken opvraagt bij [gedaagde] , zodat hij nog de tijd heeft “de stukken op juistheid te controleren en de inzending te verzorgen”. De rechtbank leest in die brief echter niet de door [gedaagde] gestelde afspraak ten aanzien van de aangiften vennootschapsbelasting van [eiseres sub 1] . Bovendien heeft het hof [gedaagde] in zijn eindarrest van 10 oktober 2017 niet geslaagd geacht in de bewijslevering van de door [gedaagde] gestelde afspraak van 1 oktober 2007 dat hij niet langer de aangiften voor de vennootschapsbelasting van [eiseres sub 1] behoefde te verrichten. De aansprakelijkheid van [gedaagde] voor de gevolgen van het niet tijdig doen van de aangiften vennootschapsbelasting over 2006 en 2007 is onherroepelijk komen vast te staan. Omdat [gedaagde] voor het overige tegen dit onderdeel van de vordering geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering in zoverre worden toegewezen.
Verkeerd toepassen herinvesteringsreserve: schade van [eiser sub 2] € 85.905,00 + P.M.
4.60.
[eiseres sub 1] c.s. heeft verder gesteld dat [gedaagde] eveneens heeft nagelaten om voor [eiser sub 2] de aangifte inkomstenbelasting over 2007 in te dienen bij de Belastingdienst. Als gevolg hiervan is ambtshalve over 2007 een voorlopige aanslag, met dagtekening 7 augustus 2009, opgelegd voor een bedrag van € 258.024,00. Daarbij is ten gevolge van handelingen van [gedaagde] de overwinst uit de verkoop van onroerend goed door [eiser sub 2] meegenomen, terwijl deze overwinst aangewend had kunnen worden voor de herinvesteringsreserve. De boekwinst van € 460.904,00 is niet ondergebracht in de herinvesteringsreserve, terwijl hiervoor wel mogelijkheden waren. Door [bedrijfsnaam 2] is middels een bezwaarschriftenprocedure alsnog € 300.064,00 aangewend ten behoeve van deze investering. Vervolgens is na 3 jaar de resterende boekwinst vrijgevallen. Over deze boekwinst was [eiser sub 2] € 69.657,00 belasting verschuldigd, vermeerderd met een heffingsrente van € 5.859,00, kosten ad € 5.460,00 en rente ad € 4.929,00, berekend tot 5 november 2018. Deze rente loopt nog steeds op. Het totaalbedrag is voorlopig opgenomen voor € 85.905,00. Dit bedrag is volgens [eiseres sub 1] c.s. geleden verlies ten gevolge van de wanprestatie van [gedaagde] in de zin van artikel 6:96 lid 1 BW. [eiseres sub 1] heeft als productie 13 bij dagvaarding daarvoor alle bewijsstukken ingebracht.
4.61.
[gedaagde] heeft daartegen ingebracht dat de afwikkeling het werk was van [bedrijfsnaam 2] . Verder heeft hij aangevoerd dat hij [eiser sub 2] en mr. Van Leeuwen schriftelijk en mondeling heeft gewaarschuwd voor de gevolgen van een fiscale claim. De onttrekkingen aan de liquide middelen moest stoppen omdat [eiser sub 2] investeringen pleegde in zijn nieuwe project, waardoor [eiseres sub 1] haar fiscale verplichtingen niet meer kon nakomen. Hem treft geen enkel verwijt omdat het nog niet duidelijk was in welke ondernemingsvorm de nieuwe opzet zou plaatsvinden. [gedaagde] heeft in dit verband onder meer verwezen naar de bij de conclusie van antwoord gevoegde bijlagen 1, 6, 8, 9 en 11 en de bij zijn akte gevoegde productie 29.
4.62.
Ook deze schade moet worden vastgesteld door vergelijking van de feitelijke situatie waarbij [gedaagde] niet tijdig de aangifte inkomstenbelasting over 2007 heeft ingediend, met de hypothetische situatie waarbij hij dat wel zou hebben gedaan. In de door [eiseres sub 1] c.s. bij productie 13 overgelegde brief van de Belastingdienst aan [bedrijfsnaam 2] van 29 maart 2010 betreffende het bezwaar van [eiser sub 2] tegen de voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2007 is onder meer het volgende vermeld:
“De inspecteur heeft de voorlopige aanslag gebaseerd op een belastbaar inkomen 2007 in box 1 van € 470.000. In de alsnog ingediende aangifte IB/PVV 2007 berekent u de boekwinst op het verkochte bedrijfsverzamelgebouw op € 330.904:
(…)
Hiervan wenst u € 292.000 onder te brengen in een herinvesteringsreserve: ultimo 2007 had belanghebbende een voornemen tot herinvestering. Met de aankoop van een perceel boomgaard (…) wordt dit voornemen geconcretiseerd. (…)
Beoordeling
Alvorens te beoordelen of ultimo 2007 sprake is van een voornemen tot herinvestering, zal eerst de vraag moeten worden beantwoord of er ten aanzien van het oude bedrijf al dan niet sprake is van staking. Teneinde te kunnen beoordelen of sprake is van staking van de ene onderneming, en start van de andere, legt de Hoge Raad het zogenaamde identiteitscriterium aan. Vraag in casu is of de te verplaatsen onderneming (…) van identiteit is veranderd. Als dat zo is, dan is het oude bedrijf van belanghebbende gestaakt.
In het oude bedrijf van belanghebbende werd een bedrijfsverzamelgebouw geëxploiteerd. De exploitatie omvatte tevens verhuur aan de eigen BV voor de stalling van bedrijfswagens.
In het nieuwe bedrijf van belanghebbende zal een [.] en [..] worden geexploiteerd, aanvankelijk in de vorm van een vennootschap onder firma. Daartoe heeft belanghebbende een perceel boomgaard aangekocht (…).
Mijn inziens is sprake van staking van het bedrijf waarin het bedrijfsverzamelgebouw werd geëxploiteerd. Het nieuwe bedrijf is nl. wezenlijk van identiteit veranderd: exploitatie van een [.] en [..] is wezenlijk iets anders dan de exploitatie van een bedrijfsverzamelgebouw. (…)
Dit betekent dat de faciliteit van de herinvesteringsreserve niet aan de orde komt.”
4.63.
Daaruit leidt de rechtbank af dat het geen gebruik kunnen maken van de faciliteit van de herinvesteringsreserve door [eiser sub 2] niet het gevolg is van een niet tijdige aangifte inkomstenbelasting 2007 door [gedaagde] , maar door de keuze van [eiser sub 2] om een andersoortige onderneming te starten. De feitelijke situatie is hierdoor gelijk aan de hypothetische situatie. Van schade van [eiser sub 2] is daardoor geen sprake. Dit onderdeel van de vordering wordt afgewezen.
Advocaatkosten vaststellen aansprakelijkheid: schade van [eiseres sub 1] € 12.550,47, schade van [eiser sub 2] € 12.550,46
4.64.
[eiseres sub 1] c.s. heeft toegelicht dat deze kosten betrekking hebben op de advocaatkosten die zien op het vaststellen van de aansprakelijkheid van [gedaagde] in de bodemprocedure in eerste aanleg, waaronder de kosten voorafgaand aan de voorbereiding van de dagvaarding, zoals de afstemming met de FIOD en andere organen van de Belastingdienst. Het door [gedaagde] aan proceskosten betaalde bedrag van € 5.307,81 op 24 juli 2013 kan daarop in mindering strekken.
4.65.
De rechtbank is van oordeel dat voor zover de advocaatkosten zien op werkzaamheden die betrekking hebben op de procedure, leidend tot het vonnis van de rechtbank van 17 juli 2013, deze wegens strijd met een goede procesorde niet voor toewijzing in aanmerking komen. De vergoeding voor deze kosten moet immers geacht worden te zijn inbegrepen in de proceskostenveroordeling in die procedure. Bovendien zouden deze advocaatkosten niet voor toewijzing in aanmerking komen, omdat gesteld noch gebleken is dat sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig procederen aan de zijde van [gedaagde] .
4.66.
Voor zover de advocaatkosten zien op werkzaamheden voorafgaande aan de inleiding van die procedure komen deze als buitengerechtelijke kosten wel voor vergoeding in aanmerking. In het vonnis van 17 juli 2013 zijn die kosten toegewezen conform Aanbeveling II van het rapport Voorwerk II over de vordering in hoofdsom, maar kon de hoofdsom uiteraard nog niet worden begroot. Omdat deze hoofdsom in deze schadestaatprocedure wel wordt vastgesteld, kan nu ook het bedrag aan buitengerechtelijke kosten worden vastgesteld en toegewezen. Dit onderdeel van de vordering komt hierna onder dat kopje aan de orde.
Advocaatkosten vaststellen schade: schade van [eiseres sub 1] € 3.753,70, schade van [eiser sub 2] € 3.753,70
4.67.
[eiseres sub 1] c.s. heeft toegelicht dat deze advocaatkosten voornamelijk betrekking hebben op de schadestaatprocedure. Zo hebben haar advocaten onder meer nauwe afstemming met [bedrijfsnaam 2] gehad over de precieze omvang van haar schade. Gelet op het bewerkelijke dossier heeft hier zeer veel tijd in gezeten.
4.68.
Voor zover de werkzaamheden van de advocaat betrekking hebben op deze procedure, maken deze deel uit van de gevorderde proceskostenveroordeling. Ook in deze procedure is misbruik van procesrecht of onrechtmatig procederen aan de zijde van [gedaagde] niet gesteld of gebleken. De vordering van de werkelijk gemaakte proceskosten is daarom niet toewijsbaar.
4.69.
Voor zover het gaat om aan de schadestaatprocedure voorafgaande werkzaamheden zijn die werkzaamheden aan te merken als buitengerechtelijke kosten. Die komen hierna onder het kopje buitengerechtelijke kosten aan de orde.
Advocaatkosten vaststellen aansprakelijkheid hoger beroep: schade van [eiseres sub 1] € 8.736,60, schade van [eiser sub 2] € 8.736,60
4.70.
[eiseres sub 1] c.s. heeft gesteld dat ook in dit dossier door de advocaten zeer veel onderzoek is gedaan naar het vaststellen van de aansprakelijkheid van [gedaagde] . Verder is in dit dossier eerst een tussenarrest gewezen, waarna vervolgens een uitgebreid getuigenverhoor heeft plaatsgevonden. Zij heeft hiervoor de nodige kosten moeten maken. Gelet op de omvang en de bewerkelijkheid van deze zaak vordert zij vergoeding van deze schade. Het bedrag van € 4.259,00 dat [gedaagde] op 12 februari 2018 aan proceskosten heeft betaald, kan in mindering op de bedragen strekken.
4.71.
Deze werkzaamheden van de advocaat hebben kennelijk alleen betrekking op de procedure in hoger beroep. Daarvoor geldt eveneens dat de vergoeding daarvan geacht wordt te zijn inbegrepen in de proceskostenveroordeling in het eindarrest van 10 oktober 2017. Bovendien is niet gesteld of gebleken dat op dit punt sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door [gedaagde] . Dit onderdeel van de vordering wordt afgewezen.
Totale schade van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2]
4.72.
Nu de rechtbank de totale schade van [eiseres sub 1] c.s. heeft kunnen vaststellen, is een onderzoek door een deskundige op enkele onderdelen van de vordering, zoals ter comparitie is opgeworpen, niet meer noodzakelijk. De totale schade van [eiseres sub 1] wordt vastgesteld op (€ 21.468,75 + € 1.500,00 + € 13.415,00 + € 113,00 + € 1.134,00 + € 618,00 + 931,47 + € 12.419,00 + € 1.115,00 + € 1.638,00 =) € 54.352,22. De totale schade van [eiser sub 2] wordt vastgesteld op (€ 1.950,00 + € 1.106,25 + € 10.842,00 =) € 13.898,25.
Eigen schuld?
4.73.
De rechtbank leest in het verweer van [gedaagde] op sommige onderdelen van de vordering een beroep op eigen schuld aan de zijde van [eiseres sub 1] c.s. Ditzelfde verweer heeft [gedaagde] ook gevoerd in de procedure, waarbij zijn aansprakelijkheid is vastgesteld. Het hof heeft dit verweer verworpen in zijn tussenarrest van 23 februari 2016 (zie de rechtsoverwegingen 5.6, 5.8, 5.9 en 5.10) en zijn eindarrest van 10 oktober 2017 (zie rechtsoverweging 2.6). Er bestaat in deze procedure geen aanleiding om anders te oordelen dan het hof al heeft gedaan. Het beroep op eigen schuld aan de zijde van [eiseres sub 1] c.s. wordt daarom verworpen.
Verrekening
4.74.
Ten aanzien van het beroep van [gedaagde] op verrekening van de door [eiseres sub 1] onbetaald gelaten facturen van [gedaagde] van 28 oktober 2009 ad € 8.648,32 en € 5 januari 2010 ad € 18.844,42 (overgelegd als productie 10 bij de conclusie van antwoord) heeft het hof in rechtsoverweging 5.13 van zijn tussenarrest van 23 februari 2016 overwogen dat [gedaagde] de werkzaamheden die aan de facturen ten grondslag liggen, voldoende heeft toegelicht en gespecificeerd, zodat de gevorderde bedragen op zichzelf toewijsbaar zijn. In rechtsoverweging 2.7 van zijn eindarrest van 10 oktober 2017 heeft het hof dit herhaald en bepaald dat deze vordering in de schadestaatprocedure moet worden verrekend met de schadevergoedingsvordering van [eiseres sub 1] . De toegewezen schadevergoeding voor [eiseres sub 1] ten bedrage van € 54.352,22 zal daarom worden verminderd met het bedrag van de facturen van [gedaagde] aan [eiseres sub 1] ad in totaal € 27.492,74. Hierdoor resteert een door [gedaagde] aan [eiseres sub 1] te betalen schadevergoeding van € 26.859,48. Aan hoofdsom zal daarom een bedrag van € 26.859,48 aan [eiseres sub 1] worden toegewezen en een bedrag van € 13.898,25 aan [eiser sub 2] .
Vertragingsschade
4.75.
In het in hoger beroep bekrachtigde vonnis van deze rechtbank van 17 juli 2013 is [gedaagde] veroordeeld aan [eiseres sub 1] c.s. “te voldoen een schadevergoeding, nader op te maken bij staat, te verhogen met de buitengerechtelijke kosten Conform Aanbeveling II van het rapport Voorwerk II over de vordering in hoofdsom en de tot aan het moment van dagvaarding in de te voeren schadestaatprocedure vervallen wettelijke handelsrente; alsmede te verhogen met de wettelijke handelsrente vanaf 29 december 2009 (de datum van aansprakelijkstelling) tot aan de dag der algehele voldoening”. Ter comparitie in deze procedure is aan partijen voorgehouden dat dit vonnis berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag omdat over het schadebedrag de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW is toegewezen in plaats van de wettelijke rente van artikel 6:119 BW. Omdat de schadestaatprocedure een voortzetting vormt van de hoofdprocedure, is de rechtbank bevoegd om in deze procedure over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat zij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen. Zie onder andere de uitspraak van de Hoge Raad van 20 december 2013 (ECLI:NL:HR:2013:2138). Voorwaarde daarvoor is dat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich hierover uit te laten. Partijen zijn om die reden in de gelegenheid gesteld dit bij akte te doen.
4.76.
[eiseres sub 1] c.s. heeft zich op dit punt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. [gedaagde] heeft laten weten dat hij zich niet zal verzetten tegen toepassing van de gewone wettelijke rente als er al schade zou zijn geleden, omdat hij van mening is dat er helemaal geen schade is geleden.
4.77.
De rechtbank is van oordeel dat artikel 6:119a BW alleen van toepassing is in het geval van een handelsovereenkomst en niet op het geval van een verplichting tot schadevergoeding, waarvan hier sprake is. De rechtbank komt hiermee dan ook terug op de beslissingen in het vonnis van 17 juli 2013 voor zover daarin de wettelijke handelsrente is vermeld in plaats van de wettelijke rente.
4.78.
[eiseres sub 1] c.s. heeft de rente gevorderd vanaf de datum van aansprakelijkstelling, 29 december 2009, dan wel vanaf de dag van dagvaarding. Op de datum van 29 december 2009 was een aantal schadebedragen echter nog niet opeisbaar, wat vereist is voor toewijzing van wettelijke rente. De wettelijke rente zal daarom niet worden toegewezen vanaf de datum van 29 december 2009. Wat betreft de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding neemt de rechtbank aan dat met de dag van dagvaarding wordt bedoeld de datum van de (in 2010 uitgebrachte) dagvaarding in de procedure waarbij de aansprakelijkheid van [gedaagde] is komen vast te staan. [eiseres sub 1] c.s. heeft de exacte datum van die dagvaarding echter niet genoemd. De rechtbank zal de wettelijke rente daarom toewijzen vanaf de datum in 2010 van de dagvaarding in die procedure.
Buitengerechtelijke kosten
4.79.
Zoals hiervoor is vermeld, is [gedaagde] bij het vonnis van deze rechtbank van 17 juli 2013 tevens veroordeeld tot het betalen van de buitengerechtelijke kosten Conform Aanbeveling II van het rapport Voorwerk II over de vordering in hoofdsom en de tot aan het moment van dagvaarding in de te voeren schadestaatprocedure vervallen wettelijke handelsrente. In plaats van de wettelijke handelsrente moet ook hier de gewone wettelijke rente worden genomen. Bij de dagvaarding in deze procedure heeft [eiseres sub 1] c.s. voor buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 4.500,00 voor [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] samen gevorderd, gebaseerd op een hoofdsom van € 691.294,96 (het totale bedrag aan schadevergoeding ad € 349.731,59 + € 341.563,37 aan wettelijke handelsrente vanaf 29 december 2009). Nu het gaat om een toe te wijzen hoofdsom van € 26.859,48 voor [eiseres sub 1] en een hoofdsom van € 13.898,25 voor [eiser sub 2] , komen de buitengerechtelijke kosten - ook als de wettelijke rente vanaf een datum in 2010 tot en met 2 november 2018 (de dag van dagvaarding in deze procedure) wordt meegenomen - uit op een bedrag van € 1.000,00 voor [eiseres sub 1] en een bedrag van € 800,00 voor [eiser sub 2] . Deze bedragen zullen dus worden toegewezen.
Proceskosten
4.80.
Als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij zal [eiseres sub 1] c.s. hoofdelijk in de proceskosten van [gedaagde] worden veroordeeld. Gelet op de wijze van procesvoering aan de zijde van [gedaagde] , zoals hiervoor onder de rechtsoverwegingen 4.2, 4.4, 4.5 en 4.6 geschetst, zal echter aan salaris advocaat voor de conclusie van antwoord van [gedaagde] geen punt worden toegekend. Verder zal voor de hoogte van het tarief per punt worden aangeknoopt bij het tarief dat geldt voor een vordering met een hoogte van € 195.000,00 tot € 390.000,00, zijnde € 2.402,00. Tegen een vordering van een dergelijke omvang heeft [gedaagde] zich immers moeten verweren. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden dan begroot op:
- griffierecht € 1.565,00
- salaris advocaat
€ 3.603,00(1,5 punt x tarief € 2.402,00)
totaal € 5.168,00.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
stelt de schade van [eiseres sub 1] , tot vergoeding waarvan [gedaagde] bij vonnis van deze rechtbank van 17 juli 2013 is veroordeeld, vast op € 26.859,48 (zesentwintig duizendachthonderdnegenenvijftig euro en achtenveertig eurocent) en de schade van [eiser sub 2] op € 13.898,25 (dertienduizendachthonderdachtennegentig euro en vijfentwintig eurocent),
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres sub 1] van € 27.859,48, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 26.859,48 met ingang van de datum van de in 2010 uitgebrachte dagvaarding in de aansprakelijkheidsprocedure tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser sub 2] van € 14.698,25, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 13.898,25 met ingang van de datum van de in 2010 uitgebrachte dagvaarding in de aansprakelijkheidsprocedure tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
veroordeelt [eiseres sub 1] c.s. hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 5.168,00,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. van Binsbergen en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2020.
Type: GB (4333)
Coll.: ASP (4213)